Erica Engels


Dichters van de Arbat




De poëzie mag dan bij ons op straat liggen, eenmaal opgeraapt verdwijnt ze in het museum, goed voor wereldvreemde excentriekelingen.

In Moskou heb ik niet veel poëzie op straat kunnen vinden; wel de nooit ophoudende, verbeten strijd om het bestaan. Maar de dichters gaan met hun werk de straat op. Ook al de drang tot overleven.

Op de Arbat, een autovrije winkelstraat met nostalgische lantaarns, gebeurt het allemaal. Schilders, grotere en minder grote, trachten er hun werken te verkopen, sneltekenaars vervaardigen er goed gelijkende portretten, alternatieve toneelgroepen plakken er hun aankondigingen aan. Je kunt er je kind laten fotograferen naast een levensgrote Mickey Mouse en jezelf bij een ouderwetse fiaker.

Ergens aan het begin van de straat heeft zich een rij gevormd. Iemand heeft honderden pakken ( gedroogde soep?) op een tafeltje en daarachter op de grond staan; produktie en verkoop in eigen beheer. Een paar uur later is de rij verdwenen; de pakken ook.

Het zijn roerige dagen, waarin discussies over de vraag of kunst wel of niet uitsluitend om de kunst moet worden beoefend, op de achtergrond raken. Alles waar het hart vol van is, kan kunst worden. De dichters hebben een lange schutting om een gebouw dat wordt gerestaureerd. Zij prikken er met punaises hun gedichten op en hebben een voorraadje in een tas op de grond staan. Eén roebel voor een gedicht, door de dichter persoonlijk gesigneerd 'Na pamjatj ob Arbatje' (Ter herinnering aan de Arbat), en bij afname van een bundeltje geven ze een aanmerkelijke korting. Er zijn er die fraai verzorgde bundeltjes met gekleurde kaftjes verkopen. Nikolaj Linin gebruikt achterkanten van formulieren (welk een symboliek!) en maakt zoveel mogelijk leesbare doorslagen. Hij schrijft lange, satirische verzen: 'Velitsjajsji optimist' ( over de landbouwhervormingen van Chroestsjov), een 'Poèma' over Toechatsjevski, Blücher en anderen, een brief van Boecharin aan Stalin en deze 'Hymne op de Wijn':


(gedragen en plechtig te zingen)

'k Ga naar Tsjerjomoesjki, wijn moet ik hebben,
'k Drink toch geen water, zoals een Griek,
Erbij een opgewarmd hapje van gisteren.
O, ze maken een Sovjetmens ziek!
Waar ben je gebleven, mijn goede Stolitsjnaja,
Moskovische, Russische traan van weleer,
Zelfs de Andropovse zal nog wel smaken,
Maar ook die zie je nauwelijks meer.

Wat is dat voor worst, wat voor vlees tegenwoordig,
Niets dan nitraten in ieder gewas,
Waar zijn de dronken, gezegende dagen,
Toen er nog geen vooruitgang was?

refrein

Die wenkbrauwen-maarschalk van ons was zo gek niet.
En dit moet ons nu toch wel duidelijk zijn:
Met ons systeem kan de schoorsteen niet roken,
Drink je daarom maar zat aan de wijn!

refrein

We dronken 't Moskovische, dronken het Russische,
Uitgelezen geschenk van de zon,
Hoewel we er vreselijke worstjes bij aten.
We roemden de Luiheid en het Tsarendom.

refrein

Papa had geen zorgen om perestrojka,
'Loop naar de duivel met dat loos gepraat'
Hij voelde: 'Ons hele systeem is bedorven,
met orden beloont men de middelmaat.'

Waar ben je gebleven mijn goede Stolitsjnaja,
Moskovische, Russische traan van weleer?
Zelfs de Andropovse zou nu wel smaken,
Maar ook die zien we nauwelijks meer.

Met brede borst, van rammelaars rinkelend,
zo voelde ieder zich machtig en fier.
Ook de Sjwilissimus, ver van het strijdgewoel,
heeft zichzelf gretig en rijkelijk versierd.

refrein

Beiden hielden van grote verdiensten,
verdiensten van anderen wel te verstaan,
van mensen die hen op hun wenken bedienden,
bereid om te liegen, te schieten, te slaan.

refrein

De Snor was heel blij met de vele gevallenen,
De Man met de Wenkbrauwen treurde erom,
Als een Satraap dacht hij dwazen te paaien,
Moeten wij tussen hen kiezen? Waarom?

refrein

Moeten wij kiezen, het drinken brengt uitkomst,
een dronkaard wordt nuchter, een dwaas wordt nooit wijs,
en drank die niet dronken maakt, staat ons al tegen,
alles is verwaterd, kleurloos en grijs.

refrein

Word je door de hond of de kat nu gebeten,
De zondvloed komt na ons, drink je maar zat,
Werk als een paard, maar kijk ook naar de losplaats,
In de Mjestkom word je heel hoog geschat.
Waar ben je gebleven, mijn goede Stolitsjnaja,
Moskovische, Russische traan van weleer,
Zelfs de Andropovse zou nu best smaken,
Maar ook die zien we nauwelijks meer.

Misschien moeten wij onze stem eens verheffen,
Worden ook onze woorden gehoord,
Misschien komt dit arme land eindelijk tot leven,

Gaat het niet voor de kinderen teloor.
Waar ben je gebleven, mijn goede Stolitsjnaja,
Moskovische, .Russische traan van weleer,
Zelfs de Andropovse zou op een koopje
best smaken, maar ze is er niet meer.
De dag zal gauw komen, dan valt de Bastille,
De revolutie komt steeds naderbij,
Het zal dan weer juli zijn, of februari,
Maar Jan met de pet is er ditmaal niet bij.

refrein

'k Ga naar Tsjerjomoesjki, wijn moet ik hebben,
Of misschien wodka, zolang het nog kan,
Zijn zelfs deze aalmoezen niet meer voorhanden,
Dan blijft er slechts chaos en bloedwraak in 't land.

Waar ben je gebleven, mijn goede Stolitsjnaja,
Moskovische, Russische traan van weleer,
Zelfs de Andropovse zou met de vrienden
best smaken, maar ze is er niet meer.


Mensen verdringen zich om de gedichten te kunnen lezen, stoten elkaar aan, grinniken of wijzen elkaar: 'Dat is een mooie!' B. Kazakov en Vjesjeslav Litoenovski dragen om beurten voor. Kazakov, de oudste, schrijft onvervalste fabels, kompleet met moraal aan het eind. Er staat een grote kring van toeschouwers omheen. 'Bravo! Bravo!' wordt er af en toe geroepen. Twee aangeschoten jongelui komen provocerend op de dichter af, zeggen wat smalende woorden. De omstanders verzoeken hen vriendelijk doch dringend weg te wezen, de dichter geeft hun even tijd om door te lopen, gaat dan onverstoorbaar verder. Van hem is het volgende gedicht :



DE HOND BARBOS EN DE ZON

De zon kwam op, vroeg in de morgen,
De hond Barbos sliep zonder zorgen,
Maar het zonlicht viel naar binnen,
Barbos raakte buiten zinnen,
Want, dit moet ik nog vermelden,
Uitgeslapen was hij zelden.
Waf, waf, waf, wie wekt mij daar?
'k Vreet hem op met huid en haar!
Het haar omhoog, van woede laaiend,
Met zijn staart boosaardig zwaaiend,
Keek hij speurend door de ruiten,
Zag de blijde zon daarbuiten.
Hij blafte: 'Jij hebt mij gewekt!'
De dolle kop met schuim bedekt.
En de zon, zij straalde, lachte,
Was zij niet de lang verwachte?
En ze streelde, warm en teder,
De kille aarde daar beneden.
Maar de hond Barbos bleef grommen,
Tot hij stikte in het brommen.

Onze koppige bureaukraat
Maakt zich net als Barbos kwaad.
Hij blijft achter, sloom en log,
Perestrojka komt er toch.


Vjesjeslav Litoenovski, een jongeman, schrijft lyriek, zoals dit gedicht:



Eenmaal zal ik je vergeten
als de regen en de kou,
want er is geen enkele reden
voor een weerzien, ooit, met jou.

Eenmaal zal ik je vergeten
als een bedwelmend, bitter glas,
hoe zou ik wonderen verwachten,
'k weet nu, dat ik stomdronken was.

Eenmaal zal ik je vergeten,
zoals laaghangende rook
langzaam wordt uiteengedreven
in de wind, verdwijn jij ook.

Eenmaal zal ik je vergeten,
voor een week, een jaar, voorgoed.
Ik heb maling aan de mensen
en hun oordeel, slecht of goed.

Eenmaal zal ik je vergeten,
is je herinnering uitgeroeid.
Maar ach, er bestaan geen wonderen,
Liefste, ik vergeet je nooit ...


SPECHT

Waar vlieg je naar toe, mijn verdwaasde (vogel,
die zilveren wolk tegemoet?
- Ginds achter het oerwoud, in groene (omhelzing,
word ik door de Dwazen begroet.
Daar spelen dieren, wild en vervaarlijk,
met kleine kinderen bal
en daar zijn de mensen ook heel niet gevaarlijk,
een leger raakt daar in verval.
Een meisje woont daar, heel merkwaardig,
dat van leugens nog nooit heeft gehoord,
de mensen ontwijken daar redenaars vaardig,
niets wordt er door wanbegrip verstoord.
Waar vlieg je naar toe, mijn verdwaasde vogel,
je vindt daar alleen maar zand.
Je bent geloof ik volkomen begoocheld,
want de Dwazen hebben geen land.


Naast zijn gedichten zijn muurplaten aangeplakt: karikaturen van de man met de snor, de man met de wenkbrauwen, maar ook van Gorbatsjov met een heleboel ambtenaartjes op zijn hoofd en schouders, die allemaal roepen:

'Hoera, hoera, perestrojka! ' Verderop heeft iemand een rede van Jeltsin aangeplakt. Ook heeft hij speldjes te koop met de beeltenis van Jeltsin. 'Waarom doet u dat? Wat wilt u daarmee bereiken?' vragen we hem. 'Ik wil .dat de mensen dit lezen en erover nadenken', zegt hij.

Teruglopend zien we een aankondiging: op maandag- , woensdag- en vrijdagavond om 6 uur zijn er poëzieavonden in het café Ladja van de schaakclub, Gogoljevski 14. We maken de première mee van deze avonden. De organisator, A. Kanin, in de dertig, met een baardje en een sympathiek gezicht, komt ons tegemoet, blij met de buitenlandse belangstelling, brengt ons naar de garderobe en zoekt vervolgens een tafeltje voor ons.

Dit is een van de café's in eigen beheer, zoals die de laatste tijd zijn toegestaan. De prijzen zijn iets hoger, er staan geen rijen, er wordt betere kwaliteit geleverd en de bediening is vriendelijk. Om kwart over zes is het café helemaal gevuld. Kanin houdt een korte inleiding, heet de aanwezigen welkom en geeft meteen het woord aan de eerste dichter. Een lange rij volgt, ouderen, jongeren; een schuchtere jongen van middelbare schoolleeftijd, een hups dametje, dat van de een naar de ander springt en de bezoekers haar ontboezemingen in het oor zegt, alsof iedere zin voor iemand persoonlijk bedoeld is. Een jonge Armeense zingt haar lied en begeleidt zichzelf op de accordeon.

Voor mijn ongeoefende oor is het niet goed bij te houden. In de pauzes loop ik van de een naar de ander om gedichten te lezen.

Van A. Kanin zelf is dit gedicht:



Wat moeilijk Arbat, jouw opstandige ziel te vinden,
zich te binden,
Wat moeilijk, onder lachende maskers gezichten te
vinden,
gelijkgezinden,
Wat moeilijk, in die ogen een klein beetje diepte te zien,
misschien,
Angstwekkend om zonder geloof toch op God te hopen,
mee te lopen,
Je zou in 't gedrang om je zoon willen roepen en huilen,
je verschuilen,
Een toerist in Chatyn op de foto, afschuwelijk,
gruwelijk,
Leven en weten, dat ze kinderen in Soemgait
verbranden.
die schande,
Een junkie vermoord, die de weg niet meer weet,
moederleed,
Dekchanin- Adylovi moest in Kaboel in gevangenschap
zuchten?
geruchten,
Voor een smerige oorlog met voze woorden gepaaid,
weggemaaid.
Wie kan een volk voor zijn welzijn de oorlog verklaren?
Barbaren!
En doden zijn er in immer lagere getallen
gevallen!
Arbat! Magneet! Bij jou heb ik vrienden gevonden!
Verbonden!
De wond en de pijn aan mijn ziel zal mijn broeder
vergoeden.


Valeri Romantsjoek, een jonge Oekraïener, schrijft al jaren gedichten, maar kan ze niet gepubliceerd krijgen. Op de Arbat heeft hij er al honderden verkocht. 'Geen politieke of maatschappelijke', zegt hij misprijzend, 'altijd alleen maar lyriek.' Hij schrijft in dialect, maar ook in het Russisch met een naieve openhartigheid die van Russische dichters tot voor kort niet verwacht werd.



Zjabliki, met je wangen als karmijn,
je zat niet in de klas,
maar, verscholen in het ravijn,
liep je in het gras.  





<

TSL 4

>