Op de laatste maandag van september in 1996 werd ik opgebeld door iemand van de kunstredactie van een bekend Nederlands avondblad, met de vraag of ik een artikel wilde schrijven over een Poolse dichter die later die week volgens een betrouwbare bron van diezelfde krant de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen. Omdat alles in het diepste geheim gebeurde kon de naam van de dichter niet genoemd worden, maar ik zou wel weten om wie het ging. Zeer verheugd dat na zestien jaar waarschijnlijk weer een Poolse dichter de Nobelprijs zou krijgen antwoordde ik, enigszins verrast doordat ze míj hadden opgebeld: ‘Maar dan moet u bij Gerard Rasch zijn, de vertaler van die dichter. Hij is de aangewezen persoon om dat stuk te schrijven.’ ‘Nee,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn, ‘wij willen per se dat u dat stuk schrijft, per slot van rekening hebt u voor onze krant al eens eerder over deze dichter geschreven.’ En toen werd mijn blijdschap alleen nog maar groter, want ineens werd het me duidelijk: het zag ernaar uit dat het niet de door velen als kandidaat voor de Nobelprijs genoemde en door Gerard Rasch vertaalde Zbigniew Herbert was die in 1996 na Czesław Miłosz als tweede Poolse dichter na 1945 de prijs zou krijgen, maar mijn lievelingsdichteres, de nauwelijks in het Nederlands toegankelijke Wisława Szymborska. De bron van het bekende avondblad bleek niet alleen betrouwbaar, maar ook heel goed geïnformeerd, want tot veler verrassing kreeg drie dagen later een in Nederland vrijwel onbekende Poolse dichteres met een poëtisch oeuvre van nauwelijks tweehonderdvijftig gedichten de belangrijkste prijs die de literatuur kent.
Ondanks haar onbekendheid in Nederland waren er op dat moment toch al enige gedichten van Wisława Szymborska in vertaling beschikbaar. Het stuk waarop de redacteur van de Boekenbijlage van NRC Handelsblad doelde, stamde uit 1983 en was een recensie van het in dat jaar als No. 17 in de reeks Cahiers bij uitgeverij De Lantaarn te Leiden – in samenwerking met de Pools-Nederlandse Culturele Vereniging – verschenen bundel Gedichten van Wisława Szymborska in de vertaling van Pim van Sambeek. Het was niet de eerste (wel de eerste monografische) uitgave van gedichten van Wisława Szymborska ‘in boekvorm’, want in 1978 was een aantal gedichten van haar opgenomen in de bundel Een gevecht om lucht, een keuze uit de naoorlogse Poolse poëzie, samengesteld en vertaald door Jan-Willem Overeem en Ewa Dijk-Borkowska, uitgegeven door uitgeverij Corrie Zeelen te Maasbree. En zelf had ik in 1986 voor een door Gerard Rasch samengestelde en door Stichting Perdu/Pools-Nederlandse Culturele Vereniging uitgegeven bloemlezing, met de wat cryptische titel Poolse poëzie 1826. 1976-1986, enkele gedichten uit de dat jaar verschenen bundel Ludzie na moście (Mensen op een brug) vertaald, waarvan er uiteindelijk drie in de bloemlezing waren opgenomen. Het kwam dus goed uit dat, toen tien jaar later de bewuste redacteur van de Boekenbijlage mij vroeg een artikel over de vermoedelijke Nobelprijswinnaar dat jaar te schrijven, er nog wat ongepubliceerde gedichten van Szymborska in mijn bureaula lagen, waarvan er indertijd ook twee bij het artikel in het NRC zijn geplaatst.
Je kunt je afvragen of er zonder de Nobelprijs ook een einde zou zijn gekomen aan de onbekendheid bij het Nederlandse lezerspubliek van deze in haar eigen land zo geliefde en ook elders zo gevierde dichteres. Opmerkelijk in dit kader is bovendien dat een jaar vóór de prijstoekenning het Nieuw Wereldtijdschrift een tiental gedichten van Szymborska had gepubliceerd, in de vertaling van de toen nog steeds jonge Vlaamse dichteres Jo Govaerts (twee jaar later met een aantal nieuwere vertalingen uitgebreid tot een boekuitgave getiteld De vreugde van het schrijven, uitgegeven door Van Halewyck in Leuven).
Terwijl ongeveer tegelijkertijd (de eerste druk in 1996!) bij het Poëziecentrum in Gent van een andere Vlaamse, de slaviste Jeannine Vereecken, een keuze verscheen uit de gedichten die Szymborska het jaar daarvoor in Gent had voorgelezen onder de titel Verrukking en wanhoop. Uiteindelijk zijn de gedichten van Wisława Szymborska in Nederland (en België) vooral bekend geworden – en door tienduizenden hartstochtelijk gelezen – in de vertaling van Gerard Rasch. Na ‘de catastrofe van Stockholm’, zoals de dichteres de haar ‘overkomen’ Nobelprijs steeds heeft genoemd – omdat die haar voor ruim drie jaar uit de anonimiteit of liever gezegd haar teruggetrokken bestaan had weggerukt – was Rasch immers degene die bijna alle gedichten uit de negen tot aan zijn veel te vroege dood verschenen dichtbundels van Szymborska heeft vertaald. ‘Bijna’, omdat Wisława Szymborska zich altijd heeft verzet tegen een heruitgave (en de vertaling) van de meeste gedichten uit haar eerste twee, in ideologisch opzicht zo andere tijden gepubliceerde bundels (Daarom leven wij uit 1952 en Aan mijzelf gestelde vragen uit 1954.)
De eerste bloemlezing van gedichten van Wisława Szymborska in de vertaling van Gerard Rasch verscheen in 1997 en heette Uitzicht met zandkorrel. Wat samenstelling betreft was deze identiek aan de Amerikaanse uitgave van haar poëzie View with a Grain of Sand. Selected poems (1995), waarvan uitgeverij Meulenhoff juist de rechten had verworven. Hiermee kwam het alleenrecht van uitgave en vertaling van de gedichten van Wisława Szymborska voor het Nederlands taalgebied te liggen bij respectievelijk uitgeverij Meulenhoff en Gerard Rasch, die zo ‘Szymborska’s vertaler’ werd en gestaag doorwerkte aan de vertaling van de overige gedichten. In 1999 zag een uitgebreidere keuze het daglicht, getiteld Einde en begin. Die bundel is in de jaren daarna enkele malen is herdrukt met de enigszins misleidende ondertitel Verzamelde gedichten en aangevuld met de in 2003 als aparte uitgave verschenen vertaling van Szymborska’s negende bundel Chwila (Het moment). Overigens zijn er de afgelopen jaren ook enkele bloemlezingen van Poolse poëzie verschenen1 waarin – uiteraard – gedichten van Szymborska werden opgenomen, en publiceerden zowel Nederlandse als Vlaamse literaire tijdschriften incidenteel haar (nieuwe) gedichten. Na de betreurde dood van haar vertaler zijn de vertalingen van Szymborska’s laatste twee bundels Dwukropek (Dubbele punt, 2007) en Tutaj (Hier, 2009) verschenen bij uitgeverij De Geus in de vertaling van ondergetekende. Dat geldt ook voor de met enkele niet eerder in het Nederlands verschenen (fragmenten van) gedichten verrijkte biografie Wisława Szymborska. Prullaria, vrienden en dromen (2007) van Anna Bikont en Joanna Szczęsna.
Op 1 februari van dit jaar overleed Wisława Szymborska thuis in haar slaap. Zo kwam er een einde aan het leven van een bijzonder mens en een groot dichter. Twee maanden later verscheen bij de Krakówse uitgeverij Wydawnictwo a5 haar laatste bundel, met de – niet in de laatste plaats vanwege het feit dat ze deze al een halfjaar daarvoor aan haar uitgever had doorgegeven – wat onheilspellende, maar in elk geval veelbetekenende titel Wystarczy (Zo is het genoeg). De bundel bevat dertien (voltooide) gedichten en is voorzien van een nawoord van haar uitgever, de dichter Ryszard Krynicki, en uitgebreid met de facsimile’s van het klad van nog een zestal (onvoltooide) gedichten. De bundel, waaruit hier drie gedichten zijn voorgepubliceerd, zal begin volgend jaar ter gelegenheid van de eerste gedenkdag van haar overlijden integraal verschijnen bij uitgeverij De Geus in Breda.
Zevenentwintig kootjes,
vijfendertig spieren,
ongeveer tweeduizend zenuwcellen
in elk topje van onze vijf vingers.
Precies genoeg
voor het schrijven van Mein Kampf
of The House at the Pooh-corner.
Ik, Nummer Drie Plus Vier Gedeeld Door Zeven,
sta bekend om mijn brede talenkennis.
Ik herken inmiddels duizenden talen,
waarvan in hun geschiedenis
uitgestorven mensen zich bedienden.
Al wat zij in hun tekens noteerden,
ook al ligt het bedolven onder lagen rampen,
haal ik tevoorschijn, breng ik terug
tot zijn oorspronkelijke gedaante.
Dit is geen grootspraak –
ik lees zelfs lava
en blader door as.
Ik verhelder op een beeldscherm
elk vernoemd ding,
wanneer het werd vervaardigd,
en waarvan, en waarvoor.
En geheel uit eigen beweging
bestudeer ik sommige brieven
en corrigeer daarin
de spelfouten.
Ik geef toe – bepaalde woorden
maken het me lastig.
Zo heb ik voor gemoedstoestanden genaamd ‘gevoelens’
nog altijd geen exacte verklaring.
Evenmin voor ‘ziel’, een curieus woord.
Voorlopig houd ik het op een soort mist,
naar het heet duurzamer dan sterfelijke organismen.
Maar de meeste moeite heb ik met ‘ik ben’.
Het heeft veel weg van een alledaagse bezigheid,
in het algemeen verricht, maar niet collectief,
in de tegenwoordige oertijd,
in een onvoltooid,
zij het, zo weet iedereen, allang voltooid aspect.
Maar volstaat dit als definitie?
In mijn verbindingen knettert het en knarsen de schroeven.
Mijn knop naar de Centrale rookt in plaats van op te lichten.
Ik overweeg de broederlijke hulp in te roepen
van mijn collega Twee Vijfde Van Nul Gedeeld Door Een Half.
Hij mag dan een notoire dwaas zijn,
maar hij zit wel vol goede ideeën.
Vertaling Karol Lesman