SLOVEENSE DICHTERS (2)



In het vorige nummer van TSL introduceerden we drie Sloveense dichters, die in de zomer van dit jaar optraden in het Amsterdamse Perdu. Behalve deze dichters traden er ook twee Sloveense dichteressen op.

Alja Adam


Alja Adam (1976) studeerde Vergelijkende Literatuurwetenschap en Cultuursociologie aan de Universiteit van Ljubljana. In 2003 publiceerde ze haar eerste gedichtenbundel. Inmiddels is haar poëzie in veel talen vertaald en publiceert ze geregeld in de Sloveense literaire tijdschriften.

waarom zouden we het over achilles hebben


mijn woede
is de woede van oude besjes
die zaden in de aarde steken
en wachten tot de regen het landschap openrijt
zoals hun lichamen
misschien nog voor het laatst
staan ze in de rij voor de kassa klein en trillend
overbelast met hun herinneringen en tassen
die hen uit handen dreigen te vallen
de woede krult uit de hiel –
de steel van de wijnrank uitlopend in de druiventrossen
van mijn haren vergroeid buig ik terug
naar mijn kindertijd voor het slapengaan
stel ik me de dood voor en kan
het speeksel niet doorslikken gebalde vuisten
die ook de sterksten
doen terugdeinzen
op het schoolplein
waar twee meiden als in de ring
oog in oog staan

herhaling


de rode kleur van sumak smelt
langs de weg is er niemand alleen wij twee
de regen verbreidt de geur van natte planten
alles is zo eenvoudig als wij de ritsen opentrekken
van broeken wanneer we elkaar nemen met de mond
wij weten van geen ophouden
vertel mij hoe de herfst je smaakt
elk jaar zitten we in de auto
en het landschap rijdt langzaam aan ons voorbij
op het grote doek bekijken we de wind
die opstijgt langs de stelen van de bomen
en dat extatische spuiten van bladeren.

oranje zomer


Voor L.

weet je nog van ons struinen door Istrië,
van die zomer, toen de wereld dampte van zinnelijkheid,
toen het dal van de Dragonja vóór ons lag als een opengebarsten meloen,
toen wij afdaalden op een stenen weg
met opgetrokken rokken en brandende hitte tussen onze dijen

alja

Alja Adam

weet je nog het landschap, dat als betoverd rustte,
opgedroogde rivieren in een bedding van klei,
wind, die zich als een luie kater uitstrekte
in de zilveren kruinen van olijfbomen
en pompoenen die verwilderd door de velden trokken

weet je nog, hoe wij rilden,
toen de wind vanuit zijn schuilplaats oprukte
en onze haren en zinnen verwarde,
zodat onze huid verstrakte als de huid van een pompoen

hoe dichtbij was de hemel,
toen we naast elkaar lagen,
met verhitte vingers gleden, elk onder de zoom
van eigen slipje,
en één werden
een enkel blauw gezoem zonder tijdsbesef

punctie van angst


woorden die ongecontroleerd vallen
lijken op matte voorwerpen.
zoals zinnen die tussen dijken van komma’s bewegen
en vanwege een uitbarsting van duistere begrippen
maar steeds half uitgesproken blijven.

je legt je oor te luisteren bij het water, dat uit de lucht dondert
en peinst dat de wereld steeds fragieler wordt.
als het regent, zakken de heuvels in elkaar,
storten huizen ineen en gaan onschuldige mensen eraan.
modder en water vegen de wegen weg.
de aarde geeft over van angst.

je moet denken aan het sprookje
over het wonderpotje, dat van een handvol graan
zoveel brij kon maken
dat de honger van de hele wereld gestild kon worden.
op een dag hebben gemene inhalige stadsbewoners dit potje ingepikt.
sindsdien kookte het potje alleen nog op hun bevel,
zíj werden rijk maar zij die al eerder honger leden, kregen weer honger.
omdat de inhaligen het potje niet konden laten stoppen met koken
kookte de hete brij over,
en liet bossen en velden en steden
overstromen.

je legt je oor te luisteren bij het water, dat uit de lucht dondert
en je vraagt je af, wanneer dat brutale vernielen van de aardkorst eens afgelopen is,
wanneer diegenen die van hand tot hand te zware potten van de macht doorgeven
eindelijk overgaan van woorden naar daden
stoppen met uitdelen van rake klappen van onvervulde beloftes
en een punt zetten achter hun besluiten.

Meta Kušar


Meta Kušar (1952) is behalve dichteres en essayiste schrijfster van filmscripts. Ze heeft vier poëziebundels op haar naam staan. Vorig jaar publiceerde ze een boek met interviews met een aantal belangrijke Sloveense intellectuelen, dat een goed beeld geeft van de huidige culturele ontwikkelingen in Slovenië.

kusar

Meta Kušar

ljubljana


4.

Lijkt het jou,
dat ik voorbij de wetten van de hemel en van deze wereld
Nog steeds mijn eigen zin wil doordrijven?
Alsjeblieft, blijf mijn pols verwarmen.
Ik blijf het boek schrijven.
Ik blijf in de boter roeren.
Koffiecrème koelt af.
Ik pak een kleine koffer voor New York.

5.

Als ik buig voor de instincten van de massa kraakt de hostie niet meer.
De schoonheid drijft uit het vlees.
De geest van werkelijkheid ruikt helder.
Het gekraak verandert het gewone.
Decennia op mijn lippen vangen de dromen, te laat gekomen voor de

afgesproken tijd, alleen maar om op tijd te kunnen zijn.


9.

Ik ben niet elke dag dualistisch.
Als ether de lucht verdikt vallen de boeken omver.
Wie zegt jullie te moeten lezen en schrijven?
Lezen en schrijven is niks!
jullie ruiken de rozen door de muren heen.
Wie helpt mij overgangen te creëren?
Wie gaat u de renaissance van de bloesem uitleggen?
Wie laat heldere en opgewekte gezichten ontspruiten?
Kunnen jullie vuur maken?
Al tachtig jaar speelt weemoed niet meer in stille, ronde priëlen.

11.

De literatoren zorgden voor genoeg kluchten.
En vrouwen hielpen hen erbij.
Blauwe diamant
kleedt zich onverwachts.
Het versieren in denkbeeldige ruimtes
gaat in rook op.
Een slang laat zijn huid in de stille nacht achter.
Op kindermutsjes met kant hangt de dauw.
Afwijzing is
liefde.

15.

Het is moeilijk om alle torenklokken en wapens te verdragen,
haarden, orakels, goud, de reeds gevormde essentie van mijn bergen.
Zo niet wat in hoge kuilen onzichtbaar glanst!
Opdringerige troosters graaien naar mij
en ik houd mij vast aan een boomstam.
Is het een eik?
Wil je mijn recht niet omver gooien, alsjeblieft!
De tempel kan het niet meer vernieuwen!
Slechts hij die de woorden kan behouden
én de richting
kan het.

18.

Jaargetijden gaan zitten in je lichaam en zwarte wolken ook –
Net als in een hyacint.
Boosheid bloeit op en
de tijd schudt de blaadjes af. Blijdschap. Een vers. Alles!
Hoe ruikt mimosa in het hemelruim?
Hoe ver verlicht geduld?
Hoe kan ik de kosmische opslag van het volk opruimen, zonder z’n sterren

door elkaar te schudden?

Waar zijn de mensen, die niets te maken hebben met verdoemenis?
Hun onsterfelijkheid
is werkelijk origineel.

24.

In de laan bloeien kastanjes.
En een mens biedt weerstand tegen het kwaad met zijn waardigheid.
Je weegt de stenen niet.
En graaien doe je niet.

En kortwieken ook niet.
Je kijkt en je lijdt.
Het hart spreekt als een held en langs je rimpels vloeit
barmhartigheid.
Woorden zijn in het midden vervlochten, maar gedachten
breken willekeurig in.
de geschiedenis slingert droge grijze ranken van de blauwe regen
langs het lange balkon.
’s Morgens tuimelt ze eroverheen.

39.

Op het oude marmer rust een zwaluw.
De aarde trilt
en wacht tot hij in brood verandert.
Waar is de sfinx, die het begrijpt, ziet, weet?
Ik moet er wel doorheen,
met verlies van bedwelming!
Een verlaten pakhuis van kaneel ruikt er nog tweehonderd jaar naar.
Ik leun met mijn hete hoofd tegen het hoofd van een olifant.
Waar is Indra? De heer des Hemels? Jezus, ben je in het labyrinth?
Zij die van de zon proeven
hebben hem al doorkruist.

46.

Over heel mijn huid, door heel mijn verstand voel ik
het donker. Als ze de acacia’s omhakken, hoort men leeuwen brullen.
Een held wint als hij geen haast heeft.
De bomen groeien weer aan waar hij liep. Zijn daden zijn wonderen.
Heb geduld, bloemen!
We kwamen uit alle windrichtingen om tegen de Trouw te praten bij gloeiende kooltjes.
Tegen de verhalen van het duister.
Tot aan de dageraad.

70.

Als de afgronden afgronden over zich afroepen
sluiten de schatkistjes vanzelf.
Donder beweegt erts en hele generaties
zodat het donker het verleden kan bewaren.
Een mens vreest voor lood en ontbering
en rilt voor het licht.
Plotseling overvallen door twijfels en verlangens
kan hij geen brood meer op.

Vertaling Drage Rinkema


   <

TSL 60

   >