Tsjavdar Tsenov
Onder de oogleden
Tsjavdar Tsenov. Foto: Daliani Georgiëva
Tsjavdar Tsenov (Sofia, 1956) studeerde na
de Franstalige middelbare school in Sofia
Bulgaarse taal- en letterkunde aan de Universiteit
van Sofia. Daarna was hij onder
andere leraar, redacteur voor verschillende
grote uitgeverijen, toonaangevende tijdschriften
en literaire kranten en redacteur
van leerboeken over literatuur. Hij schreef
poëzie, verhalen, novellen en romans, vertaalde
uit het Frans boeken, artikelen voor
de literaire pers en films voor de publieke
omroep. Hij werkte ook als scenarioschrijver
voor de succesvolle Poolse serie ‘Diep
water’.
Het werk van Tsenov richt zich op
het leven van de ‘kleine’ stadsmens op de
grens van de twintigste en eenentwintigste
eeuw, die het wezenlijke van het menselijke
bestaan verwaarloosd heeft. Belangrijke
thema’s in zijn werk zijn de trauma’s
van het dagelijks leven, eenzaamheid, de
behoefte aan liefde en aan een zinvol bestaan,
vervreemding en het ontbreken van communicatievermogen. Verder spelen het
uiteenvallen van de identiteit, jeugd en ouderdom,
en emigratie en de gevolgen daarvan
voor een mensenleven een rol. Tsenov
verhaalt over het werk van een schrijver,
redacteur en vertaler met de nodige dosis
gezonde ironie. Sommige van zijn teksten
maken door hun experimentele karakter
deel uit van de postmodernistische stroming
in de Bulgaarse literatuur in de jaren
negentig. Tot op zekere hoogte is zijn proza
een verre verwant van de Bulgaarse poëzie
van de jaren tachtig – met het tactvol,
bijna stilzwijgend vragen stellen over het
belang en de zin van het menselijk verblijf
op aarde.
Tsenovs werk is lovend ontvangen
door de literaire kritiek en is meerdere
malen genomineerd en bekroond met belangrijke
prijzen, onder andere twee keer
met de prestigieuze literaire prijs Christo
G. Danov. Recensenten waarderen zijn
‘diepe, raadselachtige, melancholische,
buitenissige werelden, inspirerende utopische
plaatsen, gecreëerd met een flexibel,
dynamisch en scherpzinnig taalgebruik’.
Lezers ontdekken in zijn teksten een sterk
ritme en vinden zijn proza soms lijken op
‘opgeloste’ gedichten. Velen beschouwen
Tsjavdar Tsenov als een van de interessantste
schrijvers van de hedendaagse Bulgaarse
literatuur. Hij schrijft voor de gevoelige
lezer met een rijk innerlijk leven, die van
herinneringen en beschouwingen houdt en
gevoel voor het denkbeeldige en voor dubbele
lagen heeft. Verhalen van zijn hand
zijn vertaald in het Duits, Spaans, Hongaars
en Macedonisch.
* * *
Gospodin1 Nedev arriveerde lang voor het begin van de werktijd op
kantoor. Dat deed hij altijd als er iets belangrijks op til was waarover
van tevoren nagedacht moest worden. Een andere plek en een ander
tijdstip zouden veel minder stimulerend op hem werken wat dat betreft.
Hij herinnerde zich meer dan een of twee schemerochtenden
waarop hij hier aan het nadenken was. Onverwachte, en zoals later
bleek prachtige ideeën waardoor het bedrijf vooruit was gegaan, waren
in dit blauwige, schemerige uur van de dag geboren. De meeste appartementen
in het gebouw werden als office gebruikt (Nedev was de
enige die erop stond om zijn office ‘kantoor’ te noemen omdat hij een
aangeboren tegenzin had om met de stroom mee te gaan) en de geluiden
waren er zakelijk. Alle afleidende geluiden – geklepper van borden
en pannen, kindergeschreeuw of overvloedig vloeiend water – en de
stank van gefrituurd eten, die in staat waren het meest opgeruimde flatgebouw
ordinair te maken, ontbraken. Maar nu was het heel vroeg en
de stilte werd slechts onderbroken door het geraas van natte autobanden
dat door het open raam te horen was. Sinds een week regende het
van tijd tot tijd, de wolken hergroepeerden zich voortdurend en hielden
het weer somber en koel voor het seizoen. Vanaf hier, de vierde verdieping,
leken de schone, overspoelde straten aantrekkelijker dan ze in de
werkelijkheid waren, de lucht drong fris en schoon naarbinnen, voor
zover de lucht in Sofia schoon kon zijn.
Gospodin Nedev zette koffie voor zichzelf. Een paar slokjes waren
voor hem genoeg. Meer zou te veel opwinding veroorzaken. Hij
schonk de koffie in een vierkant porseleinen kopje, zette een schoteltje
eronder, plaatste het lepeltje ernaast nadat hij bijna ceremonieel de suiker
erdoor geroerd had. Een ogenblik bewonderde hij zijn hand – hij
verwachtte goed onderhouden nagels te zien, een gestreken manchet
die twee centimeter uit de mouw van zijn jasje stak en zelfs, misschien
verplicht, een glimmend robijnen knoopje in de vorm van een pentagram.
Al jaren was hij gewend te eten en te drinken zoals het hoort.
Het mes onveranderlijk aanwezig op de tafel, ongeacht of hij alleen
thuis zijn lunch nuttigde of in groot gezelschap in een druk restaurant.
Met afkeer herinnerde hij zich de tijd toen alles met de natte vinger
gebeurde en hijzelf met woest haar, slordig, manhaftig (zoals het hem
leek) met de deuren sloeg. Vluchtig stapte hij door de dagen, volledig
onverschillig tegenover alles en dat deed hem een onbeschrijfelijk genoegen.
Toen rookte hij ook veel. Had nooit genoeg van koffie, schonk
nog eens en nog eens grote aardewerken bekers in en slurpte de drank
’s ochtends op een lege maag. Amper de ene peuk gedoofd, stak hij een
nieuwe sigaret op, zijn hoofd werkte op volle toeren. Hoezo een mes,
hoezo een schoteltje, hij merkte niet eens wat hij at! Zijn mond hield
geen seconde op met praten. Kon hij zich nu nog herinneren waarover
hij zoveel praatte? Barst maar! Het is waar – hij was jong toen,
ervoer de dingen op een andere manier, zijn lichaam reageerde anders
op gif, maar nu had hij er spijt van. Het leek hem uiterst dom om je
niet aan bepaalde elementaire regels te houden die je in staat stellen
in vrede te leven met de omgeving, en het leek hem twijfelachtig om
plezier te hebben met als enig doel anderen te schandaliseren door het demonstreren van een slechte opvoeding of de gewone behoeften van
je naasten aan geld, spullen, of kleine eisen aan jouzelf op arrogante
manier te verachten. Nu vond hij zijn hele gedrag van toen een heerlijke
zelfbevlekking. Zoals gretig de ene na de andere sigaret in je mond
stoppen. O wat lekker, o wat zoet, mmm, paf, paf, paf. De dagen vervlogen
als rook. Als een verwilderd paard zwalkte hij erin rond en liet
snel verspreidende wolken stof achter zich…
In deze modus ontdekte hij allerlei gevoelens en gedachten die in
krachtige golven opwelden en hem overspoelden met scherpzinnigheden
en plotselinge inzichten. Voortdurend stelde hij het uit om een volledige
blik op deze inzichten te werpen, verschoof ze iets verder in de
tijd om te gaan ordenen en het toevallige van het serieuze te scheiden.
Nu was het belangrijk om steeds meer indrukken op te doen, te lezen
en nog meer te lezen, naar toneelvoorstellingen en naar tentoonstellingen
te gaan en hele nachten met vrienden te drinken. En dat ‘verder’
zou zeker komen, het lag in de orde der dingen dat ‘verder’ zou komen.
In dat bijna mythische ‘verder’ zag hij zichzelf compleet, als iemand
met diepgang en met kennis van levenswijsheden…
Hij was al over de veertig toen hij heel diep voelde dat het moment
gekomen was, en basta zei tegen de sigaretten, tegen het eeuwige
feestvieren, tegen het wakker worden in andermans bedden, stil werd,
in zichzelf opging, beetje bij beetje zijn leven begon te ordenen, de
gewoonte kreeg om vroeg wakker te worden en bij het krieken van de
dag het huis uit te gaan. Als het niet om te werken was, dan om met de
hond te wandelen of brood en melk te kopen. Maakt niet uit, hij voelde
zich fit en welbewust, zijn zintuigen openden zich ’s ochtends voor het
totale genot dat het bestaan in staat was te verschaffen. In zekere mate
bleven zij de hele dag door openstaan, hij deed zijn uiterste best om
alle minuten te benutten zonder te vergeten dat hij ook leefde voor zijn
zintuigen: voor de ogen waarmee hij de kleuren van uitmonsteringen
die in elkaar overvloeiden in zich opnam, het onophoudelijke spel van
in zwarte panty’s gestoken benen die van tijd tot tijd op de marmergroene
aardewerktegels tikten, het neonlicht in het achteruitkijkspiegeltje
dat steeds ijler en ijler werd toen hij naar de voet van Vitosha
terugging; voor zijn oren: naar zachte muziek luisterend die hem deed
dromen tot hij de laatste noot herkende, tot hij in staat was deze noot
te herhalen in zijn hoofd alsof die op een cd afgespeeld was; voor de
gevoelszin: hij had gevoelige handen, zijn vriendinnen zeiden voor de
grap dat hij een verborgen helderziende was. Hij hield van het slepen
van zijn vingertoppen over hun huid, wist verborgen en onverwachte
plekken op te zoeken waar op sommige momenten meer dan de gewone
gevoeligheid zich concentreerde… Voor wat betreft zijn smaakzintuig
deed hij veel moeite om zichzelf te heropvoeden, en weinig
maar buitengewoon gevarieerd te eten. Dat werd echter een volledige
mislukking, zijn tong was iedere nieuwsgierigheid kwijtgeraakt, zijn
maag gedroeg zich als een Engelse conservatief, hij viel slechts terug
op precedenten…
Ten slotte het reukvermogen. Dit was een onderwerp apart en om
het modieus te zeggen, sneed Nedev dit onderwerp aan door te stoppen
met roken. De eerste dagen liep hij rond als bedwelmd, dronken van de
lucht, in zijn longen binnengedrongen met een opwekkend breed gamma van vergeten geuren. Terwijl de andere zintuigelijke waarnemingen zich gaandeweg hadden ontwikkeld en wat ooit zijn kinder- en daarna
jeugdgewaarwordingen waren een getemperde staat kregen, kenmerkend
voor de volwassenheid, had hij in het geval van de geuren een
sprong van dertig jaar gemaakt, en nu waren die de enige die hem een
naïever en spontaner mens maakten. ‘Mevrouw Raeva, staat u mij toe
om u te ruiken?’ – had hij een keer een van de secretaresses gevraagd.
Bij ieder ander zou een dergelijke zin als een misplaatste flirt klinken,
maar niet uit zijn mond, want zij lachte vrolijk en duwde zich helemaal
onder zijn neus. Dat was ten eerste omdat zij net als de anderen op de
hoogte was van zijn kinderachtig gedrag wat betreft geuren, en ten
tweede omdat zij op de hoogte was van een buitengewoon essentieel
element in Gospodin Nedevs persoonlijkheid dat hem in hoge mate
bepaalde, en duidelijk onderscheidde van anderen. Deugdzaamheid,
dat was het woord. Nee, niet dat zijn collega’s boeven of onbeschoft
waren, of zoiets. Bij hem was de deugdzaamheid gewoon op een of
andere manier bijna zichtbaar. En vaak ook actief. In naam ervan kon
hij zaken als een goede stemming, pret hebben of een misplaatst gevoel
voor humor verwaarlozen. Het is onwaarschijnlijk dat iemand op zijn
werk de gebeurtenissen van enkele jaren geleden kon vergeten:
Hij was zo onverstandig geweest om voor zijn verjaardag tegelijkertijd
zijn huidige collega’s en zijn oude vrienden uit te nodigen. Kennelijk
had hij zijn vermogen compromissen te sluiten overschat. Vanaf
het begin raakten zijn vrienden geïrriteerd door de bergen uitgesproken
banaliteiten, door de serieuze toon waarmee twisten begonnen die zij
hoogdravend en overbodig vonden. Op een bepaalde moment werd
Raeva helemaal enthousiast: ‘Zoals Kant zei…’ ‘Koint’ – zei Boreto
en zette onschuldig grote ogen op.
De vrienden begonnen te giechelen, de collega’s namen een vijandige
houding aan. En inderdaad, het was belachelijk, maar Nedev
greep Boreto bij de elleboog en vroeg hem om een andere keer op
bezoek te komen…
Jazeker, op het werk herinnerde iedereen zich deze verjaardag,
vooral Raeva. En toen zij zich vooroverboog en hij zijn longen liet
vollopen met die gekmakende lucht van parfum, schone kleren en de
aangename geur van een rijp vrouwenlichaam, leek het dat er iets tussen
hen ontstond. Haar ogen staarden onveranderlijk op slechts een
paar centimeters van de zijne, raakten een ogenblik in de war, verdwenen,
toen kwamen ze terug, vervuld van warmte en een glimlach…
Gospodin Nedev dronk zijn koffie op en besloot zich te concentreren
op het probleem: hem was een serieuze klacht tegen Chrisan
ter ore gekomen. Wel serieus, maar onduidelijk en onbewijsbaar. Hun
collega Ina Ivanova beweerde dat Chrisan haar de laatste tijd op onbeschofte
wijze kwelde, zijn ogen niet van haar benen af kon houden.
‘Is dat alles?’ had hij misschien niet helemaal tactvol gevraagd, maar
zij bloosde alleen en zei niets meer. Gospodin Nedev kon dit daarom
natuurlijk naast zich neerleggen. Maar iets maakte hem ongerust. Al
een paar keer was hij getuige geweest hoe een vreemde werkelijkheid,
kritiekloos ingevoerd in dit land, op bepaalde momenten sterker leek
dan het plaatselijke gezonde verstand. Ook nu klonk een verre echo uit
de VS, waar seksueel grensoverschrijdend gedrag een van de zwaarste problemen in onderlinge relaties was geworden, snel luider. En ofwel
omdat men zich er niet van bewust was dat de dingen ook hier slechter
werden, ofwel omdat alles een kwestie van nabootsing was, werden de
klachten de laatste tijd frequenter.
Het was het late voorjaar, de vrouwelijke collega’s en überhaupt
alle vrouwen betaalden grof geld om hun lichaam bloot te kunnen tonen,
maar waarschijnlijk meenden ze het recht te hebben om een bepaalde
discretie te eisen. Alleen een aanhanger van het machisme zou
uitroepen dat dit pure hypocrisie was. Maar de Nedev van nu deed dat
niet. Hij hield allang niet meer van grootspraak, van onverantwoord
generaliserende beweringen. Hij gaf mensen het recht in zekere mate
de verhouding van anderen tot henzelf te bepalen, ongeacht hun eigen
gebreken. Hij meende dat elk gedrag genoeg nuances verbergt die het
uniek maken. Geen zintuigen voor deze nuances hebben, of uit luiheid
of tekort aan intelligentie niet tot de kern van de zaak door kunnen
dringen, waren voor hem een onvergeeflijke zonde. Dat was niet het
probleem, het was Chrisan zelf, misschien wel hun beste specialist.
Natuurlijk was Chrisan in zekere mate een maniak, maar de mensen
hielden ervan dat hun computerproblemen door maniakken opgelost
werden. Zij geloofden dat alleen maniakken in staat waren iets voor
elkaar te krijgen bij die op hun manier ook maniakale machines: computers.
Men kon hun programma’s goed gebruiken, maar doorgaans
had men geen idee wat in feite computers zelf waren, en wie erin
wroetten alsof het heel gewone toestellen waren, er stof uit bliezen,
het ene draadje doorknipten en het andere aaneenlasten, veroorzaakten
onwillekeurig een verrukking. Chrisan was precies zo iemand. Niemand
had meegemaakt dat hij een defect niet kon repareren. Hij kon
urenlang door de installaties bladeren, met de kabels rommelen, wat
hij zocht, waar hij zocht, Nedev zelf had soms moeite om antwoord te
geven. Tegelijkertijd wekte Chrisan sympathie op met zijn volledige
toewijding aan zijn werk en de duidelijke onbaatzuchtigheid, waarmee
hij zijn bezigheden uitvoerde.
Ergens beneden sloeg iemand met een deur. Gospodin Nedev
schrok, verschoof de mappen, het bekertje met schrijfgerei viel om,
pennen, potloden, paperclips, puntenslijpers en gummen spreidden
zich uit over de vloer. Hij bukte om alles op te rapen, deed daarna snel
de afwas, speurde om zich heen naar verraderlijke sporen. Niemand
had het hem verboden, maar het was niet zijn werk om achter een
bureau te zitten en koffie te drinken. Sinds een paar maanden maakte
hij hier schoon omdat… je moet leven, zei men. Moet?! Interessant
waren de mensen. Interessante dingen zeiden ze. Tegenstrijdige dingen.
Een keer had Gospodin Nedev iemand datzelfde leven horen bedreigen
met: ‘Dit leven zal nog eens zien, er komt een eind aan!’ Ja, zo
kwam hij aan wat geld, maar het was niet alleen het geld, het was hier
luxueus. Gewoonlijk kwam hij vroeger dan nodig was. Op die manier
kon hij alles schoonmaken en hield hij tijd over om koffie te drinken.
En ook om zijn zintuigen burgerlijk te maken. Op kantoor was het
warm en gezellig, hij kon allerlei verhalen verzinnen en verzinken in
de ordelijke wereld van Gospodin Nedev, een wereld die de zijne zou
kunnen zijn als hij dat zou wensen. Of zoals hij zou wensen dat zijn
wereld zou zijn, als hij die Gospodin Nedev eens kon zijn? Wie weet,
de tijd om dergelijke vragen te stellen was voorbij. Nu koos hij ervoor
zijn leven een andere gedaante te geven, die van een andere Gospodin
Nedev terwijl hij de stofzuiger aanzette, terwijl hij afstofte en dweilde.
Aan verbeeldingskracht ontbrak het hem nooit. Wat echt in dit leven
gebeurd was, had hij met dichte ogen beleefd. Hij had het meerdere
malen geperfectioneerd, had het veranderd en ingericht, maar zodra hij
zijn oogleden omhoog deed, was het vaak al vervlogen…
Hij kleedde zich om, deed zijn werkkleding in een plastic tasje en
nam dat met zich mee. Hij zou deze kleren nodig hebben voor het ritje
naar de Vrouwenmarkt. Hij had met bepaalde slimmeriken afgesproken
hun koopwaren ’s avonds met de Trabant weg te brengen. Zij betaalden
goed, hij had er niets op tegen om ook ’s ochtends de spullen naar de
markt te brengen, maar dan hadden ze al iemand anders. Laat ze maar
barsten! Op de Vrouwenmarkt bleef er van zijn op kantoor burgerlijk
geworden zintuigen helemaal niets over. Integendeel, ze werden zo geschandaliseerd
door de luchten, werden zo gehinderd door de aandrang
van fysionomieën en van allerlei soorten combinaties van zaken die
niet te combineren waren, dat als hij zich daar herinnerde dat alleen de
fantasie hem was overgebleven hij als bewijs onmiddellijk het volgende
voorbeeld zou geven: tot nu toe hoefde hij wanneer het nodig was
om met zichzelf bezig te zijn maar zijn ogen dicht te doen en klaar, hij
hoefde zichzelf niet eens aan te raken.
Hij voerde de code in, deed de deur op slot, wachtte tot hij de piep
hoorde als teken dat alles in orde was. Buiten drong het vocht door
zijn dun geworden regenjas, er waren onaangename plassen ontstaan
en hij moest eroverheen springen. Bij de bushalte begon hij kouwelijk
te stampvoeten, in de verte zag hij de chef van de computerfirma naar
zijn werk gaan, hij wilde niet dat die hem in het vizier zou krijgen en
deed een stapje terug achter de overkapping tot die rijke stinkerd door
de ingang naar binnen was gegaan. ‘Lelijkerd!’ wilde Gospodin Nedev
hem toeroepen, zomaar bij wijze van opluchting dat de man ieder moment
zijn plaats zou innemen, koffie in zijn kopje zou schenken, met
collega Ina Ivanova een gesprek zou voeren, maar hij hield toch allang
niet meer van grote generaliserende conclusies, vooral niet van beledigende?!
Zoals die waarmee jaren geleden zijn vrouw hem verliet: ‘Jij
bent een verbaal mens, Gospodin, verbaal en virtueel!’ Hij was hels gekrenkt
toen. Hoewel, als we zo beginnen, zij alleen vel over been was...
Geeft niks! Lang geleden was het. Hij stapte de stilstaande bus in. Het
kantoor was in het centrum, en hij woonde in een afgelegen wijk. ’s
Ochtends sleepten de vervoermiddelen zich propvol naar het centrum
en sprongen dan half leeg in tegenstelde richting. ’s Avonds was het
precies andersom, bedacht Gospodin Nedev wijs. Hij beëindigde zijn
observaties, ging zitten op de achterste bank en deed zijn ogen dicht.
Binnenin hem begonnen alle vormen en lichten, opgedaan bij het aanbreken
van de dag, voorbij te trekken.
Inleiding en vertaling Nikolina Sirakowa
Met dank aan Maria Vlaar
1 Gospodin is hier een eigennaam, maar betekent ook heer, meneer.