Wim Coudenys



Gogol, of de terreur van de belering  



De Russische literatuur heeft altijd al een dubbelzinnig statuut gehad: sinds haar ontstaan op het eind van de achttiende eeuw balanceerde ze voortdurend tussen de esthetische verwachtingen die schone letteren nu eenmaal wekken, en de sociale eisen van de maatschappij waarin ze ontstond. Deze ‘paradox van de Russische literatuur’ werd beslecht in het voordeel van de ‘sociale relevantie’. De meest extreme varianten daarvan zouden we in de twintigste eeuw aanschouwen: de socialistisch-realistische literatuur die voorschreef hoe de Sovjet-Unie er moest uitzien (en daarmee de plaats innam van de realiteit), of de vervolging van dissidente auteurs die het lef hadden om van deze norm af te wijken. En in de typische Sovjetstijl werd ook het verleden herschreven – ziehier wat er in 1984 in het Encyclopedisch Sovjetwoordenboek over Gogol werd geschreven:

Gogol, Nikolaj Vasilevitsj (1809-52), Russisch schrijver. Gogol verwierf bekendheid met de bundel Avonden op een boerderij bij Dikanka (1831-2), die vol zat met Oekraïense etnografische en folkloristische elementen en die gekenmerkt werd door romantische stemmingen, lyriek en humor. De novelles uit de bundels Mirgorod en Arabesken (beide 1835) betekenen het begin van de realistische periode in het werk van Gogol. Het thema van de vernederde ‘kleine man’ komt het sterkst tot uiting in het verhaal De mantel (1842). Gogol stak de draak met het bureaucratische ambtenarenapparaat in de komedie De revisor (enscenering 1836) en met het Rusland van de landadel in het episch dichtwerk Dode zielen (eerste deel 1842), dat het hoogtepunt van zijn realisme betekende. Op het einde van de jaren veertig ging Gogol door een morele crisis en publiceerde Uitgelezen plaatsen uit de briefwisseling met vrienden (1847), dat scherp bekritiseerd werd door V.G. Belinski. In 1852 verbrandde Gogol het tweede deel van zijn Dode zielen. Als kopstuk van de natuurlijke school had Gogol een beslissende invloed op de ontwikkeling van het kritisch realisme, het ontstaan van kritische genres en de fixatie van de humanistische en democratische principes in de Russische literatuur. 1

Als we even de typische Sovjetvooringenomenheid buiten beschouwing laten, suggereert het artikel twee belangwekkende zaken:

1. Gogol is een kopstuk van de natuurlijke school (natoeralnaja sjkola) en ligt daarmee aan de basis van de ontwikkeling van het kritisch realisme, met andere woorden: van het soort literatuur-met-maatschappelijke-relevantie waarop Rusland een patent lijkt te hebben;
2. Gogol is op een bepaald moment in conflict gekomen met Vissarion Belinski, de ‘medeoprichter’ van de natuurlijke school en de bedenker van de idee dat de Russische literatuur ‘maatschappelijk verantwoord’ moet zijn.

In wat volgt wil ik dit conflict gebruiken om aan te tonen dat van meet af aan de ‘paradox van de Russische literatuur’ noodzakelijk tot een ‘terreur van de belering’ moest leiden.


dalkevitsj

Metsjislav Dalkevitsj, illustratie
bij Dode zielen
>

gogol als kritische realist?



De modale lezer van Gogol – en daarmee bedoel ik diegenen die Dode zielen, De revisor of De Petersburgse verhalen hebben gelezen – zal zich niet van de indruk kunnen ontdoen dat Gogol simpele, ordinaire situaties en personages laat uitgroeien tot tragikomische, bijwijlen koldereske exempels. Gogol was vooral gefascineerd door de dagdagelijksheid, de ‘gewoonheid’, het ‘ordinaire’ van zijn karakters (hij heeft het dan over posjlost, waarover Nabokov zo verrukt was), 2 wat zich onder andere vertaalt in ellenlange, overbodige conversaties en uitweidingen over situaties en personages.

Het karikaturale, quasi abstracte karakter van Gogols personages en situaties zette de meet af aan op zoek gaan naar diepere bedoelingen – lees: sociale relevantie. En laat dat nu precies datgene zijn waar Gogol als de dood voor was: als Gods- en staatsvrezende schrijver mocht hij er niet aan denken dat hij van politieke bijbedoelingen zou worden beschuldigd! Die vrees was zelfs zo erg, dat hij bij de minste kritiek zijn eigen werk verloochende (meestal in brand stak) en wegvluchtte, in de regel naar het buitenland.

Tevergeefs, want Gogol had de pech in een land en tijdperk te leven waar alles sowieso gepolitiseerd was: het regime gold in binnen- en buitenland als zó reactionair, dat wat er ook gebeurde of gezegd werd als een aanval op of bevestiging van dat beeld werd beschouwd. Elk werk werd met andere woorden op zijn ‘realiteitszin’ getoetst, en dat kon alle kanten uitgaan, afhankelijk van het profiel en de smaak van de criticus.

Precies tegen die achtergrond moet het werk van Gogol worden begrepen. Zijn eerste werk, Hans Kjoechelgarten (1829) 3 ontlokte slechts spot, waarop de schrijver het werk verbrandde en naar het buitenland vertrok. Avonden op Dikanka daarentegen werd positief onthaald, vooral omdat het Oekraïense thema op dat ogenblik erg populair was. Naar aanleiding van de tweede uitgave in 1836 schreef Poesjkin:

Iedereen verheugde zich in deze levendige beschrijving van een zingende en dansende volksstam, in deze frisse schilderingen van de Klein-Russische natuur, in deze vrolijkheid, eenvoudig en ook wel venijnig. Hoe verbaasden wij ons over een Russisch boek dat ons aan het lachen bracht, wij, die al sinds de tijd van Fonvizin niet meer gelachen hadden! 4

De bundel Mirgorod & Arabesken, waarin Gogol bij uitstek ordinaire faits divers tot exempels uitvergrootte (denk aan De neus, Dagboek van een krankzinnige, Njevski Prospekt) werd door de criticus Stepan Sjevyrjov als overdreven ‘fantastisch’ bestempeld5, maar Belinski had er in zijn recensie in Teleskop in 1835 alleen maar lovende woorden voor. Hij zag Gogol als de auteur die het dichtst zijn ideaal van ‘realnaja poezia’ benaderde: Het lijkt mij toe, dat er in deze omstandigheden geen enkele contemporaine schrijver is (ik reken daar Poesjkin niet bij, wiens oeuvre reeds afgesloten is) die zich met meer recht en met minder aarzeling een ‘dichter’ kan noemen, dan de heer Gogol. […]

De verhalen van de heer Gogol onderscheiden zich door hun eenvoud van gedachte, hun volksheid, hun absolute levensechtheid, originaliteit en komische begeestering, steeds overgoten met een diep gevoel van droefheid en moedeloosheid. De redenen voor al deze kwaliteiten hebben één oorsprong: de heer Gogol is een dichter, een dichter van het ware leven. […]

Zegt u mij eens welke indruk elk verhaal van de heer Gogol vooral maakt op u: kunt u iets anders zeggen dan: ‘Hoe eenvoudig is dit alles, gewoon, natuurlijk en waarachtig en tegelijk hoe origineel en nieuw? 6

Het toneelstuk De revisor, waarin een man ten onrechte aangezien wordt voor een overheidsinspecteur, wat tot de nodige hilarische misverstanden leidt, ontlokte in 1836 erg uiteenlopende reacties. Faddej Boelgarin, zowat de meest reactionaire criticus van zijn tijd, fulmineerde:

Op administratieve misbruiken mag je geen echte komedie baseren. Tegenstellingen en een intrige zijn nodig, we hebben waarachtigheid, natuur nodig, en van dat alles vinden we niks in De revizor. 7

Boelgarins geestesgenoot Osip Senkovski vond ongeveer hetzelfde: Over misbruiken mag men nooit een komedie schrijven, omdat die niet over het volkskarakter of het karakter van de maatschappij gaat, maar om de misdrijven van enkele personen, en deze mogen geen lach uitlokken, maar moeten de verontwaardiging van eerlijke burgers oproepen. 8 Ene A.B.V., een anonieme criticus van Molva, door sommigen geïdentificeerd als Vissarion Belinski, schreef echter dat een dergelijke reactie te verwachten was:



[…] dit Russische, al-Russische stuk, dat niet uit imitatie is voortgekomen, maar uit het eigenste, bittere gevoel van de auteur. Diegenen die denken dat dit een grappige komedie is, vergissen zich, en geen klein beetje. Inderdaad, ze is grappig, dat wil zeggen op het eerste gezicht, maar intrinsiek is het droefenis alom, zo ingekleed dat je door de bomen het bos niet meer ziet. En het publiek dat de opvoering van De revisor bijwoonde, kon het, moest het die onderliggende boodschap, de kern van die komedie zien? 9


Een ontzette Gogol schreef aan de acteur Michail Sjtsjepkin:


Iedereen is tegen mij. De bejaarde en eerbiedwaardige ambtenaren schreeuwen, dat er niets heilig is voor mij, de politie is tegen mij, de handelaars zijn tegen mij, de schrijvers zijn tegen mij…10


eindrevisor

Gogols eigen visie op de eindscene van De revisor
>

En dus vluchtte Gogol naar het buitenland, alwaar hij zich meer immuun voor kritiek achtte en ongehinderd over Rusland kon fantaseren: parallel aan zijn toenemende godsdienstijver (hij verbleef niets voor niets lange tijd in Rome) dichtte hij Rusland steeds nadrukkelijker een messianistische rol toe – iets waartegen het weldenkende Russische establishment weinig bezwaar zou kunnen hebben. Het resultaat was Dode zielen, een merkwaardige mengeling van groteske anekdotes-met-exemplarisch-karakter die naarmate het verhaal vordert evolueert in de richting van een Russische Divina Comedia. Overigens had het heel wat voeten in de aarde voor het werk kon worden gepubliceerd. De reacties logen er niet om: Joeri Samarin, die een eerste versie voorgelezen kreeg eind 1839, schreef in zijn dagboek:

Ja, wij mogen ons gelukkig prijzen, dat we geboren zijn als tijdgenoten van Gogol. Zulke personen worden niet elk jaar geboren, maar slechts eens per eeuw. 11

Nikolaj Polevojs recensie in Roesski vestnik twee jaar later was veel kritischer:



Zegt u mij, waar u steden gezien heeft waar bij niet één inwoner ook maar één verlichte gedachte zou opkomen; waar deugd, verstand, eer, alle maatschappelijke verbanden door iedereen vergeten zijn, geschonden worden; waar onwetendheid en verderf alom en op iedereen wegen; waar zelfs de natuur doods zou zijn, ontredderd, onveranderlijk droef? Dit gaat zelfs niet alleen op voor Rusland: zeg ons waar men überhaupt zo’n stad zou kunnen vinden. Zelfs bij de wildste stammen, bij de Kaffers, de Tsjoektsjen, Eskimo’s bestaat er goedheid, bestaat er gevoel, weliswaar op hun manier […], maar ze bestaan, want ze zijn des mensens. Meer nog: als u uw vervloekte stad in Rusland situeert, dan beschimpt u niet alleen de mens, maar ook uw vaderland. Ik ken Rusland wellicht beter dan u – ik heb het in alle richtingen bereisd, heb bij Russische heren en Russische boeren gelogeerd en daarbij zowel de salons van de haute monde gefrequenteerd, als de rokerige Russische boerenhutjes – en ik durf te stellen dat de voorstellingen in Dode zielen leugens en achterklap zijn. Wie zal ontkennen dat er bij ons, evengoed als elders, Sobakevitsjen, Pljoesjkins, Nozdrjovs bestaan, maar ze zijn niet allemaal zo; en als u ze tegengekomen bent, dan gaat het om uitzonderingen, misbaksels. Hoe kunt u de mens naar het beeld van misbaksels afbeelden, en waar is de natuurlijkheid en de getrouwheid van uitbeelding waarover u in Dode zielen opgeeft? 12


In het tijdschrift Otetsjestvennye zapiski ging Belinski daar meteen tegenin: voor hem was Dode zielen:

belinski

V.G.Belinski
>

Een zuiver Russisch, nationaal werk dat zo uit de schatkamer van het volksleven komt, dat zo oprecht is, zo patriottisch, dat genadeloos de sluier over de realiteit weghaalt en dat ademt van begeestering, nervositeit, diepgewortelde liefde voor de essentiële kern van het Russische leven. 13

Het moge duidelijk zijn dat, zoals Vladimir Nabokov het uitdrukte: ‘[…]

in het hoofd van de maatschappijkritische lezer Dode zielen zachtjes aan in De negerhut van oom Tom veranderde.’ 14

In het hoofd van Belinski was het werk van Gogol tot model van literatuur met sociale relevantie geworden: het was realistisch (exemplarisch), sympathiseerde met het (onderdrukte) volk, verwoordde hoogstaande ideeën en was bijgevolg ook opvoedend. In 1843, naar aanleiding van een recensie van Gogols verzamelde werk, vatte Belinski het als volgt samen:


Gogol is evenzeer een denker-estheet die de wetmatigheden van de kunst diep doorgrondt, als een dichter en een sociaal schrijver. 15

gogols wederwoord



Voor de bange conformist Gogol zelf waren de polemiek en vooral de loftuitingen van de vooringenomen Belinski, die in Gogol las wat hij zelf wilde zien, onverteerbaar. Bovendien worstelde de schrijver op datzelfde ogenblik met het tweede deel van Dode zielen, waarbij hij gebrek aan inspiratie wilde compenseren met religieuze bevliegingen en voor zijn vroegere werk – in casu De revisor – een theologische rechtvaardiging probeerde te verzinnen. Al deze ijver resulteerde in Uitgelezen plaatsen uit de briefwisseling met vrienden, dat in januari 1847 verscheen. Hierin legde hij niet alleen uit waarom het tweede deel van Dode Zielen zo lang op zich liet wachten, maar ontzegde hij de critici ook het recht om literatuur een sociale, opvoedende relevantie toe te dichten. Merkwaardig genoeg deed Gogol in zijn Uitgelezen plaatsen precies datgene wat hij zijn critici – zijn ‘vrienden’ – verweet: hij gaf een verklaring voor zijn manier van schrijven die niet literair van aard was, maar extra-literair! Volgens Gogol moest zijn werk begrepen worden als een uitdrukking van vaderlands- en godslievendheid.

postzegelgogol

>



Uitgelezen plaatsen was een mengeling van eschatologisch-patriottische artikelen en belerende brieven, waarvan Gogol geloofde dat ze al zijn vroeger werk – en hun succes – zouden overtreffen. Gogol, die toegaf dat hij eigenlijk (geestes)ziek was en met één been in het graf stond, had het onder andere over de plicht van de landeigenaars om als een goede huisvader over hun goed en lijfeigenen te waken, over de ondergeschikte rol van de vrouw, over de onzin van alfabetisering (want men leest toch alleen maar pulpliteratuur), over de piëteit waarmee de kleine man zijn lot moet dragen, over God als ultieme rechtvaardiging van de bestaande orde. Dit ‘geestelijk testament’ hoorde thuis in de preek- en bekentenisliteratuur waarmee ook andere tijdgenoten van Gogol hun omgeving bestookten, maar was wel van dien aard dat zowel de burgerlijke als de geestelijke censor eensgezind besloten in te grijpen. Wat effectief verscheen was echter voldoende om een storm van kritiek te doen losbarsten. Onmiddellijk na het verschijnen van het boek heette het in de Finski vestnik dat:

geen enkel boek de laatste tijd zoveel ophef veroorzaakt heeft in de literaire wereld en daarbuiten, [dat] geen enkel boek aanleiding heeft gegeven tot zoveel en zo verscheiden commentaren, als Uitgelezen plaatsen uit de briefwisseling met vrienden. 16 Stepan Sjevyrjov, sinds jaar een dag een goede vriend van Gogol, schreef een jaar later in Moskvitjanin:

Tijdens de twee maanden die volgden op de verschijning van het boek was het het uitverkoren, levendige onderwerp van elk gesprek. In Moskou was er geen enkele debatavond, althans waar men het over ideeën en literatuur had, waar er niet over gedebatteerd, heftig gediscussieerd, of uit voorgelezen werd. 17

Op 26 maart 1847 schreef Pjotr Vjazemski aan Sjevyrjov:

Onze critici bekijken Gogol zoals een landheer een lijfeigene beziet die hij als een sprookjesverteller en grapjas in huis genomen heeft en die nu plots het huis uitvlucht om in het klooster te treden. 18

Pjotr Tsjaadajev, die tien jaar eerder gepleit had om Rusland tot het katholicisme te bekeren en daarvan de gevolgen aan den lijve had ondervonden, schreef op 10 mei 1847 aan Vjazemski:

Men vergeet dat een schrijver, en zeker zo’n bekende schrijver, geen privépersoon is die nieuwe, intieme gevoelens kan en mag verbergen; dat niet alleen zijn woord, maar ook zijn ziel het volk toebehoort, aan wie hij zijn gave, die hij van hierboven ontving, wijdde. Men vergeet dat afgezien van enkele zwakke of zelfs verwerpelijke bladzijden, zijn boek pagina’s bevat van ontstellende schoonheid, vol van absolute waarheid, bladzijden die bij het lezen van vreugde en trots vervullen dat je de taal spreekt, waarin zulke zaken gezegd worden. 19

De familie Aksakov, vaandeldragers van de slavofilie die dicht bij Gogol stonden, waren erg verdeeld over Uitgelezen plaatsen. Vader Sergej was ontsteld:

Mijn vriend! Als het er u om te doen was ophef te veroorzaken, als u de reactie wou uitlokken van zowel uw bewonderaars als uw verguizers, die nu zelfs gedeeltelijk van kamp gewisseld zijn, dan heeft u uw doel volledig bereikt. Indien u het als grap bedoeld had, dan oversteeg het succes ervan de stoutste verwachtingen: iedereen is bij de neus genomen!

Tegenstanders en medestanders zien een eindeloos verscheiden serie van komische verschijnselen… Maar – helaas! – ik mag mezelf niet voor de gek houden: u dacht voorwaar, dat het uw roeping was om de mensen verheven morele waarheden voor te schotelen in de vorm van oordelen en beleringen, waarvan uw boek een staalkaart vormt… U heeft zich helaas danig vergist. U zit er volledig naast, bent van slag, spreekt uzelf voortdurend tegen en, in de waan dat u de hemel en de mensheid dient, beledigt u zowel God als de mens. 20

uitgelezen

Uitgelezen plaatsen uit de briefwisseling
met vrienden
uit 1847
>

Zoon Konstantin betreurde dat hij Gogol ooit als een vriend beschouwde:


In alles wat u schreef in uw brieven en meer bepaald in uw boek, zie ik vooral één groot falen: het is een leugen. Een leugen niet in de betekenis van bedrog of vergissing, maar wel in de betekenis van onoprechtheid. 21

Konstantins broer Ivan vond echter dat:

Gogol gelijk had en in dit boek verscheen als het ideaal van een christen-kunstenaar, die het Westen nooit zal begrijpen, net zoals het dit boek nooit zal begrijpen. 22

Naar aanleiding van Gogols overlijden in 1852 zou hij nog schrijven:

Het zal nog lang duren, voor men de diepe en strenge betekenis van Gogol zal begrijpen, die monnik-kunstenaar, christen-satiricus, asceet-humorist, die martelaar van de verheven gedachte en het onopgeloste vraagstuk. 23

Belinski trok het hardst van leer tegen Gogols obscurantisme. In zijn recensie van Uitgelezen plaatsen betreurde hij dat iemand met zo’n groot talent zo diep kon vallen en verloren kon gaan… voor de kunst! Hij verweet Gogol dat hij Rusland wilde beleren en alleen maar tevreden was als het naar hem luisterde; dat zijn (geestes)ziekte van hem een pilaarbijter gemaakt had, dat hij nog slechts een ‘curé de village’ was, de paus van een lokale parochie; dat zijn waarheid uit de ‘bezieling’ en niet uit de rede voortkwam. Ontgoocheld concludeerde hij:

1. Gogol erkent zelf dat hij ontevreden is over alles wat hij tot nu toe geschreven heeft en daarom heeft hij het tweede deel van Dode zielen en andere werken verbrand. Ergo: de vijanden van het talent van Gogol hebben gelijk als ze hem al jarenlang als een schrijver zonder talent of smaak afschilderden, als de meester slechts van vettige en vieze tafereeltjes à la Paul De Cock.
2. Gogol bevestigt zelf dat zijn talent er vooral in bestaat dat hij ‘het ordinaire van de ordinaire mens zo goed weet uit te beelden, dat al het onooglijke dat aan het oog ontsnapt opvallend in het oog springt. Ergo: het gaat duidelijk om een klein en nietig talent…
3. Gogol verklaart triomfantelijk, dat hij het eens is met diegenen die zijn werk beschimpten, en dat hij het niet eens is met diegenen die hem roemden. Ergo: Gogols aanhangers behoren tot een literaire partij die zich van hem bedienden om de echte, door hen gehate talenten te kleineren.
4. Gogol zegt zelf dat ‘hij helemaal niet geboren is om literair furore te maken, maar om zijn ziel te redden’. Ergo: diegenen die van hem het kopstuk van een nieuwe literaire school maakten, zijn leugenaars.
5. Gogol geeft zelf toe dat ‘de kritiek van Boelgarin, Senkovski en Polevoj veel juistheid bevat, zelfs als ze hem aanraden om eerst Russisch te leren vooraleer het te schrijven’, en dat ‘als hij zich niet zo zou haasten om te publiceren en zijn manuscripten een jaar langer zou bijhouden, hij dan wel zou merken dat ze in een dergelijke, onzindelijke vorm nooit zouden mogen verschijnen’, enzovoort. Ergo: afgezien van Avonden op een boerderij bij Dikanka is alles wat Gogol geschreven heeft zuivere rommel en verdient hij geen aandacht. 24

Het moge duidelijk zijn dat Belinski vooral ontgoocheld was dat Gogol weigerde zijn literaire credo over te nemen, althans niet in de staats- en Godskritische vorm die Belinski voorstond.

In juni 1847 reageerde Gogol vanuit Frankfurt op de recensie. Hij begreep maar niet hoe een goed mens als Belinski zo in woede kon ontsteken over iets wat zo diep uit de ziel van de schrijver kwam. Waarop Belinski in een beroemd geworden brief de puntjes op de i zette:

[…] Ik kan niet zwijgen, wanneer men onder het mom van religie en de verdediging van de knoet de leugen en de zedenloosheid als waarheid en deugd propageert. […]

U kent Rusland alleen grondig als kunstenaar, maar niet als denkend mens, een rol die u zich zonder succes aanmat in uw fantastische boek. […]

Bijgevolg heeft u niet gemerkt, dat Rusland zijn redding niet ziet in mysticisme, ascetisme of piëtisme, maar in de successen van beschaving, verlichting en humanisme. Rusland heeft geen nood aan een preek (die heeft het al genoeg gekregen!) of gebeden (die heeft het genoeg herhaald!), maar aan het oproepen in het volk van een gevoel van menselijke waardigheid – die zovele eeuwen onder vuil en stront bedolven was – van recht en wet, niet zoals de kerkelijke leer voorschrijft, maar gebaseerd op gezond verstand en rechtvaardigheid, en een zo strikt mogelijke toepassing ervan. […]

De belangrijkste nationale vraagstukken in Rusland zijn voor het ogenblik: de uitroeiing van de lijfeigenschap, de afschaffing van de lijfstraffen en de zo strikt mogelijke toepassing van de weinige wetten die er al zijn. […]

En op zo’n moment komt een grote schrijver, die met zijn wonderlijk-kunstzinnige, diep-waarachtige creaties zo enorm heeft bijgedragen aan Ruslands zelfbewustzijn, het heeft geleerd om naar zichzelf te kijken als in een spiegel, – op zo’n moment komt hij dan op de proppen met een boek, waarin in naam van Christus en de Kerk de landeigenaar-barbaar aangemaand wordt om zijn boeren meer uit te persen terwijl hij hen voor ongewassen smoelen uitscheldt! En dan zou ik niet verontwaardigd mogen zijn? […]

Predikant van de knoet, apostel van de onwetendheid, verdediger van het obscurantisme en de duisternis, panegyrist van de Tataarse zeden – wat doet u? Kijkt u eens naar beneden – u staat immers aan de rand van de afgrond…25

Belinski’s brief werd prompt verboden en circuleerde in Rusland alleen illegaal – Dostojevski’s verbanning in 1849 kwam er nadat hij publiekelijk de brief had voorgelezen. Dit betekende geenszins dat Gogols

Uitgelezen plaatsen in tsaristisch Rusland werd gecanoniseerd. Het was Belinski’s repliek die erger was dan de kwaal die hij bestreed. In de Sovjet-Unie, daarentegen, werd Belinski’s brief als aanklacht tegen tsarisme en religieus obscurantisme aangeprezen, terwijl het voorwerp van zijn klacht – Gogols Uitgelezen plaatsen – ontoegankelijk was!

De moraal van dit verhaal: dat de man die door Belinski als model voor de ‘realistische school’ werd bestempeld, eigenlijk geen eigen mening mocht hebben: Belinski en zijn tijdgenoten bepaalden zelf wat ze in Gogols werk lazen en verhieven hun inzichten over literatuur als dienstmaagd van de maatschappij tot de ‘ware leer’.

Op het ogenblik dat Gogol – weliswaar in een vlaag van godsdienstwaan – het recht opeiste om zélf een uitleg aan zijn werk te geven en daarmee belerend zijn critici tegen de haren in streek, werd hij op slag verguisd.

Waarmee aangetoond is dat de Russische literatuur niet alleen geterroriseerd wordt door belering in het algemeen, maar zelfs door een heel specifieke belering: die van de politieke, ‘sociale’ relevantie van de progressiviteit. En waartoe dat allemaal geleid heeft, weten we ondertussen ook wel.

Wat niet betekent dat Gogols oplossing voor het Russische probleem navolging verdient…




1 Sovetski entsiklopeditsjeski slovar. Moskva 1984, 315.
2 Vladimir Nabokov, Nikolaj Gogol. De Arbeiderspers, Amsterdam 1983, 77-87.
3 Onlangs verschenen bij De Wilde Tomaat, Amsterdam, in de vertaling van Arie van der Ent.
4 Aleksander Poesjkin, Polnoje sobranië sotsjinenij v 16-i tomach. Moskva-Leningrad 1949, vol. 12, 27.
5 S.P. Sjevyrjov, “Mirgorod. Povesti, sloezjasjtsjië prodolzjeniem ‘Vetsjerov na choetore bliz Dikanki’ N. Gogolja”, in: Moskovski nabljoedatel, 1835,vol. I, 396–411.
6 V.G. Belinski, Sobranië sotsjinenij v 9-i tomach. Moskva 1976, vol. 1, 162, 166.
7 F.B., ‘Roesski teatr’, in: Severnaja ptsjela, 1836/98, 589.
8 Baron Brambeus, ‘Revizor’, in: Biblioteka dlja tsjtenija, 1836, vol. VI, deel V, 43.
9 N.V. Gogol v roesskoj kritike. Sbornik statej.Moskva 1953, 321.
10 N. Gogol, Polnoje sobranië sotsjinenij Moskva-Leningrad 1952, vol. 11, 38.
11 Literatoernoë nasledstvo T. 58: Poesjkin. Lermontov. Gogol. Moskva 1952, 580.
12 N. Polevoj, Ks. Polevoj, Literatoernaja kritika. Stat’i, retsenzii 1825-1842. Leningrad 1990, 346.
13 V.G. Belinski, Sobranië sotsjinenij v 9-i tomach. Moskva 1979, vol. 5, 51.
14 V. Nabokov, Nikolaj Gogol. Amsterdam 1983, 128.
15 V.G. Belinski, Sobranië sotsjinenij v 9-i tomach. Moskva 1979, vol. 5, 384.
16 V.I. Sjenkov, Materialy dlja biografii Gogolja. T. 4. Moskva 1897, 466.
17 S.P. Sjevyrjov, “Vybrannye mesta iz perepiski z droezjami”, in: Moskvitjanin, 1848/1.
18 Roesski archiv, 1885/6, 311.
19 P.Ja. Tsjaadajev, Polnoje sobranië sotsjinenij i izbrannye pisma v 2-ch tomach. Moskva 1991, vol. 2, 202-203.
20 Gogol v perepiske v 2-ch tomach. Moskva 1988, vol. 2, 80.
21 Idem, 95.
22 I.S. Aksakov, Pisma k rodnym, 1844-1849. Moskva 1988, 342.
23 K.S. Aksakov, I.S. Aksakov, Literatoernaja kritika. Moskva 1981, 250.
24 V.G. Belinksi, Sobranië sotsjinenij v 9-i tomach. Moskva 1982, vol. 8, 232.
25 Idem, 281-283.



<   

TSL 68

   >