De Russische literatuur heeft altijd al een dubbelzinnig statuut gehad: sinds haar ontstaan op het eind van de achttiende eeuw balanceerde ze voortdurend tussen de esthetische verwachtingen die schone letteren nu eenmaal wekken, en de sociale eisen van de maatschappij waarin ze ontstond. Deze ‘paradox van de Russische literatuur’ werd beslecht in het voordeel van de ‘sociale relevantie’. De meest extreme varianten daarvan zouden we in de twintigste eeuw aanschouwen: de socialistisch-realistische literatuur die voorschreef hoe de Sovjet-Unie er moest uitzien (en daarmee de plaats innam van de realiteit), of de vervolging van dissidente auteurs die het lef hadden om van deze norm af te wijken. En in de typische Sovjetstijl werd ook het verleden herschreven – ziehier wat er in 1984 in het Encyclopedisch Sovjetwoordenboek over Gogol werd geschreven:
Als we even de typische Sovjetvooringenomenheid buiten beschouwing laten, suggereert het artikel twee belangwekkende zaken:
1. Gogol is een kopstuk van de natuurlijke school (natoeralnaja sjkola) en ligt daarmee aan de basis van de ontwikkeling van het kritisch realisme, met andere woorden: van het soort literatuur-met-maatschappelijke-relevantie waarop Rusland een patent lijkt te hebben;
2. Gogol is op een bepaald moment in conflict gekomen met Vissarion Belinski, de ‘medeoprichter’ van de natuurlijke school en de bedenker van de idee dat de Russische literatuur ‘maatschappelijk verantwoord’ moet zijn.
In wat volgt wil ik dit conflict gebruiken om aan te tonen dat van meet af aan de ‘paradox van de Russische literatuur’ noodzakelijk tot een ‘terreur van de belering’ moest leiden.
De modale lezer van Gogol – en daarmee bedoel ik diegenen die Dode zielen, De revisor of De Petersburgse verhalen hebben gelezen – zal zich niet van de indruk kunnen ontdoen dat Gogol simpele, ordinaire situaties en personages laat uitgroeien tot tragikomische, bijwijlen koldereske exempels. Gogol was vooral gefascineerd door de dagdagelijksheid, de ‘gewoonheid’, het ‘ordinaire’ van zijn karakters (hij heeft het dan over posjlost, waarover Nabokov zo verrukt was), 2 wat zich onder andere vertaalt in ellenlange, overbodige conversaties en uitweidingen over situaties en personages.
Het karikaturale, quasi abstracte karakter van Gogols personages en situaties zette de meet af aan op zoek gaan naar diepere bedoelingen – lees: sociale relevantie. En laat dat nu precies datgene zijn waar Gogol als de dood voor was: als Gods- en staatsvrezende schrijver mocht hij er niet aan denken dat hij van politieke bijbedoelingen zou worden beschuldigd! Die vrees was zelfs zo erg, dat hij bij de minste kritiek zijn eigen werk verloochende (meestal in brand stak) en wegvluchtte, in de regel naar het buitenland.
Tevergeefs, want Gogol had de pech in een land en tijdperk te leven waar alles sowieso gepolitiseerd was: het regime gold in binnen- en buitenland als zó reactionair, dat wat er ook gebeurde of gezegd werd als een aanval op of bevestiging van dat beeld werd beschouwd. Elk werk werd met andere woorden op zijn ‘realiteitszin’ getoetst, en dat kon alle kanten uitgaan, afhankelijk van het profiel en de smaak van de criticus.
Precies tegen die achtergrond moet het werk van Gogol worden begrepen. Zijn eerste werk, Hans Kjoechelgarten (1829) 3 ontlokte slechts spot, waarop de schrijver het werk verbrandde en naar het buitenland vertrok. Avonden op Dikanka daarentegen werd positief onthaald, vooral omdat het Oekraïense thema op dat ogenblik erg populair was. Naar aanleiding van de tweede uitgave in 1836 schreef Poesjkin:
Iedereen verheugde zich in deze levendige beschrijving van een zingende en dansende volksstam, in deze frisse schilderingen van de Klein-Russische natuur, in deze vrolijkheid, eenvoudig en ook wel venijnig. Hoe verbaasden wij ons over een Russisch boek dat ons aan het lachen bracht, wij, die al sinds de tijd van Fonvizin niet meer gelachen hadden! 4
De bundel Mirgorod & Arabesken, waarin Gogol bij uitstek ordinaire faits divers tot exempels uitvergrootte (denk aan De neus, Dagboek van een krankzinnige, Njevski Prospekt) werd door de criticus Stepan Sjevyrjov als overdreven ‘fantastisch’ bestempeld5, maar Belinski had er in zijn recensie in Teleskop in 1835 alleen maar lovende woorden voor. Hij zag Gogol als de auteur die het dichtst zijn ideaal van ‘realnaja poezia’ benaderde:
Het lijkt mij toe, dat er in deze omstandigheden geen enkele contemporaine schrijver is (ik reken daar Poesjkin niet bij, wiens oeuvre reeds afgesloten is) die zich met meer recht en met minder aarzeling een ‘dichter’ kan noemen, dan de heer Gogol. […]
De verhalen van de heer Gogol onderscheiden zich door hun eenvoud van gedachte, hun volksheid, hun absolute levensechtheid, originaliteit en komische begeestering, steeds overgoten met een diep gevoel van droefheid en moedeloosheid. De redenen voor al deze kwaliteiten hebben één oorsprong: de heer Gogol is een dichter, een dichter van het ware leven. […]
Het toneelstuk De revisor, waarin een man ten onrechte aangezien wordt voor een overheidsinspecteur, wat tot de nodige hilarische misverstanden leidt, ontlokte in 1836 erg uiteenlopende reacties. Faddej Boelgarin, zowat de meest reactionaire criticus van zijn tijd, fulmineerde:
Boelgarins geestesgenoot Osip Senkovski vond ongeveer hetzelfde: Over misbruiken mag men nooit een komedie schrijven, omdat die niet over het volkskarakter of het karakter van de maatschappij gaat, maar om de misdrijven van enkele personen, en deze mogen geen lach uitlokken, maar moeten de verontwaardiging van eerlijke burgers oproepen. 8 Ene A.B.V., een anonieme criticus van Molva, door sommigen geïdentificeerd als Vissarion Belinski, schreef echter dat een dergelijke reactie te verwachten was:
Een ontzette Gogol schreef aan de acteur Michail Sjtsjepkin:
En dus vluchtte Gogol naar het buitenland, alwaar hij zich meer immuun voor kritiek achtte en ongehinderd over Rusland kon fantaseren: parallel aan zijn toenemende godsdienstijver (hij verbleef niets voor niets lange tijd in Rome) dichtte hij Rusland steeds nadrukkelijker een messianistische rol toe – iets waartegen het weldenkende Russische establishment weinig bezwaar zou kunnen hebben. Het resultaat was Dode zielen, een merkwaardige mengeling van groteske anekdotes-met-exemplarisch-karakter die naarmate het verhaal vordert evolueert in de richting van een Russische Divina Comedia. Overigens had het heel wat voeten in de aarde voor het werk kon worden gepubliceerd. De reacties logen er niet om: Joeri Samarin, die een eerste versie voorgelezen kreeg eind 1839, schreef in zijn dagboek:
Ja, wij mogen ons gelukkig prijzen, dat we geboren zijn als tijdgenoten van Gogol. Zulke personen worden niet elk jaar geboren, maar slechts eens per eeuw. 11
Nikolaj Polevojs recensie in Roesski vestnik twee jaar later was veel kritischer:
In het tijdschrift Otetsjestvennye zapiski ging Belinski daar meteen tegenin: voor hem was Dode zielen:
Het moge duidelijk zijn dat, zoals Vladimir Nabokov het uitdrukte: ‘[…]
In het hoofd van Belinski was het werk van Gogol tot model van literatuur met sociale relevantie geworden: het was realistisch (exemplarisch), sympathiseerde met het (onderdrukte) volk, verwoordde hoogstaande ideeën en was bijgevolg ook opvoedend. In 1843, naar aanleiding van een recensie van Gogols verzamelde werk, vatte Belinski het als volgt samen:
Voor de bange conformist Gogol zelf waren de polemiek en vooral de loftuitingen van de vooringenomen Belinski, die in Gogol las wat hij zelf wilde zien, onverteerbaar. Bovendien worstelde de schrijver op datzelfde ogenblik met het tweede deel van Dode zielen, waarbij hij gebrek aan inspiratie wilde compenseren met religieuze bevliegingen en voor zijn vroegere werk – in casu De revisor – een theologische rechtvaardiging probeerde te verzinnen. Al deze ijver resulteerde in Uitgelezen plaatsen uit de briefwisseling met vrienden, dat in januari 1847 verscheen. Hierin legde hij niet alleen uit waarom het tweede deel van Dode Zielen zo lang op zich liet wachten, maar ontzegde hij de critici ook het recht om literatuur een sociale, opvoedende relevantie toe te dichten. Merkwaardig genoeg deed Gogol in zijn Uitgelezen plaatsen precies datgene wat hij zijn critici – zijn ‘vrienden’ – verweet: hij gaf een verklaring voor zijn manier van schrijven die niet literair van aard was, maar extra-literair! Volgens Gogol moest zijn werk begrepen worden als een uitdrukking van vaderlands- en godslievendheid.
Uitgelezen plaatsen was een mengeling van eschatologisch-patriottische artikelen en belerende brieven, waarvan Gogol geloofde dat ze al zijn vroeger werk – en hun succes – zouden overtreffen. Gogol, die toegaf dat hij eigenlijk (geestes)ziek was en met één been in het graf stond, had het onder andere over de plicht van de landeigenaars om als een goede huisvader over hun goed en lijfeigenen te waken, over de ondergeschikte rol van de vrouw, over de onzin van alfabetisering (want men leest toch alleen maar pulpliteratuur), over de piëteit waarmee de kleine man zijn lot moet dragen, over God als ultieme rechtvaardiging van de bestaande orde. Dit ‘geestelijk testament’ hoorde thuis in de preek- en bekentenisliteratuur waarmee ook andere tijdgenoten van Gogol hun omgeving bestookten, maar was wel van dien aard dat zowel de burgerlijke als de geestelijke censor eensgezind besloten in te grijpen. Wat effectief verscheen was echter voldoende om een storm van kritiek te doen losbarsten.
Onmiddellijk na het verschijnen van het boek heette het in de Finski vestnik dat:
Tijdens de twee maanden die volgden op de verschijning van het boek was het het uitverkoren, levendige onderwerp van elk gesprek. In Moskou was er geen enkele debatavond, althans waar men het over ideeën en literatuur had, waar er niet over gedebatteerd, heftig gediscussieerd, of uit voorgelezen werd. 17
Op 26 maart 1847 schreef Pjotr Vjazemski aan Sjevyrjov:
Pjotr Tsjaadajev, die tien jaar eerder gepleit had om Rusland tot het katholicisme te bekeren en daarvan de gevolgen aan den lijve had ondervonden, schreef op 10 mei 1847 aan Vjazemski:
De familie Aksakov, vaandeldragers van de slavofilie die dicht bij Gogol stonden, waren erg verdeeld over Uitgelezen plaatsen. Vader Sergej was ontsteld:
Zoon Konstantin betreurde dat hij Gogol ooit als een vriend beschouwde:
Konstantins broer Ivan vond echter dat:
Naar aanleiding van Gogols overlijden in 1852 zou hij nog schrijven:
Belinski trok het hardst van leer tegen Gogols obscurantisme. In zijn recensie van Uitgelezen plaatsen betreurde hij dat iemand met zo’n groot talent zo diep kon vallen en verloren kon gaan… voor de kunst! Hij verweet Gogol dat hij Rusland wilde beleren en alleen maar tevreden was als het naar hem luisterde; dat zijn (geestes)ziekte van hem een pilaarbijter gemaakt had, dat hij nog slechts een ‘curé de village’ was, de paus van een lokale parochie; dat zijn waarheid uit de ‘bezieling’ en niet uit de rede voortkwam. Ontgoocheld concludeerde hij:
Het moge duidelijk zijn dat Belinski vooral ontgoocheld was dat Gogol weigerde zijn literaire credo over te nemen, althans niet in de staats- en Godskritische vorm die Belinski voorstond.
In juni 1847 reageerde Gogol vanuit Frankfurt op de recensie. Hij begreep maar niet hoe een goed mens als Belinski zo in woede kon ontsteken over iets wat zo diep uit de ziel van de schrijver kwam. Waarop Belinski in een beroemd geworden brief de puntjes op de i zette:
Belinski’s brief werd prompt verboden en circuleerde in Rusland alleen illegaal – Dostojevski’s verbanning in 1849 kwam er nadat hij publiekelijk de brief had voorgelezen. Dit betekende geenszins dat Gogols
Uitgelezen plaatsen in tsaristisch Rusland werd gecanoniseerd. Het was Belinski’s repliek die erger was dan de kwaal die hij bestreed. In de Sovjet-Unie, daarentegen, werd Belinski’s brief als aanklacht tegen tsarisme en religieus obscurantisme aangeprezen, terwijl het voorwerp van zijn klacht – Gogols Uitgelezen plaatsen – ontoegankelijk was!
De moraal van dit verhaal: dat de man die door Belinski als model voor de ‘realistische school’ werd bestempeld, eigenlijk geen eigen mening mocht hebben: Belinski en zijn tijdgenoten bepaalden zelf wat ze in Gogols werk lazen en verhieven hun inzichten over literatuur als dienstmaagd van de maatschappij tot de ‘ware leer’.
Op het ogenblik dat Gogol – weliswaar in een vlaag van godsdienstwaan – het recht opeiste om zélf een uitleg aan zijn werk te geven en daarmee belerend zijn critici tegen de haren in streek, werd hij op slag verguisd.
Waarmee aangetoond is dat de Russische literatuur niet alleen geterroriseerd wordt door belering in het algemeen, maar zelfs door een heel specifieke belering: die van de politieke, ‘sociale’ relevantie van de progressiviteit. En waartoe dat allemaal geleid heeft, weten we ondertussen ook wel.
Wat niet betekent dat Gogols oplossing voor het Russische probleem navolging verdient…