Zeventig jaar geleden vond aan de Universiteit
van Amsterdam de promotie tot Doctor in de
Letteren en Wijsbegeerte plaats van een immigrant,
wiens promotor, de historicus Prof. Dr.
Hajo Brugmans (1868-1939), openlijk getuigde
van zijn bewondering voor de opmerkelijk
perfecte beheersing van de Nederlandse taal die
de promovendus in alle opzichten ten toon
spreidde1. De niet-Nederlander in kwestie was
een statenloze, uit Rusland afkomstige inwoner
van Amsterdam, genaamd Boris Raptschinsky,
die op 17 december 1925 met goed gevolg zijn
proefschrift Peter de Groote in Holland in 1697-
16982 verdedigde.
Reeds een eerste verkenning rond de toenmalige
positie van Dr. Boris Raptschinsky wekt
de indruk dat het in de jaren dertig voor Nederlandse
Oost-Europakenners een must was om
zijn woordenboeken en leerboeken alsook zijn
geschiedkundige werken en vertalingen in de
boekenkast te hebben. Bovendien behoorde
Raptschinsky toen al jarenlang tot de geziene en
veelgevraagde medewerkers van tal van Nederlandse
dagbladen en tijdschriften en gold hij
door zijn veelzijdigheid en grote belezenheid op
geschiedkundig-politiek en sociaal-geografisch
gebied als een doorkneed Russist aan wie
je bij uitstek alles over Rusland kon vragen. De
om zijn eruditie en enorme parate kennis bekend
staande Raptschinsky heeft daarbij tot op hoge
leeftijd op zijn woonadres privé-les Russisch gegeven.
Het was daar in de Amsterdamse Valeriusstraateen
komen en gaan van leerlingen, ook
van buiten de hoofdstad. Omdat hij zelf hard
werkte, eiste hij ook altijd veel van zijn leerlingen:
'We leven nu en rusten doen we wel in het
graf.'
Om zich enige bestaanszekerheid en een basisinkomen te verwerven, solliciteerde hij direct
na zijn vestiging in Amsterdam in 1912 als leraar
Russisch aan Rijksbloembollenscholen te
Aalsmeer en Lisse. Toch kreeg hij als rijksambtenaar
pas een vaste aanstelling aan die
scholen nadat hij in 1917 de Akte van Bekwaamheid
voor het geven van Middelbaar Onderwijs
in de Russische taal- en letterkunde had
behaald, een akte die evenals zijn doctoraalbul
in 1924 mede ondertekend is door Prof.Dr. Nicolaas
van Wijk3. Ook had hij nog enkele tijdelijke
leraarsbanen, respectievelijk op de Tuinbouwwinterschool
te Boskoop en op de Hoogere
Burgerschool met driejarige cursus te Haarlem,
waar Charles Timmer een van de leerlingen
was die door Raptschinsky met de eerste beginselen
van het Russisch vertrouwd werden gemaakt.4
Maar na 1924 hielden al die scholen het
voorlopig met de Russische lessen voor gezien
omdat de belangstelling voor het Russisch toen
sterk terugliep. Het paradoxale is dat hij daartoe
misschien zelf heeft bijgedragen, met name
door zijn veelbesproken artikelen uit de jaren
twintig in kranten als het Haarlems Dagblad,
waarin hij ongezouten kritiek leverde op het bolsjewistische
regime in Rusland.
Zijn toelating tot privaatdocent voor het
Russisch en de Oosteuropese cultuur op de
Rijksuniversiteit Utrecht, vanaf 1932 tot de
Tweede Wereldoorlog, betrof een erebaantje.
Idem dito de benoeming tot lid van twee examencommissies,
belast met het samenstellen en
afnemen van examens, de ene voor de MO-akte
in de Russische taal- en letterkunde, de andere
voor de praktijkdiploma's Handelscorrespondentie
Russisch en Spreekvaardigheid Russisch
van de Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens.
Ondanks het feit dat Raptschinsky tegen de
klippen op kon en wilde schrijven, was hij aanvankelijk
maar net in staat om in zijn broodwinning
te voorzien. Toen naderhand zijn sociale
status hem ertoe noopte tot een zekere economische
welstand te geraken en hij dit leven
van de pen tot het uiterste intensiveerde, begon
het helaas voor te komen dat hij als veelschrijver
de kwaliteit van zijn produkt niet altijd de
baas wist te blijven. Zo was hij soms niet consequent
in de transcripties en bleven bronvermeldingen
misschien te vaak achterwege. Ook
kwam de vlotte leesbaarheid van zijn geschriften
af en toe in het gedrang en blijkt een nieuwsgierig
makende, pakkende titel weleens een lading
opsommingen en uitweidingen van een
haast onverteerbare saaiheid te dekken. Dat
neemt niet weg dat deze bescheiden, ijverige,
universeel georiënteerde Amsterdammer zich
tientallen jaren voor het culturele leven in Nederland
bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt.
En dan komt het wat magertjes over dat de informatie
die het Personenarchief van het Amsterdamse
Gemeentearchief tot nu toe over hem
biedt, slechts één A4-tje met daarop drie kranteknipseltjes
beslaat.
Boris Naoemovitsj Raptschinsky werd geboren
in een vroom, joods plattelandsgezin dat woonde
op het grensgebied tussen het bebouwde land
en de steppe midden in de Oekraïne, in de buurt
van de stad Krementsjoeg. In zijn vroegste jeugd
heeft hij er nog kozakkentroepen gezien en pelgrims
die op weg waren naar bedevaartsoorden.
Ook kon hij de 'Лузгинка' (hurkdans) dansen
en is daar later, toen hij die voordeed tussen de
schoolbanken van het gymnasium te Poltava,
nog om uitgelachen. In die streek stond ook de
wieg van de grote Russische schrijver Gogol
die daar de lokaties koos voor zijn eerste twee
verhalencycli. Deze spelen zich af in het dorpje
Dikanka en het stadje Mirgorod, beide niet
ver van de stad Krementsjoeg. Hierover zal
Raptschinsky na de Tweede Wereldoorlog in
briefwisseling staan met de Russische schrijverémigré
Remizov5 die hem over zijn geboortestreek
vragen stelde, onder andere over bepaalde
lokaties in Dode Zielen.
Boris groeide op in een gezin van negen personen. Volgens het politierapport van 26 oktober
1926 van het Hoofdbureau van Politie te
Amsterdam inzake de naturalisatie van Boris
Raptschinsky in 19276 wordt door hem opgegeven
dat zijn vader in 1905 was overleden en
dat zijn moeder, twee broers en drie zusters dan
nog in leven zijn. Blijkens latere informatie zou
vader Naoem de zoon zijn geweest van een vrijgekochte
lijfeigene die de naam Raptschinsky
had overgenomen van de landheer op wiens
landgoed hij had gewerkt. Maar een andere uitleg
over de herkomst van die naam is ook goed
mogelijk: als je de p vervangt door een b krijg
je 'Rabtschinsky'7 ('zoon van een slaaf'). Boris'
vader was, behalve als hij naar de stad ging,
nog gestoken in de traditionele, Russische kledij
en hij had als lijfspreuk: ''Дело не волк, в
лес не убежит' (Kalmpjes aan, morgen komt
er weer een dag). De familie bestond, naar Boris'
eigen zeggen, uit betrekkelijk arme en nogal
primitief denkende mensen. Zijn moeder, de
verhalen vertelster, over wie Raptschinsky in het
voorwoord van zijn Sprookjes8 uitgebreid
schrijft, bakte altijd brood voor de hele week,
want dat betekende 'rijkdom'. Als ze weleens
met een ossewagen meereed naar de stad om inkopen
te doen en zag dat daar mensen waren die
één brood kochten, zei ze: 'Wat moeten die mensen
arm zijn'. Van haar zoon begreep ze later
ook helemaal niet dat die 'дурный хлопец' (rare
gozer) zoiets geks ging doen als letteren studeren
als je toch al kon lezen en schrijven. Toen
Boris voor het eerst van zijn leven een recensie
voor een krant had geschreven, schrok ze: 'Nu
zal die man je afranselen of iemand huren om je
af te ranselen'. Ze was natuurlijk erg opgelucht
toen er niets gebeurde.9
Bij Boris als joodse jongen moet het aan de
joodse traditie verbonden 'lemen' in zijn kinderjaren
een grote rol hebben gespeeld. Op jonge
leeftijd zat het er bij hem al in de opgedane
kennis te boekstaven en uit te dragen, want
schrijven en lesgeven deed hij al vanaf zijn vijftiende.10
Over die toen al aanwezige bevlogenheid
liet hij zich later, in een brief aan zijn tweede
vrouw, gekscherend uit:
Ook Raptschinsky's dagboekschriften uit 1908
en 1909,12 die voornamelijk in het Russisch
maar hier en daar ook in het Jiddisch tal van kleine
of grotere verhandelingen bevatten, geven er
Ыijk van hoezeer hij informatie vergaaide met
het oog ор mogelijke kennisoverdracht. Naar
het zich laat aanzien zijn het vingeroefeningen
voor latere artikelen die vrijwel allemaal een belerende
toon hebben. Herhaaldelijk komt ook
dan аl zijn sterke binding met het joodse volk
tot uitdrukking als hij misstanden aan de kaak
stelt of een enkele keer lichtpuntjes signaleert,
die hij zorgvuldig optekent uit allerlei zionistisch-
socialistisch georiёnteerde, voornamelijk
Russische, maar ook Jiddische en Duitse Ыaden.
Ор zijn latere zwerftochten door Europa zal
vooral de beheersing van het Jiddisch voor hem
een uitkomst blijken te zijn. Immers, overal in
Europa woonden zionistisch-socialistische medestanders,
die naast de taal van hun geboorteland
het Jiddisch spraken en die alleen аl ор
grond van de vertrouwde communicatie in hun
lingua frапса de onbekende en ontheemde Russische
jongen opvingen en hielpen met voedsel
en huisvesting.
Het was uitsluitend te danken aan zijn opmerkelijke
begaafdheid dat de jonge Boris de
kans kreeg naar het gymnasium te Poltava te
gaan, want door de strenge numerus clausus, die
in Rusland voor de toelating van joden tot gymnasia
en ander voortgezet onderwijs bestond,
kwam slechts 10-12% van de joodse leerlingen
voor vervolgonderwijs in aanmerking. Poltava
was toen een centrum van cultuur en een toevluchtsoord
van zowel joodse als niet-joodse intellectuelen.
Raptschinsky wijdde daaraan in
1931 in De Vrijdagavond13 een drietal artikelen,
waaruit Ыijkt dat met name Borja Borochov14
het brein en de drijvende kracht was achter de activiteiten
van een groep zionistische jongeren.
Rond de eeuwwisseling zou hij in Rusland
een Zionistische partij hebben opgericht,
de voorloper van Poalei Zion (De Zionistische Arbeider). Boris schrijft in genoemde artikelen
als het ware zijn eigen geschiedenis als hij ver
telt dat ook hij zich ор het gymnasium van Poltava
aansloot bij een groep joodse leerlingen die
zich De Grieken noemde. Het waren jongens
met een filosofisch-idealistische instelling. De
meesten van hen leden onder de stuitende discriminatie
vanjoden, hadden bepaalde excessen
aan den lijve ondervonden of wisten alles af van
de pogroms in Кisjinjov en Homel omdat ze die
zelf hadden meegemaakt, zoals Boris in het najaar
van 1903 te Homel.15
Als voortvarende wereldverbeteraars hielden
ze samenkomsten in een park waar revolutionaire
plannen werden gesmeed. Binnen hun
gelederen werd een Russische schaduwrepuЫiek
nааr klassiek Atheens model georganiseerd
en was men doende met de beraming van
een serieuze Staatsgreep.16 Ook Ben-Zvi17 (later
de tweede President van Israёl), die ор het
gymnasium van Poltava een paar klassen hoger
zat dan Boris, maakte deel uit van deze groep.
De overheid greep echter algauw in door als
preventieve maatregel alle leden van De Grieken
ор een lijst te zetten van personen die bij een
eventuele revolutie de rol van leiders zouden
kunnen vervullen. Destijds werden zulke lijsten
door heel Rusland verspreid.18 Gaandeweg werden
de activiteiten van de groep agressiever en
begonnen de fanatieksten onder hen rellen te schoppen waarbij wapens werden gebruikt. Tegelijk
kwamen er steeds meer zogenaamde 'самообороны'
tot stand, gewapende groepen
jongeren die zichzelf verdedigden tegen de pogroms.
Na de gymnasiumtijd sloot de gehele groep
zich aan bij Poalei Zion,19 zoals de eerder opgerichte
partij vanaf 2 februari 1906 ging heten.
De jonge intellectuelen waren bezeten van hun
hervormingsdrift en gingen geheel ор in hun
strijd voor recht en vrijheid. Raptschinsky geeft
in een van zijn dagboekschriften weer hoe ze ор
zomeravonden geestdriftig hun idealen bezingend
over de Dnjepr voeren:
In hetzelfde dagboekschrift vermeldt hij een aantal
data, waarop zogenaamde 'сьезды' (vergaderingen)
plaatsvonden. Hij noemt zichzelf daar
'vertegenwordiger van het rayonscomite Poltava'
en maakt tevens deel uit van de redactie
van een blаd dat niet meer dan een verschijning
beleeft, de Кroniеk van de joodse arbeider.
Poalei Zion werd nog in hetzelfde jaar verbodeп
еп verlegde haar hoofdkwartier naar Wilna
nadat еr in juni 1906 ор grote schaal invallen
waren gedaan, waarbij wapens in beslag werden
genomen, onder andere in de ouderlijke huizen
van Ben-Zvi en van een zekere Obadja.20 Beiden
waren ор dat moment niet thuis maar de respectieve
ouders werden gearresteerd en van de
ouders van Ben-Zvi staat vast dat ze wegens de
wapeпvondst zestien jaar verbannen zijn geweest.21
In de nacht van 22 juli 1906 werd Raptschinsky
ор de redactie van het blаd gearresteerd,
waama hij tot 25 januari 1907 samen met
Borja Borochov en andere lotgenoten in een
soort vesting in hechtenis werd gehouden. Na
zijn vrijlating kreeg hij te horen dat hij zou worden
gedagvaard wegens overtreding van de artikelen 102 en 126 uit het Wetboek van Strafrecht.
In Die strafbaren Verbindungen nach russischem
Recht van 1912 staat dat overtreding
van zowel Art. 102 als Art. 126 te maken had
met 'Umsturz der gesellschaftlichen Ordnung'.
Het onderscheid is dat er bij overtreding van Art.
102 sprake is van een 'Komplott', terwijl еr bij
Art. 126 wapens of springstoffen in het geding
zijn.22 Overtreding van Art. 126 werd dus
zwaarder aangerekend en zou minstens drie jaar
gevangenis hebben kunnen betekenen en mogelijk
verbanning naar Siberiё.
Het is te begrijpen dat Raptschinsky met dit
vooruitzicht zijn vonnis niet heeft afgewacht.
Hij werd ор 25 januari 1907 uit voorlopige
hechtenis ontslagen, spaarde toen geld bij elkaar
dat hij verdiende met lesgeven en vluchtte aan
de vooravond van zijn berechting ор 24 november
1907 via Кrakau naar Wenen. Borochov
was toen аl niet meer in Rusland maar zwierf
voor Poalei Zion door Europa. Boris Raptschinsky
heeft hem in Wenen nog ontmoet en
zou daarna met hem hebben gecorrespondeerd,
maar van die correspondentie is niets terug te
vinden.
Ben-Zvi, die min of meer buiten schot was
gebleven, nam het zekere voor het onzekere en
vestigde zich in het land dat toen nog Palestina
heette. Vijftigjaar later, ор Poerim 1956, heeft
hij als President van Israёl het feit van de oprichting
van Poalei Zion herdacht door te Теl
Aviv een reunie te organiseren, welk evenement
ook door Raptschinsky werd bijgewoond. Ljoeba
Borochova, dan а! achtendertig jaar Borochovs
weduwe, releveert in een brief van 21 april
1956 aan Raptschinsky hoe hartverwarmend het
was оm ор de Poalei Zion -herdenking de oude
vrienden uit Poltava na vijftig jaar weer te ontmoeten:
'Mijn bijna altijd verstardeen bevroren
hart werd voor een ogenblik verwarmd.'
Toen Boris Naoemovitsj Raptschinsky zich ор 15 september 1908 bij de Burgerlijke Stand van Amsterdam liet inschrijven, gaf hij ор van beroep 'Berlitz-taalonderwijzer' te zijn. Opmerkelijk is dat hij de persoonsgegevens in het register ondertekende met zijn in Rusland gebruikte journalistennaam Boris Kaluschky. Dit laatste is interessant aangezien Raptschinsky deze naam in Nederland al eerder gebruikt had nadat hij hier voor de allereerste keer als passant was aangekomen, оm precies te zijn ор 23 januari 1908. Hij leerde toen David Person kennen, die hem wegwijs maakte en meenam naar zionistisch-socialistische avonden. Nog geen twee weken later deed Raptschinsky dan onder de naam Kaluschky ор een van die avonden van zich spreken, getuige een verslag over een bijeenkomst van De Nederlandse Zionistenbond in De Joodsche Wachter van 14 februari 1908.23
Bovengenoemde David Person was de oudste
zoon uit het gezin Person25 en de broer van Masja
Person, die in 1913 Boris' eerste vrouw zou
worden. Vader Elie Schrnieloff Person, Joods-Russisch
koopman in sigaretten, had in 1893
vanuit Romny te Rusland met zijn vrouw Jelena
Aronowitz en hun vijf kinderen de sprong
naar Nederland gewaagd. Ze waren rond de
eeuwwisseling hier te lande al volkomen ingeburgerd
en traden ор de voorgrond als zionisten
van het eerste uur.26 Vooral David, maar ook vader
Elie Schmieloff en broer Salomon, die later
in Amsterdam een bloeiende diamanthandel
had, leverden al vanaf 1905, het oprichtingsjaar
van De Joodse Wachter in het Nederlands, een
fors aandeel in de kopij voor dit bondstijdschrift.
David Person, commerciant van beroep, heeft
trouwens een aantal uitstekende vertalingen ор
zijn naam staan. En verscheidene mensen die
Masja nog gekend hebben, wisten te vertellen
dat ook zij accentloos Nederlands sprak, beter
dan haar man Boris Raptschinsky, want die schijnt het Nederlands altijd met een licht асcent gesproken te hebben. De jongste Person, de
als enige in Nederland geboren Bernard,27 werd
later een belangrijk journalist. De Persons hadden
drie dochters: beha]ve de eerdergenoemde
Masja die als diamantkloofster de kost verdiende,
Chaja die met de sigarettenfabrikant Abraham
Broches zou trouwen en Ida die lerares was.
Uit Raptschinsky's dagboekaantekeningen
blijkt dat hij аl direct in 1908 bij de Persons terecht
kon оm te eten en dat hij temidden van deze
taalgevoelige mensen zijn eerste kennis van
de Nederlandsе taal opdeed.
Raptschinsky laat zich in zijn dagboekschrift
van 1908 vaak kennen als een zeer zelfbewuste,
enigszins wijsneuzige, tegelijkertijd
wat sceptische en zelfs argwanende betweter.
Hij voelt zich een 'русский интеллигент'
(Russische intellectueel) en joodse cultuurdrager
die de wereld wil verbeteren. Zijn partijdigheid
verbergt hij daarbij niet: kom niet aan mijn
volk want anders kom je aan mij. Duidelijk
treedt zijn enorme belezenheid aan de dag. Zijn
sympathieёn hellen onmiskenbaar naar links.
Hij zet zich graag af tegen de bourgeoisie als bezittende
klasse, is erg begaan met het lot van
vooral arme joden en stelt zich ten doel оm met
name de joodse arbeider mondig te maken. Аl
snel na zijn aankomst te Amsterdam bracht hij
dan ook een oriёnterend bezoek aan de Diamantwerkersbond,
waar hij met egards werd ontvangen.
Een bezoek in de arme jodenbuurt
brengt hem tot de slotsom dat de tegenstellingen
tussen de rijkdom van de bourgeoisie en de
armoede van de arbeidersmassa in het vrije, westerse
Amsterdam niet anders zijn dan in Oosteuropese
steden als Wilna. Daarbij komt nog
dat in Amsterdam de Asjkenazim het Jiddisch
en de Sefardim hun Spaanse taal vergeten zijn.
Alles gebeurt in het Nederlands, plat of beschaafd
аl naar gelang de buurt waar ze wonen,
in of buiten de jodenwijk. Hij heeft er geen goed
woord voor over.
Eind februari voer hij naar Engeland voor
een verblijf van drie maanden оm daar ор scholingsbijeenkomsten
van joodse arbeidersorganisaties
lezingen te houden, respectievelijk in
Hull, Leeds, Glasgow en Liverpool. Ор dezelfde
probeemloze wijze als in Nederland werd hij
ook in Engeland door gelijkgezinden opgevangen.
Hij draaide actief mee ор naaiateliers, had een baantje als vuilnisman en probeerde in Liverpool
vergeefs met een boot naar Argentiniё
te komen. De drie maanden Engeland Ыeken
geen succes. Men kon nauwelijks interesse voor
zijn betogen opbrengen. Volgens Boris liepen
de mensen in Engeland alleen maar warm voor
paardenrennen, voetballen en 'business'.
Terug in Amsterdam raadde niemand minder
dan David Wijnkoop28 hem aan dааr te blijven.
Raptschinsky geeft zich dan bij Wijnkoop
ор voor het volgen van een cursus Nederlands.
Daar is nog een anekdote aan verbonden: Raptschinsky
moet tot zijn verbazing constateren
dat de allereerste les ор 25 mei 1908 niet doorgaat
omdat Wijnkoop ор het afgesproken tijdstip
niet aanwezig is, waarop Wijnkoop zich tegenover
David Person uitput in verontschuldigingen
en belooft Rapschinsky een briefje te
schrijven voor een nieuwe afspraak, maar deze
stelt vast: ' ... en ... hij zit nog steeds te schrijven'.
Van David Wijnkoop is bekend dat hij zich
erg interesseerde voor de Russische literatuur.
Dat Raptschinsky indruk ор hem moet hebben
gemaakt blijkt uit het volgende: Raptschinsky
schrijft ор 4 augustus 1908 dat Wijnkoop hem
gevraagd heeft оm voor hem een artikel te schrijven
over de nieuwe trend in de Russische literatuur:
Om aan een dergelijk verzoek te voldoen, heeft
men aan een leven niet genoeg en het is dan ook
niet waarschijnlijk dat Raptschinsky hieraan gevolg
heeft gegeven. Maar al die waardevolle
contacten met kopstukken als Person en Wijnkoop
heeft hij later ongetwijfeld weten te benutten
оm in Nederland de weg naar de publiciteit
te vinden. Hij schijnt zelfs na zijn terugkeer
uit Engeland bezoek te hebben gehad van Henriёtte Roland Holst. De informatie daarover is
uiterst summier, ор 3 oktober 1908 schrijft hij:
'Vanmorgen kreeg ik bezoek van Roland
Holst.' Toch is het aardig оm te vermelden, want
Henriёtte Roland Holst verbleef in de winter van
1908 samen met haar man een aantal maanden
in Londen29 en zal Raptschinsky ongetwijfeld
iets over zijn verbindingen in Engeland hebben
gevraagd. In weerwil van al die ervaringen stelt
Raptschinsky eind 1908 vast dat het eerste jaar
in West-Europa hem slechts ontberingen en armoede
heeft opgeleverd. Een oorzaak hiervoor
zoekend moet hij bekennen dat er van zijn plannen
niets terechtkwam omdat hij te bescheiden
was, niet voldoende 'durf' had. Hij voelt zich
zelfs een ' паразиt' (parasiet) en een 'лишний
человек' ( overtollig mens).
Vanaf 1909 tot 12 september 1912, wanneer
hij uit Parijs te Amsterdam aankomt оm zich
definitief in Nederland te vestigen, zijn er bijna
geen gegevens over Raptschinsky. Zelfs de twee
complete dagboekschriften uit 1909 bevatten
nauwelijks concrete informatie over dat jaar. Er
zijn wel wat cryptische aanduidingen over uitstapjes
en afspraken met Russische vrienden en
vriendinnen. Wat opvalt is zijn betrokkenheid
bij de poststaking te Parijs van 18 tot 22 maart
1909 en uit het in verband hiermee gebruikte
woordje 'мы' (wij) zou je kunnen opmaken dat
hij toen bij de Parijse posterijen gewerkt heeft.
Het aardige is dat Osorgin30 dit als het ware bevestigt
als hij later een aan Raptschinsky geschonken
exemplaar van zijn boek Вольный
каменщик (De romап van ееп vrijmetselaar),
dat gaat over een Russische ernigrant te Parijs
met een baantje bij de post, voorziet van de opdracht:
'Борисому Рапчинскому. Слишком
хорошо ему знакомая книга' (Voor Boris
Raptschinsky. Een boek dat hij maar al te goed
kent.)
In het Raptschinsky-archief zitten twee,
waarschijnlijk per ongeluk bewaardgebleven,
stukken waaruit blijkt dat Raptschinsky in Rusland
een zoon heeft gehad. Het is moeilijk vast
te stellen wanneer die zoon geboren is en of hij
nog leeft. De enige stille getuigen zijn een brief
en een beschreven prentbriefkaart. De brief van
twaalf kantjes uit Simferopol is uit het jaar 1928
en ondertekend met 'Ваш любящий сын
Наум' (Uw liefhebbende zoon Naoem) die zijn
vader bedankt voor het geld, dat hij per wissel ontvangen heeft, en voor de 'lange brieven'.
Verder bevat de brief wat romantische uitweidingen
over de fantastische literatuur van
Е.Т.А. Hoffmann, Е.А. Рое en Gogol en in het
bijzonder over het verhaal 'Oljosja ' dat de bewuste
Naoem geschreven zou hebben en waarop
Raptschinsky kennelijk ongezouten kritiek
had geleverd. Naoem vraagt of zijn vader misschien
tijd heeft het verhaal alsnog te redigeren
en of hij het eventueel geschikt acht om in Rusland
of Holland te worden uitgegeven. De zoon
bespeurt apathie bij zichzelf en stelt dat hij ор
het ogenblik weinig contact zoekt met zijn
vrienden omdat die ор dit moment nogal ontevreden
zijn over hun lot. Zelf vindt hij het leven
'hard' maar 'interessant'. Als nieuwtje schrijft
hij dat hij in een spreekbeurt flink heeft afgegeven
ор Amerikaanse opvoedingsmethoden en
оm die reden geen tentamen hoeft te doen voor
pedagogie. Ор het onbegrip van zijn vader voor
het feit dat er in Rusland zoveel mensen worden
omgebracht, reageert hij door erop te wijzen dat
deze dingen onder elk regime voorkomen zoals
ook 'jullie Multatuli' beschreef hoe de zogenaamd
geciviliseerde Hollanders Maleiers ombrachten.
Ten slotte schrijft hij dat hij nergens
in gelooft en er absoluut geen ander principe ор
па houdt dan dat van de kuisheid. Hij besluit de
brief met de groeten aan zijn zusje Mila.31
Van twee jaar later dateert het andere stuk
van Naoem, nu een ansichtkaart uit Moskou met
de mededeling dat hij zijn studie beёindigd heeft
aan het Instituut voor Veentechnologie. Hij stelt
zijn vader nog een uitgebreide brief in het vooruitzicht
over de Moskouse ontberingen en
vraagt hoe het met zijn zusje is. De kaart is ondertekend
met het diminutief Njoenja. Curieus
is nog dat aan de linkerzijde van beneden naar
boven te lezen staat: 'De groeten aan de zusjes
Onnen. Ik heb аl lang niets over hen gehoord.'
Na enig speurwerk is gebleken dat de in Riga
geboren zusjes Onnen de dochters waren van
een zekere Pieter Onnen die rond 1912 hout verhandelde
in het Oostzeegebied en die te Riga
met een Letse kapiteinsdochter getrouwd was.
Nadat het gezin zich in Nederland had gevestigd,
liep dit huwelijk stuk, maar de vader heeft
in de jaren twintig met zijn dochtertjes nogal wat
zomers bij de Raptschinsky's doorgebracht.
Pieter Onnen, die in 1935 is overleden, heeft mogelijk
een bemiddelende rol gespeeld оm Raptschinsky' s zoon aan geld te helpen. Ное het met
Raptschinsky's zoon is afgelopen blijft een
mysterie. Raptschinsky was er niet de man naar
оm persoonlijke ontboezemingen te doen. Wel
vertrouwde hij zijn petekind32 ор het eind van
zijn leven toe dat hij zeer veel geheimen had die
hij allemaal zou meenemen in zijn graf. In Raptschinsky's
archief bevindt zich nog een fotootje
van de zusjes Onnen dat bestemd was voor de
zoon van Raptschinsky maar nooit werd opgestuurd.
Ор de achterkant staat in Raptschinky's
handschrift 'voor Njoenja' te lezen.
Hoewel Raptschinsky schreef voor kranten van
verschillende politieke signatuur, aanvankelijk
alleen voor linkse, Ыijkt nergens uit dat hij ooit
lid is geweest van een politieke partij. Zoals
reeds werd opgemerkt keerde hij zich in zijn artikelen
fel tegen de bolsjewistische regering in
Rusland, stelde het wanbeleid van dat regime
aan de kaak of bezag met een sceptisch oog haar
propagandistische acties. Het Politierapport uit
Amsterdam van 4 oktober 1927 inzake de naturalisatie
van Boris Raptschinsky vermeldt dat
'Raptschinsky in De Тribunе herhaaldelijk was
uitgescholden [ ... ] en hij niet meer in Het Volk
schreef omdat de redactie door hem last kreeg
met de linkse Sociaal-Democraten.33 Men kan
daaruit afleiden dat hij geen blаd voor de mond
nam en een duidelijk onbevooroordeeld en onpartijdig
oordeel placht te geven, wat hem niet
altijd in dank werd afgenomen. Anderzijds vielen
hem ook adhesiebetuigingen ten deel, bij
voorbeeld toen hij het in De Joodsche Middenstander,
tegen de publieke opinie in, opnam
vooreen zekere Stavski die onschuldig verdacht
werd van de moord ор het hoofd van de Zion-Socialistische
regering in Palestina.34 In de redactionele
kolommen van dat tijdschrift werd
Raptschinsky geprezen vооr de moedige wijze
waarop hij zijn standpunt verdedigde.
De eerste jaren in Nederland waren het vooral
de opbouw van zijn bestaan en de burgerlijke
besognes van het gezinsleven die zijn aandacht
opeisten. In 1913 trouwde hij met Masja Person
die hem in 1916 een dochter schonk. Ze kochten
in 1923 het solide huis aan de Valeriusstraat
262, waar hij zestig jaren van zijn leven zou wonen.
Na zijn promotie in 1925 is Rapschinsky's ster, publicitair gezien, rijzende. Uit zijn archief
blijkt tevens hoe veelvuldig er door bekende en
minder bekende grootheden een beroep ор hem
werd gedaan. Of dit nu vragen waren over taalkundige
kwesties, ор geschiedkundig-politiek
of ор sociaal-geografisch terrein, ор iedere brief
kwam van Raptschinsky een genereus antwoord.
De bekendheid die Raptschinsky zich inmiddels
in brede kring had verworven, kreeg nog een
extra dimensie nadat hij het kolossale karwei had
geklaard van de samenstelling van zijn bij Thieme
verschenen woordenboeken Russisch-Nederlands
en Nederlands-Russisch.35 De waardering
voor deze standaardwerken zal er zeker toe
hebben bijgedragen dat Raptschinsky in het
voorjaar van 1925 door W.J. Schillemans van
uitgeverij Thieme werd benaderd оm voor de
Zutphense Соurапt artikelen over Rusland te
gaan schrijven. Toch had dit aanvankelijk nogal
wat voeten in de aarde: 'Toen Schillemans
hem introduceerde bij algemeen directeur Мr.
Н. van de Riviere vertrouwde deze de Rus niet,
die eveneens artikelen voor uitgesproken linkse
kranten schreef. Schillemans antwoordde:
" ... Ik geloof wel dat Raptschinsky artikelen in
Het Volk schrijft, maar dat doet hij ook in De
Groene Amsterdammer. Mogelijk is hij SDAP
maar bij het stellen van zijn artikelen komt dat
er dunkt me niet zooveel ор aan. Нij is een bezadigd
en verstandig mensch - wij behoeven niet
bang te zijn voor ongewenschte verrassingen."
Toen de heer Van de Riviere nog niet geheel bevredigd
was, schreef W.J. Schillemans hem het
volgende: " ... Uw bezwaar bestaat niet. Raptschinsky
schrijft voor het Algemeen Handelsblad,
het R.К. Weekblad en De Groene Amsterdammer
en is geen lid van eenige socialistische
partij. Toevallig naast den directeur van
Het Volk zittend, ор de Algemene Vergadering
te Eindhoven, heb ik dezen nog eens naar Raptschinsky
gevraagd. Hij deelde mij o.m. mede
dat R.'s medewerking door de zeer links georiёnteerde
partijgenooten niet werd geapprecieerd."
Pas toen viel de beslissing en kon Raptschinsky
оm de veertien dagen een artikel inzenden,
waarvoor hij fl25,- per keer ontving, wat
voor die tijd een heel bedrag was.'36
In 1926 diende Raptschinsky een verzoek in
tot naturalisatie, dat echter niet zomaar werd verleend omdat hij volgens het desbetreffende Politierapport37
nog familie in Rusland had wonen
en omdat hij met zijn linkse sympathieёn mogelijk
tot onwelgevallige activiteiten in staat zou
zijn. Er werd nauwgezet nagegaan wie Raptschinsky's kennissen waren en het rapport
meldde zelfs wie van hen ooit lid waren geweest
van de Bond van Revolutionair-Socialistische
Intellectueelen. Pas na Raptschinsky's nadrukkelijke
verklaring dat hij weigerde оm de bolsjewistische
regering in Rusland als wettig te erkennen,
kon 'de naturalisatie, in verband met
adressants politieke gevoelens, enz. uiteen oogpunt
van veiligheid van het Rijk gerustelijk worden
verleend, terwijl rederlijkerwijs te verwachten
is, dat hij zich na eventueele naturalisatie
als een goed Nederlander zal gedragen' .
De inwilliging van Raptschinsky's verzoek
tot naturalisatie leidde in 1931 tot zijn rekest om
te worden toegelaten als privaatdocent aan de
Universiteit van Utrecht. Dit verzoek werd met
ingang van het collegejaar 1932/1933 gehonoreerd,
nadat men еr zich van had laten overtuigen
dat Dr. В. Raptschinsky 'de Nederlandsche
nationaliteit verworven heeft en er na onderzoek
naar de wetenschappelijke loopbaan en geschriften
van Dr. В. Raptschinsky daartegen
geen bezwaar is'.38
In de jaren dertig werd Raptschinsky nogal
eens benaderd voor het houden van lezingen of
zette hij zelf bijeenkomsten ор touw. Zo heeft
de beroemde schrijver-emigre Zamjatin39 bij
hem gelogeerd toen deze ор 7 juni 1935 voor De
Кring te Amsterdam een lezing kwam geven
over de theaters in Moskou en Leningrad. In een
brief van 23 mei 1935 had deze aan Raptschinsky
gevraagd of deze een voorleesavond kon organiseren
vооr de 'Russische gemeenschap' in
Amsterdam. Over een honorarium hoefde Raptschinsky
niet in te zitten: ' ... als ik maar een dak
boven mijn hoofd heb.'40 Enkele jaren later fungeerde
Raptschinsky als voorzitter van een Comite
dat in Amsterdam een Poesjkin-avond organiseerde,
ор 10 februari 1937, de honderdjarige
sterfdag van de dichter. Naast zijn activiteiten
ор het teп ein van de slavistiek was hij
nog actief lid van het Historisch Genootschap
en het genootschap Amstelodanum, in het kader
waarvan ten huize van Raptschinsky meer
dan eens besprekingen plaatsvonden.
Door de jaren heen onderhield Raptschinsky vele waardevolle, schriftelijke contacten met
Russische schrijvers en geleerden, die evenals
hij naar het buitenland waren gevlucht: in de eerste
plaats met de vrienden uit Poltava maar ook
met de via Berlijn naar New York uitgeweken
Volkscommissaris van Justitie van het Kerenski-
kabinet, Izak Sachar Steinberg, en met de
oud-conservatrice van de Heпnitage, Tatjana
Vasiljevna Tsjernavina. Daarnaast correspondeerde
hij met emigrantenschrijvers als Don
Aminado, Aldanov en de Osorgins, welke laatsten
hij in 1938 samen met zijn dochter Ljoedmila
te Parijs bezocht. Na de Tweede Wereldoorlog
correspondeerde hij nog met de eveneens
in Parijs verЫijvende Remizov. De twintig brieven
van Remizov in het archief van Boris Raptschinsky
zijn een belangwekkende vondst voor
de Russische literatuurgeschiedenis. Deze Russische
schrijver had zich in 1923 in de Franse
hoofdstad gevestigd waar hij tot zijn dood in
1957 is gebeven. De brieven van Remizov aan
Raptschinsky zijn tussen 1947 en 1954 geschreven.
Ze liggen nu in het Raptschinsky-archief in
de Bibliotheca Rosenthaliana te wachten оm
zorgvuldig bestudeerd te worden. Naast zakelijke
mededelingen over vertalingen en antwoorden
ор vragen die Raptschinsky aan Remizov
stelde over de herkomst van Oud-russische
namen en begrippen, bevatten ze ook
autobiografische elementen. Remizov heeft het
bij voorbeeld vaak over zijn slechte ogen, de
hongeren kou in zijn onverwarmde appartement
en de kleine dingen die hem desondanks troost
bezorgen.
Het is de vraag of Raptschinsky zich zo had
kunnen ontplooien zonder de niet aflatende zorg
van zijn eerste vrouw, Masja Person. De 'bolleboos'41
kon altijd volgens een vaste dagindeling
zitten studeren en schrijven, hetgeen hij dan
ook het liefste deed. Een echtpaar dat vlak na de
Tweede Wereldoorlog bij de Raptschinsky's ор
kamers woonde, vertelde dat Masja's toewijding
zo groot was dat ze panisch werd als haar
man bijvoorbeeld zijn natje en droogje niet precies
ор tijd kreeg. Alles was door haar met de
grootste vanzelfsprekendheid volkomen ор
hem afgestemd. Daarbij zal het zeker in het begin
in huize Raptschinsky niet altijd een gemakkelijke
opgave zijn geweest de eindjes aan
elkaar te knopen, want naast de normale uitgaven
moest er nog altijd een hypotheek ор het huis worden afgelost. Alleen door zuinig te leven
konden ze het redden. Toch getuigen de familiefoto's uit de jaren twintig en dertig van gelukkige
tijden: een trotse vader en moeder met
een prachtig aangekleed kind, zonnige vakanties
en uitstapjes met leuke vriendjes en vriendinnetjes.
Als het petekind van Boris Raptschinsky
in de jaren dertig 's zomers bij de Raptschinsky's
mocht komen logeren, beleefde het
onvergetelijke ogenblikken. Ze omschrijft als
'heel bijzonder' оm daar geweest te zijn, аl was
het er sober: 'Vaak zaten we allemaal om de tafel
met thee en dan werd er een chocoladereep
in stukjes verdeeld, terwijl oom Boris vertelde
en de tijd vloog.' Ze heeft zijn dochter Ljoedmila
goed gekend en ook Ljoedmila's vriendin
Netty Teengs die later Raptschinsky's tweede
vrouw zou worden.
In de van oorlogsdreiging vervulde tweede helft van de jaren dertig publiceerde Raptschinsky een filosofisch werkje, Onrust42 een boek dat elementen van een onheilspellend karakter bevat en waarin hij oplossingen tracht te bedenken voor de problemen van die tijd. Met name in het hoofdstuk 'De roepende in de woestijn' trekt Raptschinsky een parallel met het einde van de negentiende eeuw, toen grote denkers als Tolstoj zochten naar de juiste ethisch-sociale levenshouding. Volgens Raptschinsky was door de Eerste Wereldoorlog in ieder geval duidelijk geworden dat noch het communisme met zijn bolsjewistische uitwassen noch het groeiend fascisme oplossingen boden voor de 'onrust' van de eeuw. Hij opent daarmee als het ware de ogen van de lezers voor de funeste gevolgen van de teпeur ten aanzien van de joden die in de jaren dertig in Duitsland door het Hitlerregime was ontketend:
Onmiskenbaar heeft Raptschinsky in deze passage
met een vooruitziende blik tot waakzaamheid
willen manen. Dat de nazi's gedurende
de Tweede Wereldoorlog in dit 'Christelijke,
vooruitstrevende Europa' zouden verworden
tot mensonwaardige elementen, bezeten
van een vernietigingswaanzin die het jodendom
aan de rand van de ondergang zou brengen, kon
toen door Raptschinsky en door velen met hem
niet worden voorzien.
Toen in 1940 па vijf maanden Duitse bezetting
alle Nederlanders in overheidsdienst bepaalde
formulieren moesten invullen en ondertekenen
om te voldoen aan de zogenaamde
'Ariёrverklaring', was Raptschinsky nog steeds
als privaatdocent aan de Rijksuniversiteit van
Utrecht verbonden. Aan te nemen valt dat Raptschinsky,
met de ervaringen die hij had uit zijn
Russische jeugd, voorvoeld heeft dat gehoorzaming
aan dit soort instructies van de bezettingsmacht
zou kunnen leiden tot heilloze ontwikkelingen.
De desbetreffende brief van de Secretaris
van Curatoren der Rijksuniversiteit te
Utrecht beantwoordde hij ор 24 november 1940
met de lakonieke mededeling dat hij noch formulier
А, noch formulier В43 kon invullen:
En dit terwijl hij zich tot de Tweede Wereldoorlog
in vele publikaties in joodse en andere
tijdschriften duidelijk als jood gemanifesteerd
had en er bovendien in het Register van de Burgerlijke
Stand van Amsterdam stond dat zijn
godsdienst 'Isr.' was. Na zijn terugtreding als
privaatdocent moet Raptschinsky zelf ook begrepen
hebben dat alleen het schermen met 'onwetendheid'
omtrent zijn afkomst hem geen
blijvende garantie voor veiligheid zou bieden en
dat het zaak was оm hoe dan ook een veiliger
papieren identiteit te verwerven. Dat hij dit gedaan
heeft gekregen blijkt uit het voorkomen
van de namen van Boris Raptschinsky, zijn
vrouw en zijn dochter ор de in het RIOD aanwezige
lijsten, opgemaakt naar aanleiding van
de in januari 1941 door de bezetters bevolen
registratie van alle joden in Nederland. Daarop
staan zijn vrouw en dochter geregistreerd als NI
(d.i. 'Nederlands-Israelitisch') terwijl hijzelf
geregistreerd staat als 'hebbende geen godsdienst'.
Eveneens kan aan de hand van in het
RIOD berustende bescheiden worden aangetoond
dat Raptschinsky in 1942 de weg van de
zogenaamde Calmeyer-procedure heeft gevolgd.
Wie aan de door de Duitse wetenschapper
Dr.H.G. Calmeyer gestelde voorwaarden
voldeed, werd door de bezettingsmacht verder
zonder meer als ariёr beschouwd. Volgens het
RIOD mag met enige waarschijnlijkheid worden
aangenomen dat dit met Raptschinsky het
geval is geweest. Als gevolg daarvan had zijn
huwelijk, naar de toenmalige Duitse opvattingen,
de status van 'priviligierte Mischehe' en
kon zijn dochter worden geregistreerd als halfjoods.
Voorlopig zouden alle drie de gezinsleden
in ieder geval buiten de ergste anti-joodse
maatregelen vallen. Het woonhuis, dat Raptschinsky's
eigendom was, behoefde hij niet te
verlaten, maar omdat zijn vrouw Masja als joods
geregistreerd stond en hij in gemeenschap van
goederen met haar was getrouwd, werd het wel
onder beheer van de Niederländische Grundstücksverwaltung
Lippmann & Rosenthal gesteld
en moest hij voor zogenaamde onderhoudskosten
maandelijks f 50,- betalen. Alleen
met Raptschinsky's dochter Ljoedmila liep het
helaas slecht af. Ze volgde de weg van haar hart en trouwde begin 1942 met een joodse jongen,
Frits Richter. Formeel afstammelinge van een
joodse ouder, was zij па haar huwelijk met een
jood volgens de Duitse bezetters toch 'voljoods'.
Samen met haar man is ze weggevoerd
en in Auschwitz vergast. Een tragisch toeval is
het gegeven dat Boris Raptschinsky ooit, vierendertig jaar
voordien, zelf in Auschwitz was. Nadat
hij vanuit Wenen reizend naar Nederland ор
7 januari 1908 bij Frankfurt am Main was aangehouden
en als ongewenste vreemdeling een paar
dagen in hechtenis moest blijven, werd hij bij
Auschwitz vrijgelaten met de boodschap dat hij
via Krakau terugmoest naar Rusland. Maar hij
was de volgende dag alweer in Wenen en een
week later voor de eerste keer in Amsterdam.45
De Raptschinsky's hebben bijna nooit met
anderen over hun verdriet gesproken. Aan Masja's uitlating tegen de buurvrouw: ' ... en het had
niet gehoeven ... ' zou je kunnen opmaken dat ze
hun dochter ор zijn minst gewaarschuwd hadden
om nog te wachten met trouwen. Те oordelen
naar de trouwfoto's waren Ljoedmila's ouders
niet bij de sobere plechtigheid zelf aanwezig.
Wel staan hun handtekeningen ор het
lijstje van de aanwezigen ор de receptie. Voor
zover is te overzien heeft Raptschinsky ook niet
over dit verdriet geschreven. Een keer, in een artikel
over Zamjatin schreeuwt hij als het ware
uit dat zijn dochter, die in 1935 zo begaan was
geweest met Zamjatin, omdat die toen аl ongeneeslijk
ziek blееk te zijn, een paar jaar later
'door de Duitsche beulen werd vermoord.'46.
Tot ор de laatste verschijningsdatum, 26 juni
1940, stond er nog een artikel van Raptschinsky
in De Joodsche Middenstander. Ное
graag men juist zijn artikelen in joodse tijdschriften
las, illustreert het volgende fragment
uit een felicitatiebrief aan zijn dochter: 'De
naam van Boris Raptschinsky en zijne geestesproducten
zijn mij bekend. Door het verbod van
uitgifte van Israёlische organen, die ik steeds
las, mis ik de lectuur.' In 1941 pupliceerde hij
nog wel twee werken, waarvan praktisch de gehele
oplage vrijwel direct door de Duitsers werd
vernietigd.47 Kort daarna werd hem een schrijfverbod
opgelegd.48 Gelukkig heeft dit een jaar
later Calmeyers beslissing over het lot van Raptschinsky
niet beïnvloed.
Pas in 1944 begonnen er weer wat verzoeken
оm kopij te komen, met name van de Leidsche Onderwijsinstellingen die een schriftelijke
cursus Russisch wilde samenstellen 'оm na de
oorlog startklaar te zijn'. Het waren moeilijke
jaren met weinig inkomsten, weinig communicatie,
veel onzekerheid over het lot van de ontbrekende
dochter en veel angst. Want het feit
dat de Raptschinsky's voorlopig buiten de antijoodse
maatregelen vielen, nam niet weg dat ze
toch uit voorzorg een schuilkast hadden ingericht.
Van Raptschinsky's schoonfamilie Person
waren de meesten voor het begin van de Tweede
Wereldoorlog al overleden en enkelen geёmigreerd.
Alleen de diamantair Salomon Person
heeft tijdens de oorlog met vrouw en kinderen
ondergedoken gezeten totdat in januari 1945
dit gezin nog is veпaden en omgebracht. Na de
oorlog werd Raptschinsky als zwager aangewezen
оm voor de aanverwanten te fungeren als
bewindvoerder over de nalatenschap en is hij gedurende
tien jaar doende gewest оm bezittingen
en/of zogenaamd 'verloren gegane goederen' te
helpen opsporen en te verdelen onder de erven
Person.
Niet alle dag- en weekbladen reageerden na
de oorlog positief ор verzoeken van Raptschinsky
оm weer bijdragen te leveren en verschillende
van zijn aanvragen оm bestaande werken
van zijn hand opnieuw uit te geven werden deels
wegens papierschaarste, deels wegens gebrek
aan belangstelling afgewezen. Naderhand werden
er nog wel enkele boeken en vertalingen van
hem uitgegeven en leverde hij bijdragen aan samenstellers
van encyclopedieёn, maar het hoogtepunt
van zijn produktie was voorbij. Nietternin
scheef Raptschinsky in de jaren vijftig,
vooral ор sociaal-geografisch teпein, nog een
reeks indrukwekkende artikelen en in 1970 verscheen
zijn laatste historische werk, De Romanovs.49
Omdat de doelstellingen van de internationale
joodse organisatie Freeland League geheel
strookten met zijn eigen gedachtengoed heeft
Raptschinsky zich vlak na de oorlog nog volledig
en belangeloos ingezet als vertegenwoordiger
van deze organisatie in Nederland. Freeland
League bestond uit een groep idealistische joden
die onder andere vanuit Amerika ijverden
оm voor de joden die de verschrikkelijke kampen
hadden overleefd, een alternatief land te
zoeken, hetzij in Suriname, Oeganda of Angolа. Het is bij utopistisch dromen geЫeven met
veel vergaderingen, veel vruchteloze pogingen
en omslachtig geharrewar оvеr de financiёn die
maar niet van de grond kwamen. Toen in mei
1948 de staat Israёl werd opgericht, verloor bovengenoemde
organisatie uiteraard haar bestaansrecht.
Misschien heeft het grote verdriet оm het
verlies van hun dochter de saamhorigheid tussen
Boris en Masja verstoord en verwijdering
gebracht in plaats van intensivering van hun
relatie. Masja's leven leek geen zin meer te hebben.
Ze maakte ор mensen die haar gekend hebben
de indruk dat het toen 'voor haar allemaal
niet meer hoefde'.
Het was een publiek geheim dat er sinds de
afloop van de oorlog een hechte buitenechtelijke
relatie was gegroeid tussen Boris en de eerdergenoemde
vriendin van zijn dochter, Drs.
Jannetta Teengs. Ze was een heel bijzondere
vrouw, fijnzinnig en hoogbegaafd en hem ook
zeer toegewijd. Behalve dat ze Italiaans en Pools
gestudeerd had, kon ze prachtig tekenen en zingen.
Gedurende vijftien jaar was ze reizend
moderedactrice van de NRC en schreef, onder
andere, columns voor De Grоеnе Amsterdammer.
Gezien de toen heersende maatschappelijke
normen werd hun verhouding met de grootst
mogelijke discretie omkleed. Zij was 'veel jonger
dan hijzelf maar in de geest nauw aan hem
verwant'.50 Alle omstandigheden in aanmerking
nemend, getuigt het misschien toch van
weinig consideratie dat ze, toen Masja nog leefde,
nogal eens samen ор reis gingen en in het
buitenland deden of ze getrouwd waren, onder
andere in Parijs bij Remizov. Maar deze oude
vos die bekend stond оm zijn mensenkennis, had
ook hen direct door. Ор 12 januari 1954 schrijft
hij tenminste badinerend: 'Altijd als ik aan Holland
denk, zie ik u aan tafel boven de paperassen
zitten, terwijl Anna Jakovlevna51
zingend langsloopt'. Pas toen Masja in 1970 overleed,
zijn Boris en de vriendin van zijn betreurde
dochter officieel getrouwd.
Een aantal jaren voor zijn dood schonk Boris
Raptschinsky een bedrag оm bij Nir Etzion
in Israёl een park te planten met 2000 bomen ter
herdenking van Masja en Ljoedmila Raptschinsky.
Zijn ogen en oren waren in die laatste
jaren erg achteruitgegaan maar voor het overige
had hij een goede gezondheid en blееf zijn geest tot ор het eind helder. Een bekende Amsterdamse
slavist die als jongen in de Valeriusstraat
woonde zag hem nog weleens aan de
overkant lopen, voorzichtig schuifelend langs
de huizenrij. Helaas bracht de fatale ziekte van
zijn tweede vrouw met zich mee dat hij met haar
de laatste maanden van zijn leven in een verpleeghuis
moest doorbrengen totdat ор zesennegentigjarige
leeftijd, toch nog onverwacht, zijn
onherroepelijke einde kwam.
Ор de eikenhouten voordeur aan de Valeriusstraat
262 zie je, als je goed kijkt, nog steeds in
sierlijke letters de vage afdruk van zijn naam.
Ор het monument van de Hollandse Schouwburg
te Amsterdam priemen 6700 achternamen
ter nagedachtenis aan de 104.000 Nederlandse
joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden
vermoord. De familienaam Raptschinsky
staat er alleen voor Ljoedmila, de enige dochter
van Dr.Boris Raptschinsky.