Wat maakt het werk van Vasili Grossman bijzonder? Waarom is deze Russische auteur zo geliefd bij lezers binnen en buiten Rusland? In welke literaire tradities past hij? Op uitnodiging van het Amsterdamse debatcentrum De Balie, dat in de lente van 2015 een avond wijdde aan Grossmans werk, overdacht ik deze vragen in een korte lezing. Deze analyse is er een bewerkte versie van.
Welke plaats heeft Grossman binnen de twintigste-eeuwse Russische literatuur? En wat is zijn plaats in de Russische literatuurgeschiedenis? Met die vragen in het achterhoofd heb ik twee dingen gedaan. Eerst nam ik het curriculum van de opleiding Slavische Talen en Culturen aan de Universiteit van Amsterdam kritisch onder de loep. Daarna ging ik te rade bij vier Russische literatuurstudies die ik actief gebruik voor colleges en in mijn onderzoek. Alle vier dateren ze van ruim na de perestrojkajaren – de tijd dat Grossmans inmiddels internationaal gelauwerde proza over Sovjet-Rusland in druk kon verschijnen. Na de val van de Sovjet-Unie zijn Grossmans romans en novellen bij gerenommeerde Russische en westerse uitgevers verschenen, en toonaangevende recensenten (in Rusland, maar ook hier en in bijvoorbeeld de VS en Duitsland) loven zijn magnum opus Leven en lot, over de slag bij Stalingrad, als modern Russisch meesterwerk.
Toch was mijn zoektocht teleurstellend. In het masternarratief van de Russische literatuur zijn Grossmans indrukwekkende verhalen over de Stalintijd en de oorlogsjaren verrassend slecht zichtbaar. Dat was voor mij geen volledige verrassing. Ik wist al dat Grossman geen centrale rol speelt in onze collegereeks ‘Manuscripts Don’t Burn: Russische literatuur van de twintigste eeuw,’ gedoceerd door mijn collega Jenny Stelleman. (Voor u nu denkt dat ik de schuld voor zijn afwezigheid in andermans schoenen probeer te schuiven: een paar jaar geleden gaf ik deze colleges zelf. Ik heb Grossman niet eens genoemd.)
Meer hoop vestigde ik op de overzichtsstudies van de Russische literatuur die de boekenkast in mijn werkkamer bevolken. Op het handige overzichtswerk Moderne Russische literatuur bijvoorbeeld, van oud-hoogleraar Slavische Talen en Culturen aan de UvA en mijn voorganger, Willem Weststeijn, en vertaler-slavist Arthur Langeveld. Maar ook zij besteden geen woord aan Grossman in deze toch zo’n vierhonderd pagina’s tellende literatuurgeschiedenis. Dat doen ze althans niet in de uitgave die ik bezit, uit 2005. Zijn naam ontbreekt niet alleen in de hoofdstukindeling van hun boek: ik vond hem ook niet in het register.
Mocht u zich nu afvragen of beperkte aandacht voor Grossman een Amsterdamse slavisten-afwijking is: ook in de Cambridge Introduction to Russian Literature van Caryl Emerson (editie 2012) ontbreekt zijn naam volledig. In de index van dit toonaangevende handboek, dat zich net als Langevelds en Weststeijns studie concentreert op de negentiende- en twintigste-eeuwse Russische literatuur, komt hij niet voor.
Toen ik na Weststeijn & Langeveld en Emerson ook mijn uitgave van Nicholas Rzhevsky’s Cambridge Companion to Modern Russian Culture (uitgave 2012) uit de kast pakte, vond ik Grossmans naam tot mijn plezier wél in het register. Maar toen ik vervolgens enthousiast naar de genoemde pagina bladerde, stond hij daar alleen wat verloren opgesomd te worden, met geboorte- en sterfjaar, in een veel langere lijst van schrijvers die onder Brezjnev Rusland verlieten of werden verbannen.
Emmanuel Waegemans’ Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote gaf weer iets meer hoop. De index van dit naslagwerk, dat zo’n beetje alle bekende namen uit de Russische literatuurgeschiedenis behandelt, telde in mijn uitgave (uit 2003) maar liefst zes verwijzingen naar Grossman. Waegemans, zo bleek, neemt tijd en rust om Grossman in relatief detail te introduceren. Toch betroffen ook de zes verwijzingen in dit boek vooral pagina’s waarop Grossmans naam even genoemd wordt; aan diens magnum opus Leven en lot wijdt Waegemans niet meer dan twee zinnen.
Erg veel Grossman komen we in de Russische literatuur- en cultuurgeschiedenis van de jaren 2000 en 2010 dus niet tegen. Voor wie zich dat afvraagt: dat geldt ook voor Russischtalige overzichten. Zo biedt de gerespecteerde Russische literatuurhistorica Irina Skoropanova in haar collegereeks ‘Geschiedenis van de Russiche literatuur: Tweede helft van de twintigste eeuw’ Leven en lot wel aan, maar alleen als facultatieve leesstof. Aan auteurs als Bitov, Brodski en Solzjenitsyn wijdt zij aparte colleges; aan Grossman niet.
Toch kondigt De Balie Grossman in 2015 aan als ‘een van de grootste Russische schrijvers van de twintigste eeuw.’ Overdrijft de communicatie-afdeling van De Balie, in een platte poging om meer publiek te trekken?
Het antwoord op die vraag stelt gelukkig niet teleur. Grossman is een van de groten van de twintigste-eeuwse literatuur – en daarover heerst niet alleen binnen De Balie consensus. ‘Eindelijk een eerbetoon aan een te weinig gelezen klassieker’: dat was de teneur toen ik collega’s vertelde over de Grossman-avond. Om retorische redenen overdreef ik hierboven bovendien het totale negeren van Grossman door Nederlandse slavisten. Willem Weststeijn publiceerde al in 2009 in dit tijdschrift een analyse die volledig gewijd was aan Grossmans ontwikkeling van, in zijn woorden, ‘socialistisch realist tot dissident.’ En ik noemde Grossman dan wel niet in onze colleges, maar in mijn eerste boek Unattainable Bride Russia wijdde ik in 2010 wèl een close-reading analyse aan zijn novelle Alles stroomt.
Toch schuilt er een wonderlijke tegenstelling in enerzijds de meer dan respectabele positie die Grossman heeft binnen de Russische literatuur en anderzijds zijn afwezigheid in canonieke overzichtslijstjes en -boeken. Hoe is dat verschil te verklaren?
Op die vraag zijn meerdere antwoorden mogelijk. Natuurlijk werkt de relatief late publicatie van Grossmans werk niet mee: liefhebbers van twintigste-eeuwse Russische literatuur kennen Grossman nog maar (relatief) kort. Ook is hij geen schrijver naar ieders smaak. Voor sommige van mijn collega’s is Grossman de ultieme twintigste-eeuwse literaire grootheid; andere fronsen diep bij het horen van zijn naam en noemen zijn proza ‘weinig vernieuwend’ en ‘langdradig.’
Toch vertellen persoonlijke aversies en een vertraagde canonisering niet Grossmans hele verhaal. Foeterende experts zijn bovendien, zo leert de ervaring, een weinig effectieve blokkade voor succes. Kijk maar naar Fjodor Dostojevski. Zijn reputatie als klassieker staat als een huis, al waren eminente experts ooit nog zo ‘eager to debunk Dostoevski’ (Vladimir Nabokov) en diens ‘luidruchtige, emotionele woordenwisselingen, vaak met veel deelnemers en toeschouwers, die hijgend en blazend uiteen gaan om elkaar de volgende dag weer in iets andere samenstelling te ontmoeten in een nieuwe schandaalscène’ (Karel van het Reve).
Vergeleken bij de zelfbenoemde ‘anti-Dostojevski-club’ van Van het Reve en anderen, is de ‘anti-Grossman-club’ mild, bescheiden en kleinschalig. Een belangrijker verklaring voor zijn bescheiden positie in Russische literatuurstudies is, denk ik, van technischer aard: deze auteur laat zich niet vangen in stromingen, in groepen, in literaire bewegingen. Natuurlijk, wie literatuur opsplitst in keurige stromingen, vervormt en versimpelt (in 2013 protesteerde Thomas Vaessens nog fel tegen die gewoonte in zijn Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur) – maar de twintigste-eeuwse Russische literatuur kent nu eenmaal een eindeloze reeks concrete stromingen en -ismen. Als je die literatuur inzichtelijk wil maken voor studenten, heb je de handen vol aan een relaas over dominante literaire bewegingen en hun bekendste vertegenwoordigers. Ik zie me nog zitten toen ik in 2012 – het jaar dat ik mijn eerste volledige collegereeks ‘Twintigste-eeuwse Russische literatuur’ doceerde – de ene na de andere onmisbare naam in veertien keer twee uur moest zien te passen. De symbolisten (de grote dichter Aleksander Blok). De futuristen (Majakovski!). De modernisten in het algemeen (Achmatova, Tsvetajeva, Mandelstam, Pilnjak). Socialistisch realistische schrijvers (lang doodgezwegen door literatuurhistorici, maar mijn collega Stelleman verkent nu met plezier met onze studenten de romans van Nikolaj Ostrovski). Kampschrijvers en dissidenten (Solzjenitsyn, Sjalamov, Jevtoesjenko). Postmodernisten (Sorokin, Prigov). En ter afsluiting nog een klein beetje hedendaagse poëzie (Vera Pavlova)… Geloof me, als u daar als docent of handboekschrijver achtentwintig uur of vierhonderd pagina’s aan mag wijden, dan ziet u zich geconfronteerd met een bloederig pas- en meetkarwei. Dat is echt een operatie van killing darlings, zeker als u deze stromingen en grote namen in een breder politiek en cultureel kader wilt presenteren.
Grossman laat zich moeilijk inpassen in een verhaal waarin dominante stromingen centraal staan. Om dezelfde reden ontbreekt ook een auteur als Boris Pasternak regelmatig in overzichten over de literatuur in twintigste-eeuws Rusland (al vind ik dat minder problematisch: ik heb het niet zo op Pasternak). De novelle Alles stroomt en de roman Leven en lot laten mooi zien waarom Grossman zich lastig in een overzicht van de grote stromingen van de eeuw laat inkaderen. In Alles stroomt laat de schrijver zijn hoofdpersonen kritische verhalen vertellen over de Sovjet-Unie en haar oorlogen en repressies. Ik herinner me hoe bijzonder ik het vond om, als ervaren ‘Sovjetliteratuurlezer,’ die novelle te lezen: dit was een stilistisch verfijnde, treurige en toch lichtvoetige tekst die las als een trein – een die weinig tot niets te maken had met socialistisch realistisch proza, maar die ook niet ondubbelzinnig kritisch was over de Sovjetideologie.
Leven en lot was voor mij een vergelijkbare leeservaring. Die roman is fabelachtig pakkend én goed én vreemd melancholisch geschreven, rondom een oorlog die in Grossmans woorden zo hard én poëtisch tegelijk is, dat de tekst zich moeiteloos laat meten met Ruslands grootste literaire werken. Leven en lot is net als Alles stroomt noch klassiek Sovjetproza, noch een traditionele dissidententekst. Een dissident is Grossman, met zijn eerder ambivalente dan botweg negatieve kijk op het Sovjetregime, zeer zeker niet. Maar een lieveling van de autoriteiten was hij al evenmin: daarvoor waren de vragen die hij in zijn proza stelt over menselijk lijden en over het Sovjetsysteem te pijnlijk en te kritisch. Grossmans werk is ook niet klassiek modernistisch: hij had weinig op met bijvoorbeeld de vormexperimenten die futuristen eerder zo spannend vonden. En Leven en lot en Alles stroomt zijn al helemaal geen postmodern proza avant la lettre: postmoderne interesse in deconstructie en talig spel is Grossman vreemd.
Grossmans proza valt, kortom, buiten de gebaande paden van de Russische literatuur. Tegelijkertijd hoort zijn werk juist door zijn moeilijk te vangen eigenheid – en door zijn laveren tussen inktzwart pessimisme en humanisme, tussen realistische beschrijving en (ijzige én dichterlijke) droombeelden – tot de kostbaarste schatten van de moderne Russische literatuur.
Er bestaat een traditie waar Grossmans werk wél goed in past. Die traditie verdient meer integrale aandacht dan ze nu krijgt. Ik heb het over de traditie van de Russische oorlogsliteratuur. Grossmans Leven en lot is vaak vergeleken met die andere grote Russische roman over oorlog: Tolstojs Oorlog en vrede. Leven en lot is ook thematisch verwant met Isaak Babels Rode ruiterij, de verzameling verhalen over de burgeroorlog die volgde op de Russische revolutie; en met (de oorlogspassages in) Pasternaks Dokter Zjivago, een tekst die Grossman zelf las tijdens het schrijven van Leven en lot.
Grossman zou zelf minder blij zijn met de vergelijking met Dokter Zjivago. Hij had het, net als ik, niet zo op Pasternak. Maar ook hij zou niet kunnen ontkennen dat zijn oorlogsproza naadloos past in een Russische literaire traditie van oorlogen beschrijven, bekritiseren én poëtiseren. Die traditie leeft voort in nieuw Russisch oorlogsproza – proza dat soms niet onderdoet voor de klassiekers uit de Russische en (post)Sovjetoorlogsliteratuur. Van Vladimir Makanin, bijvoorbeeld, of van de niet onomstreden schrijver Zachar Prilepin. Die laatste vocht in Tsjetsjenië en schreef daar net als Makanin prachtig proza over. Over oorlog schrijft ook de nu zo terecht gelauwerde Wit-Russische schrijfster Svetlana Aleksijevitsj, die in haar boeken ‘de (post)Sovjetmens’ aan het woord laat over dat thema.
Voor dé grote roman over de Russisch-Oekraïense oorlog is het nog te vroeg – maar ook over dat conflict hebben schrijvers als Michail Sjisjkin en Vladimir Sorokin al wel literair verfijnde essays geschreven.1 Michail Sjisjkin beweert in een Engelstalig essay in de New Republic zelfs, dat het in de Russische literatuur uiteindelijk draait om
the ‘cursed’ Russian question that occurs to every Russian born in an empire that is constantly waging war against foreigners and against its own people: how should one view this government and these people who are constantly waging these wars? 2
De vraag die Sjisjkin stelt kunnen we rustig tot een kernvraag bestempelen in het oeuvre van Tolstoj, Babel, Pasternak, Aleksjevitsj, Makanin, Prilepin – en ook in dat van Grossman.
Het is heel zinvol, denk ik, om in de toekomst een overzichtsstudie of lezingenreeks te ontwerpen rondom Russische oorlogsliteratuur. Zo’n overzicht zou ons in staat stellen om ook het Oekraïense conflict van nu met literair en historisch geïnformeerder ogen te bekijken. Het zou onze visie verfijnen op de vele oorlogen die door de Russische geschiedenis raasden. Aangezien oorlog en conflict zulke stokpaarden zijn van Russische schrijvers, kan een integrale kijk op die thema’s ook nieuwe dwarsverbanden in de Russische literatuur blootleggen – en zo onze kennis van die literatuur verdiepen.
Last, maar niet least: in een overzicht van Russische oorlogsliteratuur zou Leven en lot wèl de centrale rol spelen die de roman nu onterecht misloopt als we spreken over de Russische literatuur. Want hoe we ‘this government and these people who are constantly waging these wars’ moeten begrijpen: een antwoord op die Russische hamvraag is incompleet zonder Grossman.