Cees Willemsen



Oppervertaler Siegfried van Praag, 1888 - 19581



Veel Nederlanders hebben, vooral in hun jonge jaren, de Russen gelezen. Als ze ter sprake komen, denken we als vanzelf aan de 'Russische Bibliotheek' van uitgever Geert Van Oorschot, die op unieke wijze de Russische klassieken toegankelijk maakte voor een naoorlogs publiek. Het idee om de negentiende-eeuwse Russische klassieken uit te geven dateert uit het oorlogsjaar 1943 toen Van Oorschot en de destijds nog onbekende vertaler/slavist Charles B. Timmer elkaar ontmoetten.2 Het eerste deel, Tsjechov, verscheen in 1953 en toen aan het begin van de jaren zeventig de reeks werd afgesloten, was het verzameld werk van Poesjkin, van Gogol, Dostojevski, Tolstoj, Tsjechov en Toergenjev voor het eerst integraal en rechtstreeks uit het Russisch vertaald, voor het Nederlandse lezerspubliek beschikbaar.3

De dundrukdelen met hun ballonlinnen band, gezet uit Bembo, zagen er schitterend uit, maar ondanks hoge verwachtingen en lovende kritieken vielen de verkoopcijfers nogal tegen. Slechts een enkel deel bereikte snel een tweede druk. Dit lag niet aan overschatting van de populariteit van de Russen in Nederland door Van Oorschot en hoofdredacteur Timmer, maar aan het gegeven dat de belangrijkste Russische klassieken op hetzelfde moment in goedkope pockets op de markt werden gebracht. Het ging bijna zonder uitzondering om heruitgaven van vooroorlogse vertalingen, waarvan de rechten door uitgever L.J. Veen waren gekocht van De Gulden Ster. Ook Het Spectrum nam van deze uitgeverij een aantal Dostojevski- en Tolstojvertalingen over en publiceerde ze in de razend populaire Prisma-pocketserie.

Als middelbare scholier maakte ik als zovelen in de jaren zestig kennis met de Russen via de kleurrijke Amstel-pockets van Veen. Het viel me op dat bijna alle vertalingen van S. van Praag waren. Mijn respect voor deze onbekende man groeide toen ik ontdekte dat ook vertalingen uit het Fins, Pools en Tsjechisch in deze serie van zijn hand waren. Lange tijd dacht ik dat S. van Praag dezelfde figuur was als de schrijver van Jeruzalem van het Westen, een roman die begin jaren zestig grote opgang maakte. Jaren later kwam ik erachter dat het hier om twee verschillende personen ging. Tot op de dag van vandaag kun je in literaire encyclopedieën en naslagwerken lezen: 'De schrijver Siegfried E. van Praag, die ook vele boeken uit het Russisch, Pools etc. vertaalde'. De twee hebben elkaar wel gekend. Een aantal jaren geleden heeft de in Brussel wonende schrijver S.E. van Praag (geb. 1899) mij nog een aantal interessante details kunnen vertellen over zijn naamgenoot die toen allang overleden was.

Gefascineerd door de Russische literatuur, maar de taal niet machtig, kon ik de kwaliteit van de vertalingen van Van Praag niet controleren. In zijn wat archaïsch aandoende stijl leek hij me dicht bij het negentiende-eeuwse origineel te blijven. Toen de Russen me eenmaal steviger in hun greep hadden en ik er van alles omheen ging lezen, kwam ik de kritiek op Van Praags vertalingen tegen in onder meer Charles B. Timmers bundel De kinderen van Jesenin. Aan de hand van een passage uit Gogols Dode Zielen toont Timmer aan dat Van Praag deze roman uit het Duits vertaalde. Van Praag schrijft ergens: 'Een kamer behangen met tapijten', wat een letterlijke maar foute vertaling is van: Das Zimmer war mit Tapeten beklebt, terwijl de kamer gewoon behangen was.4

Het was dus Charles B. Timmer, de bekendste en produktiefste naoorlogse vertaler uit het Russisch, die zijn vooroorlogse collega ontmaskerde. Ondanks Van Praags verzekering dat hij altijd rechtstreeks uit het Russisch vertaalde, bleek hij de negentiende-eeuwse traditie voort te zetten, waarin de Russen steeds uit het Frans of Duits werden vertaald.

Later bleek dat er al voor de oorlog een smet op Van Praags naam was geworpen door Aleida Schot, een leerlinge van Bruno Becker (1885-1968), hoogleraar in de Russische geschiedenis, taal- en letterkunde te Amsterdam. Zij vertaalde vlak voor de oorlog onder Beckers leiding een bescheiden aantal werken rechtstreeks uit het Russisch, waaronder Poesjkin en Boenin. Het Russisch werd voor de oorlog gezien als een nogal bizarre taal, waar maar weinig mensen kennis van hadden. Aleida Schot was volgens Karel van het Reve vreselijk trots dat ze de taal machtig was, en jaloers op iedereen die hetzelfde beweerde. Van het Reve, ook een leerling van Becker, vermoedt achteraf dat vooral zij verantwoordelijk was voor het beeld onder jonge slavisten dat Van Praag een charlatan was, iemand die men niet serieus kon nemen, zonder dat men overigens zijn vertalingen ter hand nam. Van Praag was bovendien geen academicus en dat versterkte het dédain waarmee men in het universitaire milieu tegen deze dilettant aankeek.5 Voor de meeste lezers bleven zijn vertalingen echter hun charme behouden. Noch Schots kritiek noch Timmers onthulling verleidde het gros van de lezers ertoe massaal over te stappen op de meer betrouwbare en moderne vertalingen van Van Oorschots 'Russische Bibliotheek'.6

Jaren later kreeg ik meer informatie over Van Praags persoon en werk, die een nieuw licht wierp op zijn vertaalpraktijk. Verschillende mensen die hem goed gekend hadden, bevestigden dat Van Praag een talenwonder was, een autodidact die minstens 16 talen sprak en er nog meer passief beheerste. Zo bleek hij Japans gestudeerd te hebben bij professor De Visser in Leiden, waarna hij uitgezonden werd naar Japan om zijn studie af te ronden. Na een driejarig verblijf aan de ambassade in Tokyo werkte hij als tolk voor het gouvernement van voormalig Nederlands-Indië. Een vertaling uit het Japans, van de schrijver Tjikamatsa Monzaëom uit 1927, opgedragen aan zijn leermeester professor De Visser, getuigt van zijn beheersing van deze taal en bewijst wel dat Van Praag een talenknobbel had.7 Bovendien bleek Van Praag getrouwd te zijn geweest met Ljoeba Dworson, een Russisch-joodse vluchtelinge uit Vitebsk. Zij was, als veel van haar land- en lotgenoten na de sociale en politieke woelingen in haar land in het begin van de eeuw, in het westen aangespoeld. Ljoeba kwam in 1913 te voet naar Nederland. Ze werd opgenomen in de kring van de destijds zeer populaire Nederlandse schrijver Israël Querido. Volgens de schrijver S.E. van Praag zou zijn naamgenoot haar tijdens de Eerste Wereldoorlog in deze kring ontmoet hebben. Volgens Judy Williams, een leerlinge van Ljoeba die bij haar Russisch studeerde en die haar ook in haar laatste levensjaren verzorgde, ontmoette Siegfried zijn latere vrouw in de universiteitsbibliotheek. Ljoeba studeerde daar voor haar M.0.-akte Russisch en Siegfried, die al met de taal bezig was, vroeg haar bij hun eerste ontmoeting of zij hem wilde lesgeven.8 Misschien heeft Siegfried haar toen geïntroduceerd bij de Querido's, maar het kan natuurlijk ook andersom zijn geweest.9 Hoe het ook zij, in zijn eerste vertaling, De opstandige dorpspriester van Leonid Andrejev, in 1916 bij Em. Querido verschenen, dankt hij in 'Een woord vooraf' Ljoeba Dworson, 'die mij de schoonheden en de diepten van haar moedertaal leerde kennen.'

Tegen de achtergrond van Ljoeba Dworson en zijn verbintenis met haar is het erg onwaarschijnlijk dat hij het Russisch niet of slecht beheerste. Dit wordt ook ontkend door de in St. Petersburg geboren socioloog professor Wertheim. Wertheim werd vanwege zijn kennis van het Russisch weleens door Becker gevraagd om examens Russische spreekvaardigheid bij te wonen. Wertheim heeft Van Praag verschillende keren meegemaakt, onder andere op een internationaal vredescongres in Wrocław, vlak na de oorlog. Hij herinnert zich enige krasse staaltjes van Van Praags talenkennis. Wertheim houdt het net als Van het Reve op jalousie de metier, gecombineerd met een zekere hooghartigheid vanuit de academische wereld ten opzichte van de selfmade man, als reden waarom men Van Praag niet serieus nam.10

Karel van het Reve die in zijn studententijd het negatieve oordeel van Becker en Aleida Schot klakkeloos overnam, kwam achteraf tot een andere conclusie.11 Hij vond een vertaalfout bij Van Praag, klaarblijkelijk een vergissing door vermoeidheid, maar een fout die duidelijk naar het Russisch origineel verwees. Van Praag had ergens zonnig in plaats van slaperig vertaald, twee woorden die in het Russisch (solnetsjnyj - sonlivyj) erg op elkaar lijken maar in het Duits of Frans helemaal niet. Daarnaast heeft zijn vrouw, de slaviste Jozine van het Reve- Israël, een vertaling van Van Praag, Tsjechovs Drama op de jacht herzien en daarbij bleek - Van het Reve keek over de schouder van zijn vrouw mee - dat de vertaling helemaal niet slecht was. Ook op Raptschinsky werd volgens Van het Reve neergekeken, maar hij heeft deze vertaler en lexicograaf in zijn woordenboeken nog nooit op een fout kunnen betrappen.

Hoe zit het nu met het onomstotelijk bewijs van Timmer? Ook hier bracht Van het Reve een mijns inziens heel plausibele verklaring tegenin. Elke vertaler gaat, voor hij begint te vertalen, eerst na of het werk al in een andere, hem vertrouwde taal is omgezet. Natuurlijk wil je weten wat collega's ervan gemaakt hebben en !egje hun vertalingen naast het Russisch origineel om er eventueel vergelijkenderwijs gebruik van te maken. Op die manier is het heel goed mogelijk dat Van Praag iets van de Duitse collega heeft overgenomen, zonder dat daarmee is bewezen dat hij alles uit het Duits vertaalde.12

Zelfs als bewezen zou worden dat de betreffende vertaling in zijn totaliteit door Van Praag uit het Duits is vertaald, dan nog meen ik aan te kunnen tonen dat Van Praag op verkeerde gronden beoordeeld is. Allereerst moet men weten dat de status van een vertaler voor de oorlog erg laag was. Vertalen was iets voor adellijke juffers die thuis Frans spraken en het wel eens leuk vonden om wat te vertalen, niet in opdracht maar als tijdpassering. De uitgevers aan wie men de vertalingen aanbood, accepteerden ze wel of niet, afhankelijk van de vraag of men er brood in zag. Met de kwaliteit van een vertaling had dit nauwelijks iets van doen.13 Vertalingen waren bedoeld voor mensen die geen vreemde talen kenden. De culturele onderlaag werd in de vooroorlogse dagen en zeker in de vorige eeuw niet geacht eisen aan vertalingen te stellen. De 'geletterden' lazen de Russen in Franse of Duitse vertaling, zoals de nog steeds veelvuldig in Nederlandse antiquariaten opduikende beroemde Piper Verlag-vertalingen van Dostojevski bevestigen. Het zal niet verbazen dat vertaalwerk slecht betaald werd. Talenwonder Siegfried van Praag, die vanafbeginjaren dertig voor de kleine uitgeverij De Gulden Ster de redactie voerde over de serie 'Meesterwerken der Wereldliteratuur', moest nogal eens, in tijdnood, op jacht naar de zo broodnodige bestseller, een beroep doen op zijn vrienden om een boek op tijd klaar te krijgen. Hij vertaalde in deze serie bijna alles zelf. Vrienden, zoals de in Duitsland geaccrediteerde reporter Nico Rost, kenden geen Russisch maar des te beter Duits en de Duitse vertalingen stonden in Nederland goed aangeschreven.14 Van Praag autoriseerde de vertalingen van zijn vrienden door er zijn eigen naam onder te zetten, een zonde die door de lage status van de vertaler minder erg was dan nu lijkt. Misschien heeft hij deze vertalingen alleen steekproefsgewijs met het Russisch origineel vergeleken. Maar het kan ook zijn dat hulp van anderen alleen of voornamelijk werd ingeroepen bij intermediaire vertalingen uit andere exotische talen, anders valt de bevinding van vertaler Lourens Reedijk niet te verklaren.

Lourens Reedijk, winnaar van de Aleida Schot vertaal-prijs in 1989, heeft een aantal jaren geleden alle oude vertalingen uit het Russisch van uitgeverij Veen op verzoek opnieuw beoordeeld. Toen ik Reedijk met bovenstaand verhaal confronteerde en vroeg of hij de mogelijk 'Duitse' vertalingen kon traceren, moest hij bekennen dat hem dat niet gelukt was. Hij vond Van Praags vertalingen eigenlijk verrassend goed, zelfs in vergelijking met de vertalingen van Ch. Timmer voor Van Oorschots 'Russische Bibliotheek'.15

De vertalingen die Siegfried van Praag in de serie 'Meesterwerken der Wereldliteratuur' bij uitgeverij De Gulden Ster uitgaf, zagen er schitterend uit. Voor bandontwerp, stofomslag en houtsneden in het boek, trok directeur Vogelaar bekende kunstenaars aan als Johan Haak en Johan Dijkstra. Vooral de door Dijkstra verzorgde boeken zijn antiquarisch erg gezocht. Veen noch Het Spectrum hebben na de oorlog deze unieke boekverzorging overgenomen. Van Praag heeft in totaal 52 boeken uit het Russisch in het Nederlands vertaald, het overgrote deel - 46 werken - in de periode 1916- 1937.16 Wat produktie betreft, wordt hij tot op heden alleen geëvenaard door de in 1991 overleden Charles B. Timmer. Het is een gigantisch aantal, zeker wanneer men zich realiseert dat hij ook nog eens vele boeken vertaalde uit het Hongaars, Fins, Japans, maar ook Spaans, Zweeds, Noors, plus nog eens diverse andere Slavische talen, waaronder het Tsjechisch (bijvoorbeeld de beroemde roman van Jaroslav Hašek De avonturen van de braven soldaat Schwejk.17

Na 1937 heeft Van Praag weinig meer vertaald. Hij was zich bewust van het opkomend fascisme en organiseerde in dat verband allerlei activiteiten, zoals de anti-fascistische kunsttentoonstelling 'De DOOD' (De Olympiade Onder Dictatuur) in Amsterdam. Hij was lid van het Oszietzky-comité en samen met Sam Goudsmit en zijn vriend Rafalowitch, die op de achtergrond een belangrijke rol speelde in deze activiteiten, nam hij het initiatief voor de zogenaamde 'Professorenbrief'. Dit was een protest van tal van bekende professoren tegen de jodenvervolgingen in Duitsland na de 'Kristallnacht', die in bijna alle Nederlandse dagbladen werd gepubliceerd.18 Tegelijkertijd was hij als niet-partijgebonden linkse intellectueel teleurgesteld over de ontwikkelingen in de Sovjet- Unie onder Stalin. Om die reden stopte hij na het begin van de grote showprocessen van 1936-37 met het vertalen van de Russen, met name van de zogenaamde Sovjetliteratuur die hij naast het werk van emigranten als Boenin voor het Nederlands publiek toegankelijk had gemaakt. Van 1920 tot 1930 was hij bestuurslid van het genootschap 'Nederland-Nieuw Rusland'.

Over Van Praag valt nog veel te zeggen. Hij publiceerde onder meer in de serie 'Sexualiteit en huwelijk bij de volkeren der aarde' het deel over Indonesië (Amsterdam, z.j. [Van Praag gebruikte deze landsnaam al voor de oorlog]) en Onrust op Java. De jeugd van Dipanegara. Een historisch-literaire studie (Amsterdam, 1947). Verder vertaalde hij werk van Berdjajev en was hij voorzitter van de Vereniging van wijsbegeerte 'Unitas Multiplex' die in 1924 in huize Romein werd opgericht met als leden onder anderen Pos, Wolf, Van Praag en de gastheer zelf natuurlijk. Na de oorlog was hij voorzitter en medeoprichter van de vereniging 'Nederland-Polen'. Bruno Becker was een van de bestuursleden.

Siegfried van Praag overleefde net als zijn vrouw de nazi-kampen Westerbork en Theresienstadt. Beiden waren ze eerder geïnterneerd geweest in het 'elitekamp' Barneveld.

De wiskundige, professor Mannoury deed toen nog een vergeefse poging hen via bemiddeling van het Internationale Rode Kruis te bevrijden en naar Palestina te laten vertrekken, een mogelijkheid die soms openstond voor vooraanstaande joodse schrijvers en geleerden. Na de oorlog heeft Van Praag weinig meer vertaald. Wel verschenen veel van zijn vertalingen in herdruk. Sommige werden 'herzien' door de schrijver Theo J. van der Wal, om reden, zoals blijkt uit een voorwoord bij de derde druk van Dode zielen, dat uitgever Veen meende dat Van Praag de oorlog niet had overleefd. Ten slotte blijft overeind, ook al kan of wil men op de kwaliteit van Van Praags vertalingen afdingen, dat velen dankzij zijn vertaal werk kennis hebben kunnen maken met vreemde literaturen. Alleen dat al rechtvaardigt een nadere studie van de man en zijn werk.

Hieronder volgen, chronologische gerangschikt, al Van Praags (boek)vertalingen in eerste druk. Voor een volledige bibliografische beschrijving, inclusief herdrukken, serie-aanduiding, collatie, etc. zie: Emmanuel Waegemans, Cees Willemsen, Bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling. 1789-1985. Universitaire Pers, Leuven. 1991.




[ 1916] Leonid Andrejew, De opstandige dorpspriester. Em. Querido, Amsterdam.
1917 Leonid Andrejew, De gedachte. Em. Querido, Amsterdam. Deze bundel bevat de verhalen: De gedachte, Duisternis.
1917 A. Koeprien, Het duel. Roman uit het Russisch officiersleven. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
1918 Leonid Andrejew, De zeven gehangenen. Em. Querido, Amsterdam.
1918 Anton Tchechow, De roman van een onbekend mensch. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
1918 F.M.Dostojewski, De speler. Roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
1919 Ivan Turgenief, Een koning Lear van de steppe. Em. Querido, Amsterdam.
[1920] F.M. Dostojefski, Booze Geesten. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.
[1920] F.M. Dostojefski, Het landgoed Stepantchikowo en zijne bewoners. Humoristische roman. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.
[1921] F.M. Dostojefski, Oompje's droom. Eene episode uit de geschiedenis van de stad Mordassow. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.
1921 F.M. Dostojefski De vreemde vrouw en de man onder het bed. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.
[1922] F.M. Dostojefski, De dubbelganger. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.
1927 N.S. Ljeskow, De Russische lady Macbeth. Seyffardt's Boek- en Muziekhandel, Amsterdam.
1927 Nicolai Gogo!, De doode zielen of De lotgevallen van Tchitchikow. De Spieghel, Amsterdam.
1927 Leo Tolstoy, Het levende lijk. De Spieghel, Amsterdam.
1928 D. Mereschkowskij, De messias. Roman. J. Ploegsma, Zeist.
[1929] F.M. Dostojewskie, De Half volwassene. De Gulden Ster, Amsterdam. Band, omslag en houtsneden Joh. Dijkstra.
[1929] F.M. Dostojewskie, De zachtmoedige. een phantastisch verhaal. De Gulden Ster, Amsterdam. Band, omslag en houtsneden Johan Dijkstra.
1929 Maxim Gorki, Zomer. Roman. Nederlandsche Uitgeversmaatschappij, Amsterdam.
1930 D. Mereschkowskij, Napoleon de mensch. J. Ploegsma, Zeist.
1930 Nicolai Ognjow, Kostja Rjabtsew op de universiteit. De Baanbreker-Servire, Den Haag.
1930 Ilja Ehrenbourg, De liefde van Jeanne Ney. Roman. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
1930 Michail Sjolochow, De stille Don. Servire- De Baanbreker, Den Haag.
[1930] F.M. Dostojewskie, Herinneringen uit het ondergrondsche. De Gulden Ster, Amsterdam. Band en omslag Johan Dijkstra.
[1930] Leonid Andrejew, De roode lach. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Dijkstra.
1931 Ilf & Petrow, De twaalf stoelen. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
(1931) N.S. Ljeskow, De onsterfelijke. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Dijkstra.
(1931) N.S. Ljeskow, De priesters. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Dijkstra.
(1931) Joseph Kallinikow, Monniken en vrouwen. De Gulden Ster, Amsterdam. 3 dln. Band en omslagontwerp Johan Dijkstra. - De ster van Bethlehem. - De vonst der reliquieën - De vurige oven.
1932 Anna Karawajewa, Fabriek. Roman. Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam. 1932 Pantelejmon Romanow, Drie paar zijden kousen. Querido, Amsterdam. Omslagontwerp Fré Cohen.
(1932] Iwan Nadjiwin, Raspoetin de heilige duivel. De Gulden Ster, Amsterdam. 2 dln. Bandontwerp en omslag Johan Haak.
(1932] Alexej Tolstoy, Iwan de verschrikkelijke. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Dijkstra.
1933 Michail Sjolochow, Storm over Rusland. Vervolg op 'De stille Don'. Servire, Den Haag.
[1933] G. Bjelich, L. Pantelejew, Schid. De republiek der vagebonden. De Gulden Ster, Amsterdam.
[1934] Iwan Boenin, De heer uit San Fransisco. J. Philip Kruseman-De Techniek, Den Haag-Antwerpen.
(1934] Iwan Boenin, Mitja's liefde. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
[1935] Joseph Kallinikow, De kloostervrouwen. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Haak.
[1935] Maxim Gorki, Klim Samgin's opstandige jeugd. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Haak.
1936 Michail Sjolochow, De steppen in vuur en vlam. (Vervolg op 'De stille Don' en 'Storm over Rusland') (Tichi Don). Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen.
1936 Michail Sjolochow, Nieuw land onder de ploeg. Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen. [ 1936] S. Tretjakov, Een chineesch testament. verteld door Den Sji-Choa. Servire, Den Haag.
1937 Maxim Gorki, Het leven van een nutteloos mens. Pegasus-Nieuwe Cultuur, Amsterdam.
1937 Alexander Koeprien, Zondige levens. De Gulden Ster, Amsterdam. Bandontwerp Johan Haak.
1937 M. Iljin, Bergen en mensen. De overwinning van de mens over de natuur. Nieuwe Cultuur, Amsterdam. Ill. N. Lapsjin.
1937 AlexeïTchapigin, Stjepan Reziti, de kozakken rebel. Historische roman. De Gulden Ster, Amsterdam.
1947 Boris Gorbatov, De onbuigzamen. J.P. Kruseman, 's-Gravenhage.
1950 Elmar Grin, Wind uit het zuiden. Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen.
1952 Anton Tsjechow, Het drama op de jacht. Roman. J.P. Kruseman, Den Haag.
1955 E. Kazakewitsj, Lente aan de Oder. Pegasus, Amsterdam.
[ 1958] Dimitriï Mamin-Sibirjak, De miljoenen van Priwalow. J. Philip Kruseman-Standaard, Den Haag-Antwerpen.
1958 F.M. Dostojewski, Schuld en boete. Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen.





1 Onderstaande is de tekst van een lezing die ik maart 1994 gehouden heb in St. Petersburg op het congres 'Nederlands-Russische boekbetrekkingen van de 16e tot de 20e eeuw'.
2 Aanvankelijk dachten Van Oorschot en Timmer alleen aan een vertaling van de verzamelde werken van Tsjechov. Na de oorlog ontstond pas het idee om alle grote negentiende-eeuwse Russische schrijvers te gaan vertalen en onder te brengen in De Russische Bibliotheek.
3 De serie is inmiddels hervat onder de hoofdredactie van Tom Eekman. Onlangs verschenen het verzameld werk van Majakovski en de eerste delen Boen in en Boelgakov. De term 'verzamelde werken' moet overigens niet opgevat worden in de zin dat alle werken van een auteur zijn opgenomen, het gaat steeds om zijn belangrijkste werken.
4 Ch. B. Timmer, De kinderen van Jesenin en andere essays (Amsterdam, 1969) p. 138.
5 Mededeling van K. van het Reve aan de auteur, d.d. 5-11-1993.
6 Deze geschiedenis herhaalt zich nu in omgekeerde richting. Uitgeverij Veen heeft de afgelopen jaren diverse meesterwerken opnieuw laten vertalen door Lourens Reedijk en anderen. De uitgave van deze alom bejubelde, maar tegelijkertijd nogal prijzige vertalingen, werd door Van Oorschot onmiddellijk beantwoord met het (opnieuw) op de markt brengen van goedkope paperback-edities van zijn Russische Bibliotheek. De laatste tijd verschijnen er zelfs nog goedkopere licentie-uitgaven als Rainbow-pocket.
7 Monzaëmon Tjikamats, Dramatische verhalen. (Santpoort, C.A. Mees, 1927) 418 p. Vert. en inleiding S. van Praag. Siegfried heeft zijn studie Japans niet afgesloten met een academische graad, hoewel dat met ingang van 1927 wel mogelijk werd, zie: W.J. Boot, 'Japanese studies in the Netherlands' in: Japanese studies in Europe. Directory Series VII (The Japan Foundation, 1985).
8 Volgens Judy Williams wilden de oom en tante bij wie Ljoeba in huis was haar uithuwelijken. Dit was voor Ljoeba die financieel geheel van hen afhankelijk was, de belangrijkste reden om een M.O. -akte Russisch te halen, zodat ze haar eigen kost kon gaan verdienen. Mededeling van Judy Williams (Amsterdam), d.d. 4 mei 1985.
9 Dat Siegfried in dit milieu verkeerde, wordt bevestigd in de destijds veel rumoer veroorzakende roman Het geslacht der Santeljanos van Joost Mendes (ps. van Emanuel Querido, de uitgever). Siegfried wordt in deze 'chronique scandaleuse' weinig flatteus onder het pseudoniem 'Siegfried Poppelsdorf opgevoerd. Na dit werk, dat in 1919 verscheen, heeft Van Praag geen vert - alingen meer bij Em. Querido gepubliceerd.
10 Prof. Wertheim herinnerde zich van het bewuste congres in Wrocław dat Van Praag de koptelefoon via welke de lezingen simultaan vertaald te volgen waren, nauwelijks nodig had, zelfs niet toen een spreker uit de zojuist geproclameerde staat Israël het woord voerde. '"Versta jij ook al Ivriet?" vroeg ik van Praag verbouwereerd. De altijd wat verstrooide Van Praag die mijn opmerking kennelijk niet goed verstaan had, antwoordde: "Neen hoor, zijn Ivriet is heel behoorlijk, maar hij heeft wel een Trans-Jordaans accent"' Mededeling van Wertheim aan de auteur.
11 Becker en Schot worden weliswaar steeds in één' adem genoemd, maar achteraf is het de vraag of ook Becker zich in zijn kritiek op Van Praag niet een beetje heeft laten meeslepen door zijn vurige bewonderaarster Aleida Schot. In de enige recensie die Becker ooit geschreven heeft over een Russische roman en die toevallig vertaald is door Siegfried, komt hij- in 1930- tot een veel positiever oordeel. In zijn recensie van Nicolai Ognjow, 'Kostja Rjabtsew op de universiteit', in Leven en Werken 15, I 0, 1930, p. 622 heet het nog: 'De vertaling is over het algemeen bevredigend'.
12 Zie noot 5, idem.
13 Jan Romein bijvoorbeeld kreeg voor zijn tiendelige vertaling van Romain Rollands Jean Christophe uit het Frans in de jaren 1916-17 geen honorarium van zijn uitgever Brusse. Romein moest zelfs de vertaalrechten betalen. Op zijn beurt trok hij zich niets aan van kritiek van de uitgever op zijn vertaalkwaliteiten. Zie: Bart Hageraats (red.), Geloof niet wat de geschiedschrijvers zeggen. Honderd jaar Jan Romein, 1893-1993 (Amsterdam, 1995) p. 103.
14 Deze verklaring vond ik bevestigd in de memoires van L.P.J. Braat, Hoe gewijd een nest. Herinneringen 1946-1966 (Amsterdam, 1972) p.156-157.
15 In de congresbundel (Groningen, INOS [ 1996)) - zie noot 1- zal ik hier uitgebreider op terugkomen. Inmiddels is er een doctoraalscriptie verschenen waarin drie vertalingen van Dode zielen - van Van Praag, Timmer en Langeveld - met elkaar vergeleken worden. De conclusie luidt dat Van Praag te letterlijk uit het Russisch heeft vertaald. Zie: Bas Kooman, Een vergelijking van drie vertalingen van Gogol' s Dode zielen (Amsterdam, mei 1994).
16 Zie voor een volledig chronologisch overzicht de bibliografie.
17 Deze onvoorstelbare produktie laat eigenlijk geen andere conclusie toe dan dat Van Praag in zijn werk minimaal geholpen moet zijn door zogenaamde ondervertalers, zoals L.P.J. Braat in zijn memoires schrijft. Zie noot 14.
18Informatie over deze activiteiten en over vele andere aspecten van Van Praags leven en werk dank ik aan de heer en mevrouw Rafalowitch, die ik in 1985 interviewde. J. Presser memoreert de vooroorlogse anti-fascistische activiteiten van Siegfried van Praag in: Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. II ('s-Gravenhage, 1965) p. 6.



<   

TSL 19

   >