Jana van Eeten-Koopmans



Boris Raptschinsky (1887-1983)



Zeventig jaar geleden vond aan de Universiteit van Amsterdam de promotie tot Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte plaats van een immigrant, wiens promotor, de historicus Prof. Dr. Hajo Brugmans (1868-1939), openlijk getuigde van zijn bewondering voor de opmerkelijk perfecte beheersing van de Nederlandse taal die de promovendus in alle opzichten ten toon spreidde1. De niet-Nederlander in kwestie was een statenloze, uit Rusland afkomstige inwoner van Amsterdam, genaamd Boris Raptschinsky, die op 17 december 1925 met goed gevolg zijn proefschrift Peter de Groote in Holland in 1697- 16982 verdedigde.

Reeds een eerste verkenning rond de toenmalige positie van Dr. Boris Raptschinsky wekt de indruk dat het in de jaren dertig voor Nederlandse Oost-Europakenners een must was om zijn woordenboeken en leerboeken alsook zijn geschiedkundige werken en vertalingen in de boekenkast te hebben. Bovendien behoorde Raptschinsky toen al jarenlang tot de geziene en veelgevraagde medewerkers van tal van Nederlandse dagbladen en tijdschriften en gold hij door zijn veelzijdigheid en grote belezenheid op geschiedkundig-politiek en sociaal-geografisch gebied als een doorkneed Russist aan wie je bij uitstek alles over Rusland kon vragen. De om zijn eruditie en enorme parate kennis bekend staande Raptschinsky heeft daarbij tot op hoge leeftijd op zijn woonadres privé-les Russisch gegeven. Het was daar in de Amsterdamse Valeriusstraateen komen en gaan van leerlingen, ook van buiten de hoofdstad. Omdat hij zelf hard werkte, eiste hij ook altijd veel van zijn leerlingen: 'We leven nu en rusten doen we wel in het graf.'

Om zich enige bestaanszekerheid en een basisinkomen te verwerven, solliciteerde hij direct na zijn vestiging in Amsterdam in 1912 als leraar Russisch aan Rijksbloembollenscholen te Aalsmeer en Lisse. Toch kreeg hij als rijksambtenaar pas een vaste aanstelling aan die scholen nadat hij in 1917 de Akte van Bekwaamheid voor het geven van Middelbaar Onderwijs in de Russische taal- en letterkunde had behaald, een akte die evenals zijn doctoraalbul in 1924 mede ondertekend is door Prof.Dr. Nicolaas van Wijk3. Ook had hij nog enkele tijdelijke leraarsbanen, respectievelijk op de Tuinbouwwinterschool te Boskoop en op de Hoogere Burgerschool met driejarige cursus te Haarlem, waar Charles Timmer een van de leerlingen was die door Raptschinsky met de eerste beginselen van het Russisch vertrouwd werden gemaakt.4 Maar na 1924 hielden al die scholen het voorlopig met de Russische lessen voor gezien omdat de belangstelling voor het Russisch toen sterk terugliep. Het paradoxale is dat hij daartoe misschien zelf heeft bijgedragen, met name door zijn veelbesproken artikelen uit de jaren twintig in kranten als het Haarlems Dagblad, waarin hij ongezouten kritiek leverde op het bolsjewistische regime in Rusland.

Zijn toelating tot privaatdocent voor het Russisch en de Oosteuropese cultuur op de Rijksuniversiteit Utrecht, vanaf 1932 tot de Tweede Wereldoorlog, betrof een erebaantje. Idem dito de benoeming tot lid van twee examencommissies, belast met het samenstellen en afnemen van examens, de ene voor de MO-akte in de Russische taal- en letterkunde, de andere voor de praktijkdiploma's Handelscorrespondentie Russisch en Spreekvaardigheid Russisch van de Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens.

Ondanks het feit dat Raptschinsky tegen de klippen op kon en wilde schrijven, was hij aanvankelijk maar net in staat om in zijn broodwinning te voorzien. Toen naderhand zijn sociale status hem ertoe noopte tot een zekere economische welstand te geraken en hij dit leven van de pen tot het uiterste intensiveerde, begon het helaas voor te komen dat hij als veelschrijver de kwaliteit van zijn produkt niet altijd de baas wist te blijven. Zo was hij soms niet consequent in de transcripties en bleven bronvermeldingen misschien te vaak achterwege. Ook kwam de vlotte leesbaarheid van zijn geschriften af en toe in het gedrang en blijkt een nieuwsgierig makende, pakkende titel weleens een lading opsommingen en uitweidingen van een haast onverteerbare saaiheid te dekken. Dat neemt niet weg dat deze bescheiden, ijverige, universeel georiënteerde Amsterdammer zich tientallen jaren voor het culturele leven in Nederland bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt. En dan komt het wat magertjes over dat de informatie die het Personenarchief van het Amsterdamse Gemeentearchief tot nu toe over hem biedt, slechts één A4-tje met daarop drie kranteknipseltjes beslaat.




Raptschinsky's jeugd en vrijheidsidealen



Boris Naoemovitsj Raptschinsky werd geboren in een vroom, joods plattelandsgezin dat woonde op het grensgebied tussen het bebouwde land en de steppe midden in de Oekraïne, in de buurt van de stad Krementsjoeg. In zijn vroegste jeugd heeft hij er nog kozakkentroepen gezien en pelgrims die op weg waren naar bedevaartsoorden. Ook kon hij de 'Лузгинка' (hurkdans) dansen en is daar later, toen hij die voordeed tussen de schoolbanken van het gymnasium te Poltava, nog om uitgelachen. In die streek stond ook de wieg van de grote Russische schrijver Gogol die daar de lokaties koos voor zijn eerste twee verhalencycli. Deze spelen zich af in het dorpje Dikanka en het stadje Mirgorod, beide niet ver van de stad Krementsjoeg. Hierover zal Raptschinsky na de Tweede Wereldoorlog in briefwisseling staan met de Russische schrijverémigré Remizov5 die hem over zijn geboortestreek vragen stelde, onder andere over bepaalde lokaties in Dode Zielen.

Boris groeide op in een gezin van negen personen. Volgens het politierapport van 26 oktober 1926 van het Hoofdbureau van Politie te Amsterdam inzake de naturalisatie van Boris Raptschinsky in 19276 wordt door hem opgegeven dat zijn vader in 1905 was overleden en dat zijn moeder, twee broers en drie zusters dan nog in leven zijn. Blijkens latere informatie zou vader Naoem de zoon zijn geweest van een vrijgekochte lijfeigene die de naam Raptschinsky had overgenomen van de landheer op wiens landgoed hij had gewerkt. Maar een andere uitleg over de herkomst van die naam is ook goed mogelijk: als je de p vervangt door een b krijg je 'Rabtschinsky'7 ('zoon van een slaaf'). Boris' vader was, behalve als hij naar de stad ging, nog gestoken in de traditionele, Russische kledij en hij had als lijfspreuk: ''Дело не волк, в лес не убежит' (Kalmpjes aan, morgen komt er weer een dag). De familie bestond, naar Boris' eigen zeggen, uit betrekkelijk arme en nogal primitief denkende mensen. Zijn moeder, de verhalen vertelster, over wie Raptschinsky in het voorwoord van zijn Sprookjes8 uitgebreid schrijft, bakte altijd brood voor de hele week, want dat betekende 'rijkdom'. Als ze weleens met een ossewagen meereed naar de stad om inkopen te doen en zag dat daar mensen waren die één brood kochten, zei ze: 'Wat moeten die mensen arm zijn'. Van haar zoon begreep ze later ook helemaal niet dat die 'дурный хлопец' (rare gozer) zoiets geks ging doen als letteren studeren als je toch al kon lezen en schrijven. Toen Boris voor het eerst van zijn leven een recensie voor een krant had geschreven, schrok ze: 'Nu zal die man je afranselen of iemand huren om je af te ranselen'. Ze was natuurlijk erg opgelucht toen er niets gebeurde.9

Bij Boris als joodse jongen moet het aan de joodse traditie verbonden 'lemen' in zijn kinderjaren een grote rol hebben gespeeld. Op jonge leeftijd zat het er bij hem al in de opgedane kennis te boekstaven en uit te dragen, want schrijven en lesgeven deed hij al vanaf zijn vijftiende.10 Over die toen al aanwezige bevlogenheid liet hij zich later, in een brief aan zijn tweede vrouw, gekscherend uit:



Je weet dat ik soms zelfs meende stemmen te horen die mij riepen. Dat was zo duidelijk dat ik vaak omkeek. Ik herinner me zelfs de plekken waar dat geschiedde, ор weg nааr de spoordijk bij de Kagarlyk. Ik heb later getracht dat rationalistisch te verklaren. In wezen was dat natuurlijk een stem in mij. Als God Abraham kan roepen, waarom mij dan niet? Кinderen kennen geen bescheidenheid!11


Ook Raptschinsky's dagboekschriften uit 1908 en 1909,12 die voornamelijk in het Russisch maar hier en daar ook in het Jiddisch tal van kleine of grotere verhandelingen bevatten, geven er Ыijk van hoezeer hij informatie vergaaide met het oog ор mogelijke kennisoverdracht. Naar het zich laat aanzien zijn het vingeroefeningen voor latere artikelen die vrijwel allemaal een belerende toon hebben. Herhaaldelijk komt ook dan аl zijn sterke binding met het joodse volk tot uitdrukking als hij misstanden aan de kaak stelt of een enkele keer lichtpuntjes signaleert, die hij zorgvuldig optekent uit allerlei zionistisch- socialistisch georiёnteerde, voornamelijk Russische, maar ook Jiddische en Duitse Ыaden. Ор zijn latere zwerftochten door Europa zal vooral de beheersing van het Jiddisch voor hem een uitkomst blijken te zijn. Immers, overal in Europa woonden zionistisch-socialistische medestanders, die naast de taal van hun geboorteland het Jiddisch spraken en die alleen аl ор grond van de vertrouwde communicatie in hun lingua frапса de onbekende en ontheemde Russische jongen opvingen en hielpen met voedsel en huisvesting.

Het was uitsluitend te danken aan zijn opmerkelijke begaafdheid dat de jonge Boris de kans kreeg naar het gymnasium te Poltava te gaan, want door de strenge numerus clausus, die in Rusland voor de toelating van joden tot gymnasia en ander voortgezet onderwijs bestond, kwam slechts 10-12% van de joodse leerlingen voor vervolgonderwijs in aanmerking. Poltava was toen een centrum van cultuur en een toevluchtsoord van zowel joodse als niet-joodse intellectuelen. Raptschinsky wijdde daaraan in 1931 in De Vrijdagavond13 een drietal artikelen, waaruit Ыijkt dat met name Borja Borochov14 het brein en de drijvende kracht was achter de activiteiten van een groep zionistische jongeren.

Rond de eeuwwisseling zou hij in Rusland een Zionistische partij hebben opgericht, de voorloper van Poalei Zion (De Zionistische Arbeider). Boris schrijft in genoemde artikelen als het ware zijn eigen geschiedenis als hij ver telt dat ook hij zich ор het gymnasium van Poltava aansloot bij een groep joodse leerlingen die zich De Grieken noemde. Het waren jongens met een filosofisch-idealistische instelling. De meesten van hen leden onder de stuitende discriminatie vanjoden, hadden bepaalde excessen aan den lijve ondervonden of wisten alles af van de pogroms in Кisjinjov en Homel omdat ze die zelf hadden meegemaakt, zoals Boris in het najaar van 1903 te Homel.15

Als voortvarende wereldverbeteraars hielden ze samenkomsten in een park waar revolutionaire plannen werden gesmeed. Binnen hun gelederen werd een Russische schaduwrepuЫiek nааr klassiek Atheens model georganiseerd en was men doende met de beraming van een serieuze Staatsgreep.16 Ook Ben-Zvi17 (later de tweede President van Israёl), die ор het gymnasium van Poltava een paar klassen hoger zat dan Boris, maakte deel uit van deze groep. De overheid greep echter algauw in door als preventieve maatregel alle leden van De Grieken ор een lijst te zetten van personen die bij een eventuele revolutie de rol van leiders zouden kunnen vervullen. Destijds werden zulke lijsten door heel Rusland verspreid.18 Gaandeweg werden de activiteiten van de groep agressiever en begonnen de fanatieksten onder hen rellen te schoppen waarbij wapens werden gebruikt. Tegelijk kwamen er steeds meer zogenaamde 'самообороны' tot stand, gewapende groepen jongeren die zichzelf verdedigden tegen de pogroms. Na de gymnasiumtijd sloot de gehele groep zich aan bij Poalei Zion,19 zoals de eerder opgerichte partij vanaf 2 februari 1906 ging heten. De jonge intellectuelen waren bezeten van hun hervormingsdrift en gingen geheel ор in hun strijd voor recht en vrijheid. Raptschinsky geeft in een van zijn dagboekschriften weer hoe ze ор zomeravonden geestdriftig hun idealen bezingend over de Dnjepr voeren:



Het mooist van alles was het varen over de Djnepr tijdens de prachtige Oekraiense avonden. De jonge stemmen, vol kracht en geloof, zongen over de strijd en over de triomf van de waarheid en de vrijheid ор aarde. De ziel verruimde zich ор zulke momenten en het leek wel alsof hij zijn leven wilde geven vооr de vrijheid van het volk en aJles wilde offeren ор het altaar van de godin van de revolutie.


In hetzelfde dagboekschrift vermeldt hij een aantal data, waarop zogenaamde 'сьезды' (vergaderingen) plaatsvonden. Hij noemt zichzelf daar 'vertegenwordiger van het rayonscomite Poltava' en maakt tevens deel uit van de redactie van een blаd dat niet meer dan een verschijning beleeft, de Кroniеk van de joodse arbeider.

Poalei Zion werd nog in hetzelfde jaar verbodeп еп verlegde haar hoofdkwartier naar Wilna nadat еr in juni 1906 ор grote schaal invallen waren gedaan, waarbij wapens in beslag werden genomen, onder andere in de ouderlijke huizen van Ben-Zvi en van een zekere Obadja.20 Beiden waren ор dat moment niet thuis maar de respectieve ouders werden gearresteerd en van de ouders van Ben-Zvi staat vast dat ze wegens de wapeпvondst zestien jaar verbannen zijn geweest.21 In de nacht van 22 juli 1906 werd Raptschinsky ор de redactie van het blаd gearresteerd, waama hij tot 25 januari 1907 samen met Borja Borochov en andere lotgenoten in een soort vesting in hechtenis werd gehouden. Na zijn vrijlating kreeg hij te horen dat hij zou worden gedagvaard wegens overtreding van de artikelen 102 en 126 uit het Wetboek van Strafrecht. In Die strafbaren Verbindungen nach russischem Recht van 1912 staat dat overtreding van zowel Art. 102 als Art. 126 te maken had met 'Umsturz der gesellschaftlichen Ordnung'. Het onderscheid is dat er bij overtreding van Art. 102 sprake is van een 'Komplott', terwijl еr bij Art. 126 wapens of springstoffen in het geding zijn.22 Overtreding van Art. 126 werd dus zwaarder aangerekend en zou minstens drie jaar gevangenis hebben kunnen betekenen en mogelijk verbanning naar Siberiё.

Het is te begrijpen dat Raptschinsky met dit vooruitzicht zijn vonnis niet heeft afgewacht. Hij werd ор 25 januari 1907 uit voorlopige hechtenis ontslagen, spaarde toen geld bij elkaar dat hij verdiende met lesgeven en vluchtte aan de vooravond van zijn berechting ор 24 november 1907 via Кrakau naar Wenen. Borochov was toen аl niet meer in Rusland maar zwierf voor Poalei Zion door Europa. Boris Raptschinsky heeft hem in Wenen nog ontmoet en zou daarna met hem hebben gecorrespondeerd, maar van die correspondentie is niets terug te vinden.

Ben-Zvi, die min of meer buiten schot was gebleven, nam het zekere voor het onzekere en vestigde zich in het land dat toen nog Palestina heette. Vijftigjaar later, ор Poerim 1956, heeft hij als President van Israёl het feit van de oprichting van Poalei Zion herdacht door te Теl Aviv een reunie te organiseren, welk evenement ook door Raptschinsky werd bijgewoond. Ljoeba Borochova, dan а! achtendertig jaar Borochovs weduwe, releveert in een brief van 21 april 1956 aan Raptschinsky hoe hartverwarmend het was оm ор de Poalei Zion -herdenking de oude vrienden uit Poltava na vijftig jaar weer te ontmoeten: 'Mijn bijna altijd verstardeen bevroren hart werd voor een ogenblik verwarmd.'



Voor het eerst in Nederland



Toen Boris Naoemovitsj Raptschinsky zich ор 15 september 1908 bij de Burgerlijke Stand van Amsterdam liet inschrijven, gaf hij ор van beroep 'Berlitz-taalonderwijzer' te zijn. Opmerkelijk is dat hij de persoonsgegevens in het register ondertekende met zijn in Rusland gebruikte journalistennaam Boris Kaluschky. Dit laatste is interessant aangezien Raptschinsky deze naam in Nederland al eerder gebruikt had nadat hij hier voor de allereerste keer als passant was aangekomen, оm precies te zijn ор 23 januari 1908. Hij leerde toen David Person kennen, die hem wegwijs maakte en meenam naar zionistisch-socialistische avonden. Nog geen twee weken later deed Raptschinsky dan onder de naam Kaluschky ор een van die avonden van zich spreken, getuige een verslag over een bijeenkomst van De Nederlandse Zionistenbond in De Joodsche Wachter van 14 februari 1908.23



Dinsdagavond 4 februari sprak medestander Franzie Berenstein in Arnicitia over 'Volk, geloof en klasse' ( ... ). Kaluschky, een Poalei-Zionist, die Jiddisch sprak, dat later vertaald werd, leverde ор Marxistische grondslag een Zionistisch betoog ( ... ). Na nog enig debat en repliek van den Spreker moest de vergadering, wegens het vergevorderd uur gesloten worden. ( ... ) De vergadering was buitengewoon druk bezocht; honderden moesten worden afgewezen. Onder het zingen van Hatikwah24 en de Internationale door verschillende deelen van het auditorium ging men te bij half een uiteen.




Raptschinsky en zijn eerste vrouw, Masja Person

Bovengenoemde David Person was de oudste zoon uit het gezin Person25 en de broer van Masja Person, die in 1913 Boris' eerste vrouw zou worden. Vader Elie Schrnieloff Person, Joods-Russisch koopman in sigaretten, had in 1893 vanuit Romny te Rusland met zijn vrouw Jelena Aronowitz en hun vijf kinderen de sprong naar Nederland gewaagd. Ze waren rond de eeuwwisseling hier te lande al volkomen ingeburgerd en traden ор de voorgrond als zionisten van het eerste uur.26 Vooral David, maar ook vader Elie Schmieloff en broer Salomon, die later in Amsterdam een bloeiende diamanthandel had, leverden al vanaf 1905, het oprichtingsjaar van De Joodse Wachter in het Nederlands, een fors aandeel in de kopij voor dit bondstijdschrift. David Person, commerciant van beroep, heeft trouwens een aantal uitstekende vertalingen ор zijn naam staan. En verscheidene mensen die Masja nog gekend hebben, wisten te vertellen dat ook zij accentloos Nederlands sprak, beter dan haar man Boris Raptschinsky, want die schijnt het Nederlands altijd met een licht асcent gesproken te hebben. De jongste Person, de als enige in Nederland geboren Bernard,27 werd later een belangrijk journalist. De Persons hadden drie dochters: beha]ve de eerdergenoemde Masja die als diamantkloofster de kost verdiende, Chaja die met de sigarettenfabrikant Abraham Broches zou trouwen en Ida die lerares was. Uit Raptschinsky's dagboekaantekeningen blijkt dat hij аl direct in 1908 bij de Persons terecht kon оm te eten en dat hij temidden van deze taalgevoelige mensen zijn eerste kennis van de Nederlandsе taal opdeed.

Raptschinsky laat zich in zijn dagboekschrift van 1908 vaak kennen als een zeer zelfbewuste, enigszins wijsneuzige, tegelijkertijd wat sceptische en zelfs argwanende betweter. Hij voelt zich een 'русский интеллигент' (Russische intellectueel) en joodse cultuurdrager die de wereld wil verbeteren. Zijn partijdigheid verbergt hij daarbij niet: kom niet aan mijn volk want anders kom je aan mij. Duidelijk treedt zijn enorme belezenheid aan de dag. Zijn sympathieёn hellen onmiskenbaar naar links. Hij zet zich graag af tegen de bourgeoisie als bezittende klasse, is erg begaan met het lot van vooral arme joden en stelt zich ten doel оm met name de joodse arbeider mondig te maken. Аl snel na zijn aankomst te Amsterdam bracht hij dan ook een oriёnterend bezoek aan de Diamantwerkersbond, waar hij met egards werd ontvangen. Een bezoek in de arme jodenbuurt brengt hem tot de slotsom dat de tegenstellingen tussen de rijkdom van de bourgeoisie en de armoede van de arbeidersmassa in het vrije, westerse Amsterdam niet anders zijn dan in Oosteuropese steden als Wilna. Daarbij komt nog dat in Amsterdam de Asjkenazim het Jiddisch en de Sefardim hun Spaanse taal vergeten zijn. Alles gebeurt in het Nederlands, plat of beschaafd аl naar gelang de buurt waar ze wonen, in of buiten de jodenwijk. Hij heeft er geen goed woord voor over.

Eind februari voer hij naar Engeland voor een verblijf van drie maanden оm daar ор scholingsbijeenkomsten van joodse arbeidersorganisaties lezingen te houden, respectievelijk in Hull, Leeds, Glasgow en Liverpool. Ор dezelfde probeemloze wijze als in Nederland werd hij ook in Engeland door gelijkgezinden opgevangen. Hij draaide actief mee ор naaiateliers, had een baantje als vuilnisman en probeerde in Liverpool vergeefs met een boot naar Argentiniё te komen. De drie maanden Engeland Ыeken geen succes. Men kon nauwelijks interesse voor zijn betogen opbrengen. Volgens Boris liepen de mensen in Engeland alleen maar warm voor paardenrennen, voetballen en 'business'. Terug in Amsterdam raadde niemand minder dan David Wijnkoop28 hem aan dааr te blijven. Raptschinsky geeft zich dan bij Wijnkoop ор voor het volgen van een cursus Nederlands. Daar is nog een anekdote aan verbonden: Raptschinsky moet tot zijn verbazing constateren dat de allereerste les ор 25 mei 1908 niet doorgaat omdat Wijnkoop ор het afgesproken tijdstip niet aanwezig is, waarop Wijnkoop zich tegenover David Person uitput in verontschuldigingen en belooft Rapschinsky een briefje te schrijven voor een nieuwe afspraak, maar deze stelt vast: ' ... en ... hij zit nog steeds te schrijven'.

Van David Wijnkoop is bekend dat hij zich erg interesseerde voor de Russische literatuur. Dat Raptschinsky indruk ор hem moet hebben gemaakt blijkt uit het volgende: Raptschinsky schrijft ор 4 augustus 1908 dat Wijnkoop hem gevraagd heeft оm voor hem een artikel te schrijven over de nieuwe trend in de Russische literatuur:



Zoals ik Wijnkoop gisteren heb beloofd, moet ik een artikel schrijven over de nieuwe stroming in de Russische literatuur volgens het volgende programma:
1. De rol van de Russische literatuur in het maatschappelijke leven van het land;
2. De nieuwe literatuur na de revolutie;
3. De strijd met de oude ethiek;
4. Artsybasjev;
5. Sanin, zijn filosofie en wereldbeschouwing;
6. De nieuwe zedelijke normen.


Om aan een dergelijk verzoek te voldoen, heeft men aan een leven niet genoeg en het is dan ook niet waarschijnlijk dat Raptschinsky hieraan gevolg heeft gegeven. Maar al die waardevolle contacten met kopstukken als Person en Wijnkoop heeft hij later ongetwijfeld weten te benutten оm in Nederland de weg naar de publiciteit te vinden. Hij schijnt zelfs na zijn terugkeer uit Engeland bezoek te hebben gehad van Henriёtte Roland Holst. De informatie daarover is uiterst summier, ор 3 oktober 1908 schrijft hij: 'Vanmorgen kreeg ik bezoek van Roland Holst.' Toch is het aardig оm te vermelden, want Henriёtte Roland Holst verbleef in de winter van 1908 samen met haar man een aantal maanden in Londen29 en zal Raptschinsky ongetwijfeld iets over zijn verbindingen in Engeland hebben gevraagd. In weerwil van al die ervaringen stelt Raptschinsky eind 1908 vast dat het eerste jaar in West-Europa hem slechts ontberingen en armoede heeft opgeleverd. Een oorzaak hiervoor zoekend moet hij bekennen dat er van zijn plannen niets terechtkwam omdat hij te bescheiden was, niet voldoende 'durf' had. Hij voelt zich zelfs een ' паразиt' (parasiet) en een 'лишний человек' ( overtollig mens).

Vanaf 1909 tot 12 september 1912, wanneer hij uit Parijs te Amsterdam aankomt оm zich definitief in Nederland te vestigen, zijn er bijna geen gegevens over Raptschinsky. Zelfs de twee complete dagboekschriften uit 1909 bevatten nauwelijks concrete informatie over dat jaar. Er zijn wel wat cryptische aanduidingen over uitstapjes en afspraken met Russische vrienden en vriendinnen. Wat opvalt is zijn betrokkenheid bij de poststaking te Parijs van 18 tot 22 maart 1909 en uit het in verband hiermee gebruikte woordje 'мы' (wij) zou je kunnen opmaken dat hij toen bij de Parijse posterijen gewerkt heeft. Het aardige is dat Osorgin30 dit als het ware bevestigt als hij later een aan Raptschinsky geschonken exemplaar van zijn boek Вольный каменщик (De romап van ееп vrijmetselaar), dat gaat over een Russische ernigrant te Parijs met een baantje bij de post, voorziet van de opdracht: 'Борисому Рапчинскому. Слишком хорошо ему знакомая книга' (Voor Boris Raptschinsky. Een boek dat hij maar al te goed kent.)

In het Raptschinsky-archief zitten twee, waarschijnlijk per ongeluk bewaardgebleven, stukken waaruit blijkt dat Raptschinsky in Rusland een zoon heeft gehad. Het is moeilijk vast te stellen wanneer die zoon geboren is en of hij nog leeft. De enige stille getuigen zijn een brief en een beschreven prentbriefkaart. De brief van twaalf kantjes uit Simferopol is uit het jaar 1928 en ondertekend met 'Ваш любящий сын Наум' (Uw liefhebbende zoon Naoem) die zijn vader bedankt voor het geld, dat hij per wissel ontvangen heeft, en voor de 'lange brieven'. Verder bevat de brief wat romantische uitweidingen over de fantastische literatuur van Е.Т.А. Hoffmann, Е.А. Рое en Gogol en in het bijzonder over het verhaal 'Oljosja ' dat de bewuste Naoem geschreven zou hebben en waarop Raptschinsky kennelijk ongezouten kritiek had geleverd. Naoem vraagt of zijn vader misschien tijd heeft het verhaal alsnog te redigeren en of hij het eventueel geschikt acht om in Rusland of Holland te worden uitgegeven. De zoon bespeurt apathie bij zichzelf en stelt dat hij ор het ogenblik weinig contact zoekt met zijn vrienden omdat die ор dit moment nogal ontevreden zijn over hun lot. Zelf vindt hij het leven 'hard' maar 'interessant'. Als nieuwtje schrijft hij dat hij in een spreekbeurt flink heeft afgegeven ор Amerikaanse opvoedingsmethoden en оm die reden geen tentamen hoeft te doen voor pedagogie. Ор het onbegrip van zijn vader voor het feit dat er in Rusland zoveel mensen worden omgebracht, reageert hij door erop te wijzen dat deze dingen onder elk regime voorkomen zoals ook 'jullie Multatuli' beschreef hoe de zogenaamd geciviliseerde Hollanders Maleiers ombrachten. Ten slotte schrijft hij dat hij nergens in gelooft en er absoluut geen ander principe ор па houdt dan dat van de kuisheid. Hij besluit de brief met de groeten aan zijn zusje Mila.31

Van twee jaar later dateert het andere stuk van Naoem, nu een ansichtkaart uit Moskou met de mededeling dat hij zijn studie beёindigd heeft aan het Instituut voor Veentechnologie. Hij stelt zijn vader nog een uitgebreide brief in het vooruitzicht over de Moskouse ontberingen en vraagt hoe het met zijn zusje is. De kaart is ondertekend met het diminutief Njoenja. Curieus is nog dat aan de linkerzijde van beneden naar boven te lezen staat: 'De groeten aan de zusjes Onnen. Ik heb аl lang niets over hen gehoord.' Na enig speurwerk is gebleken dat de in Riga geboren zusjes Onnen de dochters waren van een zekere Pieter Onnen die rond 1912 hout verhandelde in het Oostzeegebied en die te Riga met een Letse kapiteinsdochter getrouwd was. Nadat het gezin zich in Nederland had gevestigd, liep dit huwelijk stuk, maar de vader heeft in de jaren twintig met zijn dochtertjes nogal wat zomers bij de Raptschinsky's doorgebracht. Pieter Onnen, die in 1935 is overleden, heeft mogelijk een bemiddelende rol gespeeld оm Raptschinsky' s zoon aan geld te helpen. Ное het met Raptschinsky's zoon is afgelopen blijft een mysterie. Raptschinsky was er niet de man naar оm persoonlijke ontboezemingen te doen. Wel vertrouwde hij zijn petekind32 ор het eind van zijn leven toe dat hij zeer veel geheimen had die hij allemaal zou meenemen in zijn graf. In Raptschinsky's archief bevindt zich nog een fotootje van de zusjes Onnen dat bestemd was voor de zoon van Raptschinsky maar nooit werd opgestuurd. Ор de achterkant staat in Raptschinky's handschrift 'voor Njoenja' te lezen.



Definitief in Amsterdam



Hoewel Raptschinsky schreef voor kranten van verschillende politieke signatuur, aanvankelijk alleen voor linkse, Ыijkt nergens uit dat hij ooit lid is geweest van een politieke partij. Zoals reeds werd opgemerkt keerde hij zich in zijn artikelen fel tegen de bolsjewistische regering in Rusland, stelde het wanbeleid van dat regime aan de kaak of bezag met een sceptisch oog haar propagandistische acties. Het Politierapport uit Amsterdam van 4 oktober 1927 inzake de naturalisatie van Boris Raptschinsky vermeldt dat 'Raptschinsky in De Тribunе herhaaldelijk was uitgescholden [ ... ] en hij niet meer in Het Volk schreef omdat de redactie door hem last kreeg met de linkse Sociaal-Democraten.33 Men kan daaruit afleiden dat hij geen blаd voor de mond nam en een duidelijk onbevooroordeeld en onpartijdig oordeel placht te geven, wat hem niet altijd in dank werd afgenomen. Anderzijds vielen hem ook adhesiebetuigingen ten deel, bij voorbeeld toen hij het in De Joodsche Middenstander, tegen de publieke opinie in, opnam vooreen zekere Stavski die onschuldig verdacht werd van de moord ор het hoofd van de Zion-Socialistische regering in Palestina.34 In de redactionele kolommen van dat tijdschrift werd Raptschinsky geprezen vооr de moedige wijze waarop hij zijn standpunt verdedigde.

De eerste jaren in Nederland waren het vooral de opbouw van zijn bestaan en de burgerlijke besognes van het gezinsleven die zijn aandacht opeisten. In 1913 trouwde hij met Masja Person die hem in 1916 een dochter schonk. Ze kochten in 1923 het solide huis aan de Valeriusstraat 262, waar hij zestig jaren van zijn leven zou wonen. Na zijn promotie in 1925 is Rapschinsky's ster, publicitair gezien, rijzende. Uit zijn archief blijkt tevens hoe veelvuldig er door bekende en minder bekende grootheden een beroep ор hem werd gedaan. Of dit nu vragen waren over taalkundige kwesties, ор geschiedkundig-politiek of ор sociaal-geografisch terrein, ор iedere brief kwam van Raptschinsky een genereus antwoord.

De bekendheid die Raptschinsky zich inmiddels in brede kring had verworven, kreeg nog een extra dimensie nadat hij het kolossale karwei had geklaard van de samenstelling van zijn bij Thieme verschenen woordenboeken Russisch-Nederlands en Nederlands-Russisch.35 De waardering voor deze standaardwerken zal er zeker toe hebben bijgedragen dat Raptschinsky in het voorjaar van 1925 door W.J. Schillemans van uitgeverij Thieme werd benaderd оm voor de Zutphense Соurапt artikelen over Rusland te gaan schrijven. Toch had dit aanvankelijk nogal wat voeten in de aarde: 'Toen Schillemans hem introduceerde bij algemeen directeur Мr. Н. van de Riviere vertrouwde deze de Rus niet, die eveneens artikelen voor uitgesproken linkse kranten schreef. Schillemans antwoordde:

" ... Ik geloof wel dat Raptschinsky artikelen in Het Volk schrijft, maar dat doet hij ook in De Groene Amsterdammer. Mogelijk is hij SDAP maar bij het stellen van zijn artikelen komt dat er dunkt me niet zooveel ор aan. Нij is een bezadigd en verstandig mensch - wij behoeven niet bang te zijn voor ongewenschte verrassingen." Toen de heer Van de Riviere nog niet geheel bevredigd was, schreef W.J. Schillemans hem het volgende: " ... Uw bezwaar bestaat niet. Raptschinsky schrijft voor het Algemeen Handelsblad, het R.К. Weekblad en De Groene Amsterdammer en is geen lid van eenige socialistische partij. Toevallig naast den directeur van Het Volk zittend, ор de Algemene Vergadering te Eindhoven, heb ik dezen nog eens naar Raptschinsky gevraagd. Hij deelde mij o.m. mede dat R.'s medewerking door de zeer links georiёnteerde partijgenooten niet werd geapprecieerd." Pas toen viel de beslissing en kon Raptschinsky оm de veertien dagen een artikel inzenden, waarvoor hij fl25,- per keer ontving, wat voor die tijd een heel bedrag was.'36

In 1926 diende Raptschinsky een verzoek in tot naturalisatie, dat echter niet zomaar werd verleend omdat hij volgens het desbetreffende Politierapport37 nog familie in Rusland had wonen en omdat hij met zijn linkse sympathieёn mogelijk tot onwelgevallige activiteiten in staat zou zijn. Er werd nauwgezet nagegaan wie Raptschinsky's kennissen waren en het rapport meldde zelfs wie van hen ooit lid waren geweest van de Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectueelen. Pas na Raptschinsky's nadrukkelijke verklaring dat hij weigerde оm de bolsjewistische regering in Rusland als wettig te erkennen, kon 'de naturalisatie, in verband met adressants politieke gevoelens, enz. uiteen oogpunt van veiligheid van het Rijk gerustelijk worden verleend, terwijl rederlijkerwijs te verwachten is, dat hij zich na eventueele naturalisatie als een goed Nederlander zal gedragen' . De inwilliging van Raptschinsky's verzoek tot naturalisatie leidde in 1931 tot zijn rekest om te worden toegelaten als privaatdocent aan de Universiteit van Utrecht. Dit verzoek werd met ingang van het collegejaar 1932/1933 gehonoreerd, nadat men еr zich van had laten overtuigen dat Dr. В. Raptschinsky 'de Nederlandsche nationaliteit verworven heeft en er na onderzoek naar de wetenschappelijke loopbaan en geschriften van Dr. В. Raptschinsky daartegen geen bezwaar is'.38

In de jaren dertig werd Raptschinsky nogal eens benaderd voor het houden van lezingen of zette hij zelf bijeenkomsten ор touw. Zo heeft de beroemde schrijver-emigre Zamjatin39 bij hem gelogeerd toen deze ор 7 juni 1935 voor De Кring te Amsterdam een lezing kwam geven over de theaters in Moskou en Leningrad. In een brief van 23 mei 1935 had deze aan Raptschinsky gevraagd of deze een voorleesavond kon organiseren vооr de 'Russische gemeenschap' in Amsterdam. Over een honorarium hoefde Raptschinsky niet in te zitten: ' ... als ik maar een dak boven mijn hoofd heb.'40 Enkele jaren later fungeerde Raptschinsky als voorzitter van een Comite dat in Amsterdam een Poesjkin-avond organiseerde, ор 10 februari 1937, de honderdjarige sterfdag van de dichter. Naast zijn activiteiten ор het teп ein van de slavistiek was hij nog actief lid van het Historisch Genootschap en het genootschap Amstelodanum, in het kader waarvan ten huize van Raptschinsky meer dan eens besprekingen plaatsvonden.



Raptschinsky en zijn dochter bij de schrijveг Michail
Osorgin in Frankrijk (1938).
V.l.n.r. Mme Bakoenina, haar dochter Tatjana Andrejevna Osorgina, М.А. Osorgin, Raptschinsky, zittend Ljoedmila Raptschinsky

Door de jaren heen onderhield Raptschinsky vele waardevolle, schriftelijke contacten met Russische schrijvers en geleerden, die evenals hij naar het buitenland waren gevlucht: in de eerste plaats met de vrienden uit Poltava maar ook met de via Berlijn naar New York uitgeweken Volkscommissaris van Justitie van het Kerenski- kabinet, Izak Sachar Steinberg, en met de oud-conservatrice van de Heпnitage, Tatjana Vasiljevna Tsjernavina. Daarnaast correspondeerde hij met emigrantenschrijvers als Don Aminado, Aldanov en de Osorgins, welke laatsten hij in 1938 samen met zijn dochter Ljoedmila te Parijs bezocht. Na de Tweede Wereldoorlog correspondeerde hij nog met de eveneens in Parijs verЫijvende Remizov. De twintig brieven van Remizov in het archief van Boris Raptschinsky zijn een belangwekkende vondst voor de Russische literatuurgeschiedenis. Deze Russische schrijver had zich in 1923 in de Franse hoofdstad gevestigd waar hij tot zijn dood in 1957 is gebeven. De brieven van Remizov aan Raptschinsky zijn tussen 1947 en 1954 geschreven. Ze liggen nu in het Raptschinsky-archief in de Bibliotheca Rosenthaliana te wachten оm zorgvuldig bestudeerd te worden. Naast zakelijke mededelingen over vertalingen en antwoorden ор vragen die Raptschinsky aan Remizov stelde over de herkomst van Oud-russische namen en begrippen, bevatten ze ook autobiografische elementen. Remizov heeft het bij voorbeeld vaak over zijn slechte ogen, de hongeren kou in zijn onverwarmde appartement en de kleine dingen die hem desondanks troost bezorgen.

Het is de vraag of Raptschinsky zich zo had kunnen ontplooien zonder de niet aflatende zorg van zijn eerste vrouw, Masja Person. De 'bolleboos'41 kon altijd volgens een vaste dagindeling zitten studeren en schrijven, hetgeen hij dan ook het liefste deed. Een echtpaar dat vlak na de Tweede Wereldoorlog bij de Raptschinsky's ор kamers woonde, vertelde dat Masja's toewijding zo groot was dat ze panisch werd als haar man bijvoorbeeld zijn natje en droogje niet precies ор tijd kreeg. Alles was door haar met de grootste vanzelfsprekendheid volkomen ор hem afgestemd. Daarbij zal het zeker in het begin in huize Raptschinsky niet altijd een gemakkelijke opgave zijn geweest de eindjes aan elkaar te knopen, want naast de normale uitgaven moest er nog altijd een hypotheek ор het huis worden afgelost. Alleen door zuinig te leven konden ze het redden. Toch getuigen de familiefoto's uit de jaren twintig en dertig van gelukkige tijden: een trotse vader en moeder met een prachtig aangekleed kind, zonnige vakanties en uitstapjes met leuke vriendjes en vriendinnetjes. Als het petekind van Boris Raptschinsky in de jaren dertig 's zomers bij de Raptschinsky's mocht komen logeren, beleefde het onvergetelijke ogenblikken. Ze omschrijft als 'heel bijzonder' оm daar geweest te zijn, аl was het er sober: 'Vaak zaten we allemaal om de tafel met thee en dan werd er een chocoladereep in stukjes verdeeld, terwijl oom Boris vertelde en de tijd vloog.' Ze heeft zijn dochter Ljoedmila goed gekend en ook Ljoedmila's vriendin Netty Teengs die later Raptschinsky's tweede vrouw zou worden.



Het keerpunt in zijn leven



In de van oorlogsdreiging vervulde tweede helft van de jaren dertig publiceerde Raptschinsky een filosofisch werkje, Onrust42 een boek dat elementen van een onheilspellend karakter bevat en waarin hij oplossingen tracht te bedenken voor de problemen van die tijd. Met name in het hoofdstuk 'De roepende in de woestijn' trekt Raptschinsky een parallel met het einde van de negentiende eeuw, toen grote denkers als Tolstoj zochten naar de juiste ethisch-sociale levenshouding. Volgens Raptschinsky was door de Eerste Wereldoorlog in ieder geval duidelijk geworden dat noch het communisme met zijn bolsjewistische uitwassen noch het groeiend fascisme oplossingen boden voor de 'onrust' van de eeuw. Hij opent daarmee als het ware de ogen van de lezers voor de funeste gevolgen van de teпeur ten aanzien van de joden die in de jaren dertig in Duitsland door het Hitlerregime was ontketend:



De Middeleeuwen onderscheidden zich door een zekere mate van wreedheid. Dat kan niet ontkend worden, maar hebben niet in onzen tijd, zoowel voor als nа den Wereldoorlog [ ... ], een dagelijksche overtreding van alle goddelijke en menschelijke wetten, een afgrijselijk bloedbad - ontzettende slachtingen plaats gevonden van Armeniёrs in Turkije [ ... ] en Rusland, van Joden in Rusland, van Assyriёrs in Irak enz.? Geheele volksstammen zijn bijna uitgeroeid zonder dat de 'beschaafde wereld', het Christelijke vooruitstrevende Europa - d.w.z. wij allen, ook gij lezer - een hand heeft uitgestoken om een einde te maken aan die gruwelen.


Onmiskenbaar heeft Raptschinsky in deze passage met een vooruitziende blik tot waakzaamheid willen manen. Dat de nazi's gedurende de Tweede Wereldoorlog in dit 'Christelijke, vooruitstrevende Europa' zouden verworden tot mensonwaardige elementen, bezeten van een vernietigingswaanzin die het jodendom aan de rand van de ondergang zou brengen, kon toen door Raptschinsky en door velen met hem niet worden voorzien.

Toen in 1940 па vijf maanden Duitse bezetting alle Nederlanders in overheidsdienst bepaalde formulieren moesten invullen en ondertekenen om te voldoen aan de zogenaamde 'Ariёrverklaring', was Raptschinsky nog steeds als privaatdocent aan de Rijksuniversiteit van Utrecht verbonden. Aan te nemen valt dat Raptschinsky, met de ervaringen die hij had uit zijn Russische jeugd, voorvoeld heeft dat gehoorzaming aan dit soort instructies van de bezettingsmacht zou kunnen leiden tot heilloze ontwikkelingen. De desbetreffende brief van de Secretaris van Curatoren der Rijksuniversiteit te Utrecht beantwoordde hij ор 24 november 1940 met de lakonieke mededeling dat hij noch formulier А, noch formulier В43 kon invullen:



... omdat het vragen bevat, die ik niet beantwoorden kan, [ ... ] Ik zou in Rusland een onderzoek moeten laten instellen en daarbij in verschillende plaatsen, wat veel tijd zou eischen. Ik kan u van het grootste gedeelte van mijn grootouders niets mededeelen, omdat ik het zelf niet weet. Ik weet evenmin, waar en wanneer zij geboren zijn. Daar in Rusland in dien tijd geen bevolkingsregister heeft bestaan zou het onderzoek veel tijd eischen. In elk geval ben ik geen Ariёr in de beteekenis, die het woord nu heeft. Ik acht daarom het beste mij direct terug te trekken en neem bij deze ontslag, waar door alle moeilijkheden vermeden kunnen worden.44


En dit terwijl hij zich tot de Tweede Wereldoorlog in vele publikaties in joodse en andere tijdschriften duidelijk als jood gemanifesteerd had en er bovendien in het Register van de Burgerlijke Stand van Amsterdam stond dat zijn godsdienst 'Isr.' was. Na zijn terugtreding als privaatdocent moet Raptschinsky zelf ook begrepen hebben dat alleen het schermen met 'onwetendheid' omtrent zijn afkomst hem geen blijvende garantie voor veiligheid zou bieden en dat het zaak was оm hoe dan ook een veiliger papieren identiteit te verwerven. Dat hij dit gedaan heeft gekregen blijkt uit het voorkomen van de namen van Boris Raptschinsky, zijn vrouw en zijn dochter ор de in het RIOD aanwezige lijsten, opgemaakt naar aanleiding van de in januari 1941 door de bezetters bevolen registratie van alle joden in Nederland. Daarop staan zijn vrouw en dochter geregistreerd als NI (d.i. 'Nederlands-Israelitisch') terwijl hijzelf geregistreerd staat als 'hebbende geen godsdienst'.

Eveneens kan aan de hand van in het RIOD berustende bescheiden worden aangetoond dat Raptschinsky in 1942 de weg van de zogenaamde Calmeyer-procedure heeft gevolgd. Wie aan de door de Duitse wetenschapper Dr.H.G. Calmeyer gestelde voorwaarden voldeed, werd door de bezettingsmacht verder zonder meer als ariёr beschouwd. Volgens het RIOD mag met enige waarschijnlijkheid worden aangenomen dat dit met Raptschinsky het geval is geweest. Als gevolg daarvan had zijn huwelijk, naar de toenmalige Duitse opvattingen, de status van 'priviligierte Mischehe' en kon zijn dochter worden geregistreerd als halfjoods. Voorlopig zouden alle drie de gezinsleden in ieder geval buiten de ergste anti-joodse maatregelen vallen. Het woonhuis, dat Raptschinsky's eigendom was, behoefde hij niet te verlaten, maar omdat zijn vrouw Masja als joods geregistreerd stond en hij in gemeenschap van goederen met haar was getrouwd, werd het wel onder beheer van de Niederländische Grundstücksverwaltung Lippmann & Rosenthal gesteld en moest hij voor zogenaamde onderhoudskosten maandelijks f 50,- betalen. Alleen met Raptschinsky's dochter Ljoedmila liep het helaas slecht af. Ze volgde de weg van haar hart en trouwde begin 1942 met een joodse jongen, Frits Richter. Formeel afstammelinge van een joodse ouder, was zij па haar huwelijk met een jood volgens de Duitse bezetters toch 'voljoods'. Samen met haar man is ze weggevoerd en in Auschwitz vergast. Een tragisch toeval is het gegeven dat Boris Raptschinsky ooit, vierendertig jaar voordien, zelf in Auschwitz was. Nadat hij vanuit Wenen reizend naar Nederland ор 7 januari 1908 bij Frankfurt am Main was aangehouden en als ongewenste vreemdeling een paar dagen in hechtenis moest blijven, werd hij bij Auschwitz vrijgelaten met de boodschap dat hij via Krakau terugmoest naar Rusland. Maar hij was de volgende dag alweer in Wenen en een week later voor de eerste keer in Amsterdam.45



Ljoedmila Raptschinky en Frit Richter Bron

De Raptschinsky's hebben bijna nooit met anderen over hun verdriet gesproken. Aan Masja's uitlating tegen de buurvrouw: ' ... en het had niet gehoeven ... ' zou je kunnen opmaken dat ze hun dochter ор zijn minst gewaarschuwd hadden om nog te wachten met trouwen. Те oordelen naar de trouwfoto's waren Ljoedmila's ouders niet bij de sobere plechtigheid zelf aanwezig. Wel staan hun handtekeningen ор het lijstje van de aanwezigen ор de receptie. Voor zover is te overzien heeft Raptschinsky ook niet over dit verdriet geschreven. Een keer, in een artikel over Zamjatin schreeuwt hij als het ware uit dat zijn dochter, die in 1935 zo begaan was geweest met Zamjatin, omdat die toen аl ongeneeslijk ziek blееk te zijn, een paar jaar later 'door de Duitsche beulen werd vermoord.'46.

Tot ор de laatste verschijningsdatum, 26 juni 1940, stond er nog een artikel van Raptschinsky in De Joodsche Middenstander. Ное graag men juist zijn artikelen in joodse tijdschriften las, illustreert het volgende fragment uit een felicitatiebrief aan zijn dochter: 'De naam van Boris Raptschinsky en zijne geestesproducten zijn mij bekend. Door het verbod van uitgifte van Israёlische organen, die ik steeds las, mis ik de lectuur.' In 1941 pupliceerde hij nog wel twee werken, waarvan praktisch de gehele oplage vrijwel direct door de Duitsers werd vernietigd.47 Kort daarna werd hem een schrijfverbod opgelegd.48 Gelukkig heeft dit een jaar later Calmeyers beslissing over het lot van Raptschinsky niet beïnvloed.

Pas in 1944 begonnen er weer wat verzoeken оm kopij te komen, met name van de Leidsche Onderwijsinstellingen die een schriftelijke cursus Russisch wilde samenstellen 'оm na de oorlog startklaar te zijn'. Het waren moeilijke jaren met weinig inkomsten, weinig communicatie, veel onzekerheid over het lot van de ontbrekende dochter en veel angst. Want het feit dat de Raptschinsky's voorlopig buiten de antijoodse maatregelen vielen, nam niet weg dat ze toch uit voorzorg een schuilkast hadden ingericht.

Van Raptschinsky's schoonfamilie Person waren de meesten voor het begin van de Tweede Wereldoorlog al overleden en enkelen geёmigreerd. Alleen de diamantair Salomon Person heeft tijdens de oorlog met vrouw en kinderen ondergedoken gezeten totdat in januari 1945 dit gezin nog is veпaden en omgebracht. Na de oorlog werd Raptschinsky als zwager aangewezen оm voor de aanverwanten te fungeren als bewindvoerder over de nalatenschap en is hij gedurende tien jaar doende gewest оm bezittingen en/of zogenaamd 'verloren gegane goederen' te helpen opsporen en te verdelen onder de erven Person.

Niet alle dag- en weekbladen reageerden na de oorlog positief ор verzoeken van Raptschinsky оm weer bijdragen te leveren en verschillende van zijn aanvragen оm bestaande werken van zijn hand opnieuw uit te geven werden deels wegens papierschaarste, deels wegens gebrek aan belangstelling afgewezen. Naderhand werden er nog wel enkele boeken en vertalingen van hem uitgegeven en leverde hij bijdragen aan samenstellers van encyclopedieёn, maar het hoogtepunt van zijn produktie was voorbij. Nietternin scheef Raptschinsky in de jaren vijftig, vooral ор sociaal-geografisch teпein, nog een reeks indrukwekkende artikelen en in 1970 verscheen zijn laatste historische werk, De Romanovs.49

Omdat de doelstellingen van de internationale joodse organisatie Freeland League geheel strookten met zijn eigen gedachtengoed heeft Raptschinsky zich vlak na de oorlog nog volledig en belangeloos ingezet als vertegenwoordiger van deze organisatie in Nederland. Freeland League bestond uit een groep idealistische joden die onder andere vanuit Amerika ijverden оm voor de joden die de verschrikkelijke kampen hadden overleefd, een alternatief land te zoeken, hetzij in Suriname, Oeganda of Angolа. Het is bij utopistisch dromen geЫeven met veel vergaderingen, veel vruchteloze pogingen en omslachtig geharrewar оvеr de financiёn die maar niet van de grond kwamen. Toen in mei 1948 de staat Israёl werd opgericht, verloor bovengenoemde organisatie uiteraard haar bestaansrecht.

Misschien heeft het grote verdriet оm het verlies van hun dochter de saamhorigheid tussen Boris en Masja verstoord en verwijdering gebracht in plaats van intensivering van hun relatie. Masja's leven leek geen zin meer te hebben. Ze maakte ор mensen die haar gekend hebben de indruk dat het toen 'voor haar allemaal niet meer hoefde'.

Het was een publiek geheim dat er sinds de afloop van de oorlog een hechte buitenechtelijke relatie was gegroeid tussen Boris en de eerdergenoemde vriendin van zijn dochter, Drs. Jannetta Teengs. Ze was een heel bijzondere vrouw, fijnzinnig en hoogbegaafd en hem ook zeer toegewijd. Behalve dat ze Italiaans en Pools gestudeerd had, kon ze prachtig tekenen en zingen. Gedurende vijftien jaar was ze reizend moderedactrice van de NRC en schreef, onder andere, columns voor De Grоеnе Amsterdammer. Gezien de toen heersende maatschappelijke normen werd hun verhouding met de grootst mogelijke discretie omkleed. Zij was 'veel jonger dan hijzelf maar in de geest nauw aan hem verwant'.50 Alle omstandigheden in aanmerking nemend, getuigt het misschien toch van weinig consideratie dat ze, toen Masja nog leefde, nogal eens samen ор reis gingen en in het buitenland deden of ze getrouwd waren, onder andere in Parijs bij Remizov. Maar deze oude vos die bekend stond оm zijn mensenkennis, had ook hen direct door. Ор 12 januari 1954 schrijft hij tenminste badinerend: 'Altijd als ik aan Holland denk, zie ik u aan tafel boven de paperassen zitten, terwijl Anna Jakovlevna51 zingend langsloopt'. Pas toen Masja in 1970 overleed, zijn Boris en de vriendin van zijn betreurde dochter officieel getrouwd.

Een aantal jaren voor zijn dood schonk Boris Raptschinsky een bedrag оm bij Nir Etzion in Israёl een park te planten met 2000 bomen ter herdenking van Masja en Ljoedmila Raptschinsky. Zijn ogen en oren waren in die laatste jaren erg achteruitgegaan maar voor het overige had hij een goede gezondheid en blееf zijn geest tot ор het eind helder. Een bekende Amsterdamse slavist die als jongen in de Valeriusstraat woonde zag hem nog weleens aan de overkant lopen, voorzichtig schuifelend langs de huizenrij. Helaas bracht de fatale ziekte van zijn tweede vrouw met zich mee dat hij met haar de laatste maanden van zijn leven in een verpleeghuis moest doorbrengen totdat ор zesennegentigjarige leeftijd, toch nog onverwacht, zijn onherroepelijke einde kwam.

Ор de eikenhouten voordeur aan de Valeriusstraat 262 zie je, als je goed kijkt, nog steeds in sierlijke letters de vage afdruk van zijn naam. Ор het monument van de Hollandse Schouwburg te Amsterdam priemen 6700 achternamen ter nagedachtenis aan de 104.000 Nederlandse joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden vermoord. De familienaam Raptschinsky staat er alleen voor Ljoedmila, de enige dochter van Dr.Boris Raptschinsky.






1 Het Volk, 18-12-1925.
2 Boris Raptschinsky Peter de Groote in Holland in 1697- 1698. Een historische schets. Thieme, Zutphen 1925, 170 p.
3 De bijvakken van zijn doctoraalexamen waren Oudkerkslavisch en Middeleeuwse Geschiedenis.
4 Gemeentearchief te Haarlem.
5 A.M. Remizov (1877-1957).
6 Rijksarchief te Den Haag.
7 Opmerkelijk is dat de weduwe van Borja Borochov (zie ook noot 14), die Raptschinsky in zijn gymnasiumtijd al kende, in een brief van 21 april 1956 de naam op deze wijze schrijft.
8 Dr. Boris Raptschinsky, Sprookjes van de Russische wouden en steppen. NuMij, Leiden 1946, 291 p.
9 J.L. Teengs-archief. In particulier bezit.
10 Who's who in the Netherlands? 1st. ed., red. Dr. Stephen S. Tatlor, Marinus Spruytenburg. Uitg. . Intercontinent. Book and Publ.Co.Ltd. De Mutator NV, Amsterdam 1962/1963, 581-582.
11 Zie 9.
12 Raptschinsky-archief Bibliotheca Rosenthaliana.
13 Dr. Boris Raptschinsky, 1931, 'Markante persoonlijkheden onder de joden in Oost-Europa': 'B.Borochow' uit De Vrijdagavond. Joods weekblad, red. J.S. Da Silva Rosa, uitg. Excelsior, Amsterdam, Vlll-4, p. 55; ibid., (vervolg), VIII-5, 76-78; ibid. (slot), VIII-6, 84-86.
14 Ber Borochow (1881-1917). Hij werd geboren in Zolotonosja. Met zijn studie 'Нaш програм' (Ons programma) was hij een van de theoretici en oprichters van Poalei Zion. Gedreven door zijn idealen, zwierf hij vanaf 1907 door Europa om leiding te geven aan verschillende Poalei Zion -bewegingen, o.a. in Wenen en Luik. Hij is zeer jong te Kiëv overleden. In Israël heet een wijk van Tel Aviv naar Borochov. Encyclopedia Judaica, vol. 4B, 4th print., ed. C. Roth, Jeruzalem 1978, 1253-1257.
15 Dr. Boris Raptschinsky, Geschiedenis van het Russische volk, W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1929, blz. 419.
16 Zie 13, VIII-5, 76-78.
17 Ben-Zvi of Izak Sjimsjelevitsj (1884- 1963) werd geboren te Poltava als zoon van Zevi ('Hert') Sjimsjelevitsj. Hij vestigde zich in 1907 in Eretz Israël. Onder het Turks regime moest Ben-Zvi om politieke redenen uitwijken naar Amerika, maar in 1918 keerde hij terug als soldaat in het joodse legioen. Na de instelling van het Britse Mandaat in Palestina werd hij gekozen tot Voorzitter van de Waäd Leoemi, de Joodse Nationale Raad in Palestina. Hij kreeg twee zonen, van wie de jongste omkwam in de Bevrijdingsoorlog. Na de dood van Chaim Weissman werd hij tot President van Israël gekozen. Zijn archief Yad Ben-Zvi. Memorial Institute bevindt zich in Jeruzalem. Bron: Encyclopedia Judaica, vol. 4B, 4th print., ed. C. Roth, Jeruzalem 1978, 577-581.
18 Zie 13, VIII-6, 84-86.
19Poalei Zion. Dit was toen een genootschap dat naast gelijkberechtiging van de joodse arbeider streefde naar een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het joodse volk in Palestina.
20Zie 12.
21 Zie 17.
22 Dr. J.S. Kliwansky, Die strafbaren Verbindungen nach russischem Recht. Schletter'sche Buchhandlung, Breslau 1912, 100-117.
23 De Joodsche Wachter, IV-4, 33-34.
24 'De Hoop', zionistisch volkslied in het Hebreeuws.
25 Gemeentearchief te Amsterdam.
26 DeNederlandseZionistenbond werd in 1900opgericht. David Person is rond 1910 een tijdlang bondsbestuurslid geweest en werd in 1911 voor De Nederlandse Zionistenbond afgevaardigd naar het 1Ode Zionistencongres te Bazel.
27 Samuel Bar Person of Bernard Person werd in 1894 te Amsterdam geboren. Stond in 1913 ingeschreven te Rotterdam en was toen redacteur bij de Dordrechtse Courant. In 1915 verhuisde hij naar Amsterdam. Werkte daar op de redactie buitenland bij De Telegraaf. Hij was gedurende W0-1 verslaggever te Berlijn en later Londens correspondent. In 1925 werd hij reis-correspondent van de International News Service (Hearst Concern). In 1927 was hij directeur-hoofdredacteur van de Provinciale Groninger Courant. Van 1929-1938 chef-hoofdredacteur van de Haagse Post. Kort na zijn 25-jarig jubileum als journalist emigreerde hij naar de VS, waar hij in New York hoofdredacteur van The Knickerbocker Weekly werd. Van 1946-1975 was hij bij de VN correspondent voor o.a. het Algemeen Handelsblad, de AVRO en de NOS. Hij overleed in 1981. Bronnen: Journalistenarchief IISG, Raptschinsky- archief Bibliotheca Rosenthaliana.
28 David J. Wijnkoop ( 1876-1941 ). Zoon van rabbijn J .D. Wijnkoop. Studeerde aanvankelijk Nederlands. Gaf allerlei cursussen voor arbeiders, onder andere over het Marxisme. Was van 1899- 1909 lid vаn de SDAP. Medeoprichter van het weekblad De Тribunе. Stichtte in 1909 de Sociaal- Democratische Partij, in 1918 herdoopt in Communistische Partij Holland. Was Lid van de Tweede Kamer en Gemeeпteraadslid te Amsterdam. Bron: zie 25.
29 'Кleine kroniek' uit: Henriёtte Roland Holst. Schrijversprentenboek 12, red. G. Stuiveling, uitg. Het Nederlands Letterkundig Museum еп Documentatiecentrum, 's-Gravenhage 1970.
30 М.А Osorgin (pseudoniem van М.А. Iljin, 1878- 1942). Schrijver en criticus; nа de Oktoberrevolutie vап 1917 voorzitter van de Moskouse Schrijversbond tot hij in 1922 werd uitgewezen.
31 Roepnaam vап Raptschiпsky's dochter Ljoedmila, geboren in 1916.
32 Dochter van D. Staritski, van origine Rus en intimus van Boris Raptschinsky.
33 Zie 6.
34 Dr. Boris Raptschinsky 1934 'Het proces te Jeruzalem' uit De Joodsche Middenstander. Algemeen Joodsch Weekblad, red. Dr. А. van Raalte, uitg. Joodsche Middenstandsbond, Amsterdam, III-27, 14-16;ibid.(vervolg),III-28, 12-14.
35 Dr. Boris Raptschinsky, Russisch-Nederlandsch Wooгdenboek. Thieme, Zutphen 1921 , 505р.; 16 Nedeгlandsch-Russisch Woordenboek. Thieme, Zutphen 1924, 596 р.
36 W.F. Kalkwiek, Groeien in de tijd 1792-1992. Geschiedenis van het Zutphense familiebedrijf Thieme. Thieme, Zutphen, р. 166.
37 Zie 6.
38 Rijksarchief te Utгecht.
39 Е.1. Zamjatin ( 1884- 1937).
40 Zie 12.
41 Masja sprak over haar man als de 'bolleboos' welk Jiddisch woord zowel 'heer des huizes' als 'knappe kop' betekent.
42 Dr. Boгis Raptschinsky, Onгust. Schuyt, Velzen 1935, 158р.
43 'Formulier А voor de ariёrs, В voor de niet-ariёrs'. Bron: Dr.J. Presseг , Ondeгgang. De vervolging еп verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. DI.I, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1965, р. 31.
44 Zie 39.
45 Zie 12.
46 Dr. Boгis Raptschinsky 1946, 'Zamjatin. De grootmeester van den Russischen stijl', Nederlands Talenblad, red. Dr. H.G. de Maar. Ned. Uitgeveгsmij, Leiden, VII-11, 125-128.
47 Dr. Boris Raptschinsky, Het Joodsche Wегеldрrоblееm, serie: Вibliotheek vооr Weten еп Denken, nr.7, red. Dr. J. Brouwer, uitg. Leopold, Den Haag 1941, 91 р. en ibid. Kolonisatie van blаnkеn in de tropen. Bibliotheek vоог Weten en Denken, nr. 15, red. Dr.J. Brouwer, uitg. Leopold, Den Haag 1941, 85 р.
48 Wie is dat?, 6de uitg., Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1956, Ыz. 490.
49 Dr.B. Raptschinsky, De Romanows. Roem еп tragedie van het huis Romanow, Europese Bibliotheek, Zaltbommel 1970, 371 р.
50 Theo Schweiger 1986, 'Dr.Boris Raptschinsky ( 1887- 1983)', Studia Rosenthaliana, Vol. ХХ-1, 131-136.
51 Omdat Raptschinsky zelf door Remizov met Boris Naoemovitsj werd bejegend, had hij zijn vriendin, wier vader Jacob heette, uiteraard als Anna Jakovlevna aan Remizov voorgesteld.



TSL 19

   >