Veel Nederlanders hebben, vooral in hun jonge
jaren, de Russen gelezen. Als ze ter sprake komen,
denken we als vanzelf aan de 'Russische
Bibliotheek' van uitgever Geert Van Oorschot,
die op unieke wijze de Russische klassieken toegankelijk
maakte voor een naoorlogs publiek.
Het idee om de negentiende-eeuwse Russische
klassieken uit te geven dateert uit het oorlogsjaar
1943 toen Van Oorschot en de destijds nog
onbekende vertaler/slavist Charles B. Timmer
elkaar ontmoetten.2 Het eerste deel, Tsjechov,
verscheen in 1953 en toen aan het begin van de
jaren zeventig de reeks werd afgesloten, was het
verzameld werk van Poesjkin, van Gogol, Dostojevski,
Tolstoj, Tsjechov en Toergenjev voor
het eerst integraal en rechtstreeks uit het Russisch
vertaald, voor het Nederlandse lezerspubliek
beschikbaar.3
De dundrukdelen met hun ballonlinnen
band, gezet uit Bembo, zagen er schitterend uit,
maar ondanks hoge verwachtingen en lovende
kritieken vielen de verkoopcijfers nogal tegen.
Slechts een enkel deel bereikte snel een tweede
druk. Dit lag niet aan overschatting van de populariteit
van de Russen in Nederland door Van
Oorschot en hoofdredacteur Timmer, maar aan
het gegeven dat de belangrijkste Russische klassieken
op hetzelfde moment in goedkope pockets
op de markt werden gebracht. Het ging bijna
zonder uitzondering om heruitgaven van
vooroorlogse vertalingen, waarvan de rechten
door uitgever L.J. Veen waren gekocht van De
Gulden Ster. Ook Het Spectrum nam van deze
uitgeverij een aantal Dostojevski- en Tolstojvertalingen
over en publiceerde ze in de razend
populaire Prisma-pocketserie.
Als middelbare scholier maakte ik als zovelen
in de jaren zestig kennis met de Russen via de kleurrijke Amstel-pockets van Veen. Het
viel me op dat bijna alle vertalingen van S. van
Praag waren. Mijn respect voor deze onbekende
man groeide toen ik ontdekte dat ook vertalingen
uit het Fins, Pools en Tsjechisch in deze
serie van zijn hand waren. Lange tijd dacht
ik dat S. van Praag dezelfde figuur was als de
schrijver van Jeruzalem van het Westen, een roman
die begin jaren zestig grote opgang maakte.
Jaren later kwam ik erachter dat het hier om
twee verschillende personen ging. Tot op de dag
van vandaag kun je in literaire encyclopedieën
en naslagwerken lezen: 'De schrijver Siegfried
E. van Praag, die ook vele boeken uit het Russisch,
Pools etc. vertaalde'. De twee hebben elkaar
wel gekend. Een aantal jaren geleden heeft
de in Brussel wonende schrijver S.E. van Praag
(geb. 1899) mij nog een aantal interessante details
kunnen vertellen over zijn naamgenoot die
toen allang overleden was.
Gefascineerd door de Russische literatuur,
maar de taal niet machtig, kon ik de kwaliteit
van de vertalingen van Van Praag niet controleren.
In zijn wat archaïsch aandoende stijl leek
hij me dicht bij het negentiende-eeuwse origineel
te blijven. Toen de Russen me eenmaal steviger
in hun greep hadden en ik er van alles omheen
ging lezen, kwam ik de kritiek op Van
Praags vertalingen tegen in onder meer Charles
B. Timmers bundel De kinderen van Jesenin.
Aan de hand van een passage uit Gogols Dode
Zielen toont Timmer aan dat Van Praag deze roman
uit het Duits vertaalde. Van Praag schrijft
ergens: 'Een kamer behangen met tapijten', wat
een letterlijke maar foute vertaling is van: Das
Zimmer war mit Tapeten beklebt, terwijl de kamer
gewoon behangen was.4
Het was dus Charles B. Timmer, de bekendste en produktiefste naoorlogse vertaler uit het
Russisch, die zijn vooroorlogse collega ontmaskerde.
Ondanks Van Praags verzekering dat hij
altijd rechtstreeks uit het Russisch vertaalde,
bleek hij de negentiende-eeuwse traditie voort
te zetten, waarin de Russen steeds uit het Frans
of Duits werden vertaald.
Later bleek dat er al voor de oorlog een smet
op Van Praags naam was geworpen door Aleida
Schot, een leerlinge van Bruno Becker
(1885-1968), hoogleraar in de Russische geschiedenis,
taal- en letterkunde te Amsterdam.
Zij vertaalde vlak voor de oorlog onder Beckers
leiding een bescheiden aantal werken rechtstreeks
uit het Russisch, waaronder Poesjkin en
Boenin. Het Russisch werd voor de oorlog gezien
als een nogal bizarre taal, waar maar weinig
mensen kennis van hadden. Aleida Schot
was volgens Karel van het Reve vreselijk trots
dat ze de taal machtig was, en jaloers op iedereen
die hetzelfde beweerde. Van het Reve, ook
een leerling van Becker, vermoedt achteraf dat
vooral zij verantwoordelijk was voor het beeld
onder jonge slavisten dat Van Praag een charlatan
was, iemand die men niet serieus kon nemen,
zonder dat men overigens zijn vertalingen
ter hand nam. Van Praag was bovendien geen
academicus en dat versterkte het dédain waarmee
men in het universitaire milieu tegen deze
dilettant aankeek.5 Voor de meeste lezers bleven
zijn vertalingen echter hun charme behouden.
Noch Schots kritiek noch Timmers onthulling
verleidde het gros van de lezers ertoe
massaal over te stappen op de meer betrouwbare
en moderne vertalingen van Van Oorschots
'Russische Bibliotheek'.6
Jaren later kreeg ik meer informatie over
Van Praags persoon en werk, die een nieuw licht
wierp op zijn vertaalpraktijk. Verschillende
mensen die hem goed gekend hadden, bevestigden
dat Van Praag een talenwonder was, een
autodidact die minstens 16 talen sprak en er nog
meer passief beheerste. Zo bleek hij Japans gestudeerd
te hebben bij professor De Visser in
Leiden, waarna hij uitgezonden werd naar Japan
om zijn studie af te ronden. Na een driejarig
verblijf aan de ambassade in Tokyo werkte
hij als tolk voor het gouvernement van voormalig
Nederlands-Indië. Een vertaling uit het
Japans, van de schrijver Tjikamatsa Monzaëom
uit 1927, opgedragen aan zijn leermeester professor De Visser, getuigt van zijn beheersing
van deze taal en bewijst wel dat Van Praag een
talenknobbel had.7 Bovendien bleek Van Praag
getrouwd te zijn geweest met Ljoeba Dworson,
een Russisch-joodse vluchtelinge uit Vitebsk.
Zij was, als veel van haar land- en lotgenoten
na de sociale en politieke woelingen in haar land
in het begin van de eeuw, in het westen aangespoeld.
Ljoeba kwam in 1913 te voet naar Nederland.
Ze werd opgenomen in de kring van de
destijds zeer populaire Nederlandse schrijver
Israël Querido. Volgens de schrijver S.E. van
Praag zou zijn naamgenoot haar tijdens de Eerste
Wereldoorlog in deze kring ontmoet hebben.
Volgens Judy Williams, een leerlinge van
Ljoeba die bij haar Russisch studeerde en die
haar ook in haar laatste levensjaren verzorgde,
ontmoette Siegfried zijn latere vrouw in de universiteitsbibliotheek.
Ljoeba studeerde daar
voor haar M.0.-akte Russisch en Siegfried, die
al met de taal bezig was, vroeg haar bij hun eerste
ontmoeting of zij hem wilde lesgeven.8 Misschien
heeft Siegfried haar toen geïntroduceerd
bij de Querido's, maar het kan natuurlijk ook
andersom zijn geweest.9 Hoe het ook zij, in zijn
eerste vertaling, De opstandige dorpspriester van Leonid Andrejev, in 1916 bij Em. Querido
verschenen, dankt hij in 'Een woord vooraf'
Ljoeba Dworson, 'die mij de schoonheden en
de diepten van haar moedertaal leerde kennen.'
Tegen de achtergrond van Ljoeba Dworson
en zijn verbintenis met haar is het erg onwaarschijnlijk
dat hij het Russisch niet of slecht beheerste.
Dit wordt ook ontkend door de in St.
Petersburg geboren socioloog professor Wertheim.
Wertheim werd vanwege zijn kennis van
het Russisch weleens door Becker gevraagd om
examens Russische spreekvaardigheid bij te
wonen. Wertheim heeft Van Praag verschillende
keren meegemaakt, onder andere op een
internationaal vredescongres in Wrocław, vlak
na de oorlog. Hij herinnert zich enige krasse
staaltjes van Van Praags talenkennis. Wertheim
houdt het net als Van het Reve op jalousie de
metier, gecombineerd met een zekere hooghartigheid
vanuit de academische wereld ten opzichte
van de selfmade man, als reden waarom
men Van Praag niet serieus nam.10
Karel van het Reve die in zijn studententijd
het negatieve oordeel van Becker en Aleida
Schot klakkeloos overnam, kwam achteraf tot een andere conclusie.11 Hij vond een vertaalfout
bij Van Praag, klaarblijkelijk een vergissing
door vermoeidheid, maar een fout die duidelijk
naar het Russisch origineel verwees. Van
Praag had ergens zonnig in plaats van slaperig
vertaald, twee woorden die in het Russisch (solnetsjnyj
- sonlivyj) erg op elkaar lijken maar in
het Duits of Frans helemaal niet. Daarnaast
heeft zijn vrouw, de slaviste Jozine van het Reve-
Israël, een vertaling van Van Praag, Tsjechovs
Drama op de jacht herzien en daarbij
bleek - Van het Reve keek over de schouder
van zijn vrouw mee - dat de vertaling helemaal
niet slecht was. Ook op Raptschinsky werd volgens
Van het Reve neergekeken, maar hij heeft
deze vertaler en lexicograaf in zijn woordenboeken
nog nooit op een fout kunnen betrappen.
Hoe zit het nu met het onomstotelijk bewijs
van Timmer? Ook hier bracht Van het Reve een
mijns inziens heel plausibele verklaring tegenin.
Elke vertaler gaat, voor hij begint te vertalen,
eerst na of het werk al in een andere, hem
vertrouwde taal is omgezet. Natuurlijk wil je
weten wat collega's ervan gemaakt hebben en
!egje hun vertalingen naast het Russisch origineel
om er eventueel vergelijkenderwijs gebruik
van te maken. Op die manier is het heel
goed mogelijk dat Van Praag iets van de Duitse
collega heeft overgenomen, zonder dat daarmee
is bewezen dat hij alles uit het Duits vertaalde.12
Zelfs als bewezen zou worden dat de betreffende
vertaling in zijn totaliteit door Van
Praag uit het Duits is vertaald, dan nog meen ik
aan te kunnen tonen dat Van Praag op verkeerde
gronden beoordeeld is. Allereerst moet men
weten dat de status van een vertaler voor de oorlog
erg laag was. Vertalen was iets voor adellijke
juffers die thuis Frans spraken en het wel
eens leuk vonden om wat te vertalen, niet in opdracht
maar als tijdpassering. De uitgevers aan
wie men de vertalingen aanbood, accepteerden
ze wel of niet, afhankelijk van de vraag of men
er brood in zag. Met de kwaliteit van een vertaling
had dit nauwelijks iets van doen.13 Vertalingen
waren bedoeld voor mensen die geen
vreemde talen kenden. De culturele onderlaag
werd in de vooroorlogse dagen en zeker in de
vorige eeuw niet geacht eisen aan vertalingen
te stellen. De 'geletterden' lazen de Russen in Franse of Duitse vertaling, zoals de nog steeds
veelvuldig in Nederlandse antiquariaten opduikende
beroemde Piper Verlag-vertalingen van
Dostojevski bevestigen. Het zal niet verbazen
dat vertaalwerk slecht betaald werd. Talenwonder
Siegfried van Praag, die vanafbeginjaren
dertig voor de kleine uitgeverij De Gulden
Ster de redactie voerde over de serie 'Meesterwerken
der Wereldliteratuur', moest nogal
eens, in tijdnood, op jacht naar de zo broodnodige
bestseller, een beroep doen op zijn vrienden
om een boek op tijd klaar te krijgen. Hij
vertaalde in deze serie bijna alles zelf. Vrienden,
zoals de in Duitsland geaccrediteerde reporter
Nico Rost, kenden geen Russisch maar
des te beter Duits en de Duitse vertalingen stonden
in Nederland goed aangeschreven.14 Van
Praag autoriseerde de vertalingen van zijn
vrienden door er zijn eigen naam onder te zetten,
een zonde die door de lage status van de
vertaler minder erg was dan nu lijkt. Misschien
heeft hij deze vertalingen alleen steekproefsgewijs
met het Russisch origineel vergeleken.
Maar het kan ook zijn dat hulp van anderen alleen
of voornamelijk werd ingeroepen bij intermediaire
vertalingen uit andere exotische talen,
anders valt de bevinding van vertaler Lourens
Reedijk niet te verklaren.
Lourens Reedijk, winnaar van de Aleida
Schot vertaal-prijs in 1989, heeft een aantal jaren
geleden alle oude vertalingen uit het Russisch
van uitgeverij Veen op verzoek opnieuw
beoordeeld. Toen ik Reedijk met bovenstaand
verhaal confronteerde en vroeg of hij de mogelijk
'Duitse' vertalingen kon traceren, moest hij
bekennen dat hem dat niet gelukt was. Hij vond
Van Praags vertalingen eigenlijk verrassend
goed, zelfs in vergelijking met de vertalingen
van Ch. Timmer voor Van Oorschots 'Russische
Bibliotheek'.15
De vertalingen die Siegfried van Praag in
de serie 'Meesterwerken der Wereldliteratuur'
bij uitgeverij De Gulden Ster uitgaf, zagen er
schitterend uit. Voor bandontwerp, stofomslag
en houtsneden in het boek, trok directeur Vogelaar
bekende kunstenaars aan als Johan Haak
en Johan Dijkstra. Vooral de door Dijkstra verzorgde
boeken zijn antiquarisch erg gezocht.
Veen noch Het Spectrum hebben na de oorlog
deze unieke boekverzorging overgenomen.
Van Praag heeft in totaal 52 boeken uit het Russisch in het Nederlands vertaald, het overgrote
deel - 46 werken - in de periode 1916-
1937.16 Wat produktie betreft, wordt hij tot op
heden alleen geëvenaard door de in 1991 overleden
Charles B. Timmer. Het is een gigantisch
aantal, zeker wanneer men zich realiseert dat
hij ook nog eens vele boeken vertaalde uit het
Hongaars, Fins, Japans, maar ook Spaans,
Zweeds, Noors, plus nog eens diverse andere
Slavische talen, waaronder het Tsjechisch (bijvoorbeeld
de beroemde roman van Jaroslav
Hašek De avonturen van de braven soldaat
Schwejk.17
Na 1937 heeft Van Praag weinig meer vertaald.
Hij was zich bewust van het opkomend
fascisme en organiseerde in dat verband allerlei
activiteiten, zoals de anti-fascistische kunsttentoonstelling
'De DOOD' (De Olympiade
Onder Dictatuur) in Amsterdam. Hij was lid van
het Oszietzky-comité en samen met Sam
Goudsmit en zijn vriend Rafalowitch, die op de
achtergrond een belangrijke rol speelde in deze
activiteiten, nam hij het initiatief voor de zogenaamde 'Professorenbrief'. Dit was een
protest van tal van bekende professoren tegen
de jodenvervolgingen in Duitsland na de 'Kristallnacht',
die in bijna alle Nederlandse dagbladen
werd gepubliceerd.18 Tegelijkertijd was
hij als niet-partijgebonden linkse intellectueel
teleurgesteld over de ontwikkelingen in de Sovjet-
Unie onder Stalin. Om die reden stopte hij
na het begin van de grote showprocessen van
1936-37 met het vertalen van de Russen, met
name van de zogenaamde Sovjetliteratuur die
hij naast het werk van emigranten als Boenin
voor het Nederlands publiek toegankelijk had
gemaakt. Van 1920 tot 1930 was hij bestuurslid
van het genootschap 'Nederland-Nieuw
Rusland'.
Over Van Praag valt nog veel te zeggen. Hij publiceerde
onder meer in de serie 'Sexualiteit en
huwelijk bij de volkeren der aarde' het deel over
Indonesië (Amsterdam, z.j. [Van Praag gebruikte
deze landsnaam al voor de oorlog]) en
Onrust op Java. De jeugd van Dipanegara. Een
historisch-literaire studie (Amsterdam, 1947). Verder vertaalde hij werk van Berdjajev en was
hij voorzitter van de Vereniging van wijsbegeerte
'Unitas Multiplex' die in 1924 in huize
Romein werd opgericht met als leden onder anderen
Pos, Wolf, Van Praag en de gastheer zelf
natuurlijk. Na de oorlog was hij voorzitter en
medeoprichter van de vereniging 'Nederland-Polen'.
Bruno Becker was een van de bestuursleden.
Siegfried van Praag overleefde net als
zijn vrouw de nazi-kampen Westerbork en
Theresienstadt. Beiden waren ze eerder geïnterneerd
geweest in het 'elitekamp' Barneveld.
De wiskundige, professor Mannoury deed
toen nog een vergeefse poging hen via bemiddeling
van het Internationale Rode Kruis te bevrijden
en naar Palestina te laten vertrekken, een
mogelijkheid die soms openstond voor vooraanstaande
joodse schrijvers en geleerden.
Na de oorlog heeft Van Praag weinig meer
vertaald. Wel verschenen veel van zijn vertalingen
in herdruk. Sommige werden 'herzien'
door de schrijver Theo J. van der Wal, om reden,
zoals blijkt uit een voorwoord bij de derde
druk van Dode zielen, dat uitgever Veen
meende dat Van Praag de oorlog niet had overleefd.
Ten slotte blijft overeind, ook al kan of wil
men op de kwaliteit van Van Praags vertalingen
afdingen, dat velen dankzij zijn vertaal werk
kennis hebben kunnen maken met vreemde literaturen.
Alleen dat al rechtvaardigt een nadere
studie van de man en zijn werk.
Hieronder volgen, chronologische gerangschikt,
al Van Praags (boek)vertalingen in eerste
druk. Voor een volledige bibliografische beschrijving,
inclusief herdrukken, serie-aanduiding,
collatie, etc. zie: Emmanuel Waegemans,
Cees Willemsen, Bibliografie van Russische literatuur
in Nederlandse vertaling. 1789-1985.
Universitaire Pers, Leuven. 1991.