Er was eens een Trr! Hij was samen met A-ha! En ze liepen naar het bos.
Hier rent I-ii! hun tegemoet! En zegt:
‘Ik heb een boem-boem!’
En Trr! zegt:
‘Geef me die boem-boem.’
En I-ii! antwoordt:
‘Nee.’
En Trr! zegt:
‘Geef me die boem-boem.’
En I-ii! antwoordt:
‘Nee.’
En A-ha! zegt:
‘Geef me die boem-boem.’
En I-ii! antwoordt:
‘Nee.’
Dan zegt Trr!:
‘En nu geef je me onmiddellijk die boem-boem!’
En I-ii! zegt:
‘Hier!’
En geeft hem boem-boem op zijn hoofd!
Er was eens een wekker. Hij had een snor, een hoed en een hart. En hij besloot te gaan trouwen.
Hij besloot te gaan trouwen als het kwart voor negen zou slaan. Precies
om acht uur deed hij de karaf met water een aanzoek.
De karaf met water nam het onmiddellijk aan, maar om kwart over acht
werd zij weggehaald en uitgehuwelijkt aan de kraan. De zaak was beklonken
en de karaf keerde terug naar de tafel en de wekker als reeds getrouwde dame.
Het was twintig over acht.
De tijd begon te dringen.
Toen deed de wekker een aanzoek aan de bril.
Het was een oude bril, die al meerdere malen met een paar oren was
getrouwd. De bril dacht vijf minuten na en nam het aanzoek toen aan, maar
op hetzelfde moment werd de bril weer uitgehuwelijkt aan het paar oren.
Het was inmiddels vijf voor halfnegen.
Toen deed de wekker gauw het boek een aanzoek.
Het boek nam het meteen aan en de wekker begon te wachten tot het
kwart voor negen zou slaan. Zijn hart begon op dat moment te tikken van
jewelste.
Meteen werd hij opgepakt en gesmoord onder een kussen, want de kinderen
lagen al te slapen.
En om kwart voor negen trouwde de wekker tot zijn eigen verbazing met
het kussen.
Er was eens een arme vrouw. Haar man was al lang geleden overleden en zij
kon maar nauwelijks de eindjes aan elkaar knopen. Maar haar dochtertje was
mooi en slim en had oog voor alles in haar omgeving: hoe iemand gekleed
ging en wat iemand bij zich had.
Zodra het dochtertje uit school kwam, ging ze zich altijd opdirken met
haar moeders kleren. Maar haar moeder was arm. Ze had maar één mooie
jurk en die was nog versteld ook, en een hoed met bloemetjes, maar die was
ook al oud.
Het dochtertje deed de jurk aan, zette de hoed op en draaide zich om en
om, maar het zinde haar niet: ze zag er niet net zo mooi uit als haar vriendinnen.
Het dochtertje begon de kast te doorzoeken en vond een doosje, en in
dat doosje lag een klein horloge.
Het dochtertje was heel blij, deed het horloge om en ging naar buiten.
Al lopend keek ze steeds op het horloge. Toen kwam er een oud vrouwtje
op haar af dat vroeg:
‘Meisje, hoe laat is het?’
En het meisje antwoordde:
‘Vijf voor vijf.’
‘Dankjewel,’ zei het oude vrouwtje.
Het meisje liep door en keek de hele tijd op het horloge. Opnieuw kwam
het oude vrouwtje op haar af.
‘Hoe laat is het, meisje?’
En ze antwoordde:
‘Vijf voor vijf, omaatje.’
‘Je horloge staat stil,’ zei het oude vrouwtje. ‘Door jou ben ik bijna te
laat.’
Het oude vrouwtje rende weg en meteen viel de avond.
Het meisje wilde het horloge opwinden, maar ze wist niet hoe dat moest.
’s Avonds vroeg zij aan haar moeder:
‘Vertel eens, hoe moet je een horloge opwinden?’
‘Hoezo? Heb je dan een horloge?’ vroeg mama.
‘Nee, gewoon, een vriendin heeft een horloge en ze wil het me even
lenen.’
‘Wind nooit horloges op die je toevallig vindt,’ zei haar moeder. ‘Daar
kan een groot ongeluk van komen, knoop dat goed in je oren.’
’s Nachts nam de moeder het doosje met het horloge uit de kast en ze
verborg het in een grote pan, waar het meisje nooit in keek.
Maar het meisje sliep niet en zag alles.
De volgende dag deed ze opnieuw het horloge om en ging naar buiten.
‘En, hoe laat is het?’ vroeg het oude vrouwtje dat opnieuw opdook.
‘Vijf voor vijf,’ antwoordde het meisje.
‘Weer vijf voor vijf?’ Het oude vrouwtje begon te lachen. ‘Laat me je
horloge eens zien.’
Het meisje verstopte haar arm achter haar rug.
‘Ik zie het zo ook al, dat is een fijn uurwerk,’ zei het oude vrouwtje. ‘Maar
als het niet loopt, dan is het geen echt horloge.’
‘Het is wel echt!’ zei het meisje en rende naar huis.
’s Avonds vroeg ze aan haar moeder:
‘Mama, hebben wij een horloge?’
‘Wij?’ zei haar moeder. ‘Nee, we hebben geen echt horloge. En als we het
hadden, dan had ik het allang verkocht om voor jou een jurk en schoentjes
te kopen.’
‘En hebben we ook geen onecht horloge?’
‘Dat ook niet,’ zei haar moeder.
‘Hebben we dan echt helemaal geen horloge?’
‘Ooit had mijn moeder een horloge,’ antwoordde haar moeder, ‘maar
dat stond stil toen zij stierf, op vijf voor vijf. Ik heb het sindsdien niet meer
gezien.’
‘O, wat zou ik dat graag willen hebben,’ verzuchtte het meisje.
‘Ik word er verdrietig van als ik het zie,’ antwoordde haar moeder.
‘Maar ik helemaal niet!’ riep het meisje uit.
En ze gingen slapen. ’s Nachts verstopte de moeder het doosje met het
horloge opnieuw en nu in een koffer, maar haar dochter sliep weer niet en
zag alles.
De volgende dag ging het meisje wandelen en keek de hele tijd op het
horloge.
‘Zeg eens, alsjeblieft, hoe laat is het?’ vroeg het omaatje, dat plotseling
Joost mocht weten waarvandaan opdook.
‘Het loopt niet, maar ik weet niet hoe ik het moet opwinden,’ antwoordde
het meisje. ‘Het is het horloge van mijn oma.’
‘Ja, dat weet ik,’ zei het oude vrouwtje, ‘zij stierf om vijf voor vijf. Nou,
het is tijd, anders kom ik weer te laat.’
Meteen toen zij verdween, werd het buiten donker. Het meisje had dus
geen tijd meer om het horloge in de koffer te verstoppen en legde het gewoon
onder haar kussen.
Toen ze de volgende dag wakker werd zag ze dat haar moeder het horloge
om had.
‘Zie je,’ begon het meisje te gillen, ‘je hebt me voor de gek gehouden,
we hebben wel een horloge, geef het nú aan mij!’
‘Nee,’ zei haar moeder.
Toen begon het meisje hard te huilen. Ze zei tegen haar moeder dat ze
gauw bij haar weg zou gaan, dat iedereen schoenen, jurken en fietsen had
behalve zij. En het meisje begon haar spullen bij elkaar te zoeken en gilde
dat zij bij een oud vrouwtje, dat had haar uitgenodigd, zou gaan wonen.
Zonder iets te zeggen deed haar moeder het horloge af en gaf het aan
haar dochter.
Het meisje rende de straat op met het horloge om haar arm en liep zeer
in haar nopjes op en neer.
‘Goedendag!’ zei het oude vrouwtje, dat weer verscheen. ‘En? Hoe laat
is het?’
‘Het is nu halfzes,’ antwoordde het meisje.
Meteen vertrok het gezicht van het oude vrouwtje en zij riep:
‘Wie heeft het horloge opgewonden?!’
‘Ik weet het niet,’ zei het meisje verwonderd en ze hield haar hand in
haar zak.
‘Heb jij het misschien opgewonden?’
‘Nee, het lag thuis onder mijn kussen.’
‘O, o, o, wie heeft het horloge dan opgewonden?!’ riep het oude vrouwtje.
‘O, o, wat moeten we nu doen?! Misschien is het vanzelf gaan lopen?’
‘Misschien,’ zei het meisje en rende geschrokken naar huis.
‘Blijf staan,’ riep het oude vrouwtje nog harder. ‘Maak het niet stuk en
verlies het niet. Dit is niet zomaar een horloge. Het moet ieder uur worden
opgewonden! Anders gebeurt er iets vreselijks! Je kan het beter meteen aan
mij geven!’
‘Nee, dat doe ik niet,’ zei het meisje en ze wilde wegrennen, maar het
oude vrouwtje hield haar tegen:
‘Wacht. Degene die het horloge opwindt, die windt de tijd van zijn eigen
leven op. Snap je dat? Stel dat je moeder het heeft opgewonden, dan wordt
de tijd van haar leven aan het horloge afgemeten en moet ze het ieder uur
opwinden. En als het blijft staan dan sterft je moeder ook. Maar dat is nog
maar het begin. Want als het uit zichzelf is gaan lopen, dan begint het ook
de tijd van mijn leven af te tellen.’
‘Maar wat kan mij dat schelen?’ zei het meisje. ‘Het is niet uw, maar mijn
horloge.’
‘Als ik sterf, dan sterft de dag, wat denk je wel!’ riep het oude vrouwtje.
‘Ik laat immers iedere avond de nacht los en zorg ervoor dat de wereld van
overdag kan uitrusten! Als mijn tijd ten einde is, dan is het met alles gedaan!’
En het oude vrouwtje begon te huilen en liet het meisje niet gaan.
‘Ik geef je alles wat je maar wilt,’ zei ze. ‘Geluk, een rijke man, alles! Je
hoeft er alleen maar achter te komen wie het horloge heeft opgewonden.’
‘Ik wil een prins,’ zei het meisje.
‘Ren, ren snel naar je moeder en ga na wie het horloge heeft opgewonden!
Dan krijg je je prins,’ riep het oude vrouwtje en duwde het meisje naar de
deur.
Het meisje sjokte onwillig naar huis. Haar moeder lag met haar ogen
gesloten in een deken gewikkeld op bed.
‘Lief lief mamaatje,’ zei het meisje, ‘zeg me eens, wie heeft het horloge
opgewonden?’
Haar mama zei: ‘Ik heb het opgewonden.’
Het meisje ging uit het raam hangen en schreeuwde naar het oude vrouwtje:
‘Wees maar gerust, mama heeft het horloge zelf opgewonden!’
Het oude vrouwtje knikte en verdween. Het werd donker.
De moeder zei tegen het meisje: ‘Geef me het horloge, dan wind ik het
op. Anders sterf ik over een paar minuten, ik voel het.’
Het meisje strekte haar arm uit en haar moeder wond het horloge op.
Het meisje zei: ‘En wat nu, ga je nu ieder uur om het horloge vragen?’
‘Wat moet ik dan, liefje. Dit horloge moet steeds worden opgewonden
door degene die het in werking heeft gezet.’
Het meisje zei: ‘Dus ik kan dit horloge niet om naar school?’
‘Dat kan wel, maar dan zal ik sterven,’ antwoordde haar moeder.
‘Zo doe je nu altijd, dan geef je me iets en dan pak je het weer af!’ riep
haar dochter uit. ‘Hoe moet ik nu slapen? Ga je me nu elk uur wekken?’
‘Hoe moet het dan, liefje, anders ga ik dood. En wie zal je dan te eten
geven? En wie zal er voor je zorgen?’
Het meisje zei: ‘Had ik het horloge maar zelf opgewonden. Het is mijn
horloge, dan had ik er overal mee naar toe kunnen gaan en het zelf op kunnen
winden. Maar op deze manier loop jij steeds achter me aan.’
Haar moeder antwoordde: ‘Als je het horloge zelf op had moeten winden,
dan had je ’s nachts ieder uur wakker moeten worden. Je zou je dan
zeker verslapen hebben en dood zijn gegaan. Ik had je niet steeds kunnen
wekken, want daar houd je niet van. Juist daarom heb ik het horloge voor je
verstopt. Maar ik merkte wel dat jij het had gevonden en dus moest ik het
zelf opwinden. Anders had je me ingehaald. Ik zal vanaf nu proberen me
niet te verslapen, maar als ik me wel verslaap dan is dat ook niet zo erg. Als
jij maar blijft leven. Ik leef alleen voor jou. Maar zolang je klein bent moet
ik het horloge precies opwinden. Geef het daarom nu aan mij.’
En zij pakte het horloge van het meisje af. Het meisje huilde lang en was
woedend, maar ze kon er niets aan veranderen.
Vele jaren gingen voorbij. Het meisje was groot geworden en getrouwd
met een prins. Nu had ze alles wat ze wilde: veel jurken, hoeden en mooie
horloges. En haar moeder leefde nog net als vroeger.
Op een dag belde haar moeder haar of ze wilde komen. Toen ze binnenkwam,
zei haar moeder tegen haar:
‘Mijn tijd is om. Het horloge loopt steeds sneller en er zal een moment
komen dat het plotseling stil gaat staan nadat ik het heb opgewonden. Ooit is
mijn moeder net zo gestorven. Ik wist van dat alles toen niets, maar een oud
vrouwtje heeft mij daarna alles over het horloge verteld. Het oude vrouwtje
smeekte me het horloge niet weg te gooien, anders zou er iets vreselijks van
komen. Ik mocht het ook niet verkopen. Maar ik heb het voor elkaar gekregen
om jou te redden en daarvoor ben ik dankbaar. Nu ga ik sterven. Begraaf mij
samen met het horloge, en zorg ervoor dat niemand, ook niet je dochtertje,
hierover ook maar iets te weten komt.’
‘Goed,’ zei haar dochter, ‘maar heb je niet geprobeerd het op te winden?’
‘Dat deed ik om de vijf minuten, maar nu is het al om de vier minuten.’
‘Laat mij het even proberen,’ zei haar dochter.
‘Wat zeg je nou, raak het niet aan!’ riep haar moeder. ‘Anders begint het
de tijd van jouw leven af te meten. En jij hebt een dochtertje, aan haar moet
je denken!’
Drie minuten gingen voorbij en de moeder begon te sterven. Zij drukte
de vingers van haar dochter stevig met haar ene hand, en haar andere hand,
die met het horloge, verborg ze achter haar hoofd. Vlak daarop voelde de
dochter de hand van haar moeder verslappen. Toen pakte de dochter het
horloge uit de hand van haar moeder en wond het snel op.
Haar moeder zuchtte diep en opende haar ogen. Zij zag haar dochter met
het horloge in haar hand en begon te huilen.
‘Waarom? Waarom heb je het horloge opnieuw opgewonden? Wat zal er
nu met jouw dochter gebeuren?’
‘Het geeft niet, mama, ik heb het me aangewend om niet te slapen. Mijn
kind huilt iedere nacht en ik ben eraan gewend geraakt wakker te worden.
Ik zal mijn leven niet verslapen. Dat jij leeft is het belangrijkste.’
Ze zaten een tijdlang bij elkaar en door het raam zagen ze een glimp van het
oude vrouwtje. Zij spreidde de nacht uit over de aarde, wuifde even met haar
hand en verdween tevreden. En niemand hoorde hoe ze zei:
‘Welnu, voorlopig blijft de wereld nog even bestaan.’
Er was eens een Barbie.
De Barbie was van een meisje dat ontzettend veel van haar hield en haar
overal mee naar toe nam. Maar nu was ze haar kwijtgeraakt.
Barbie was in een plantsoentje gevallen en lag achter een struik, terwijl
het kleine meisje steeds verder liep en het inmiddels lege dekentje tegen zich
aandrukte.
Barbie lag in het gras tot het avond werd, glimlachte uit gewoonte en
keek met wijd opengesperde ogen naar de hemel. Maar vanbinnen was het
haar droef te moede.
Barbies huilen nooit en zien er altijd goed uit, zelfs in het gras onder een
struik, maar haar huidige toestand was niet te benijden.
Barbie hield daadwerkelijk van het kleine meisje, haar mama, en nu
dacht Barbie eraan, terwijl ze glimlachend naar de hemel keek, hoe het kind
thuis was gekomen, het lege dekentje open had geslagen en in huilen was
uitgebarsten.
En diep in haar hart huilde Barbie ook.
Ze had het koud en ze was nat, in haar rug boorde zich een twijg of een
kleine boomwortel, over haar jurk liepen mieren en torren af en aan, terwijl
een paar spinnetjes in de weer waren met het spannen van hun draden.
Barbie was in een handomdraai bedekt met stof en viezigheid, maar bleef
gewoon glimlachen: er zat niets anders op!
Poppen houden stand tot het uiterste.
En plotseling hoorde ze naast zich een stem:
‘Ben jij dat Barbie? Hello!’
En een andere Barbie kwam op Barbie af.
Ze liep losjes en ongedwongen, haar haren vielen weelderig om haar
schouders, ze was gekleed in een gouden jurk met wit bont en had een gouden
tasje in haar hand. Deze nieuwe Barbie riep:
‘Sta op Barbie! Ik kom voor jou! Ik ben Barbie Toy!’
Barbie Toy straalde en glimlachte blij. Onze Barbie stond verlegen op,
klopte haar jurk af, die nogal gewoontjes was en die de moeder van het
meisje voor haar had genaaid van een geruite zakdoek. Het was maar goed
dat ze haar enige paar muiltjes aanhad, want nog niet zo lang geleden was
het meisje een van Barbies muiltjes kwijtgeraakt. Ze had er lang naar gezocht
en het uiteindelijk pas na drie dagen onder haar bedje gevonden: tranen met
tuiten had het meisje gehuild!
Barbie Toy liep voorop en ze kwamen meteen terecht op een glinsterende,
verlaten weg.
Daar stond een roze cabrio.
Beide Barbies gingen zitten en de
auto scheurde weg.
De Barbies glimlachten blij.
Vervolgens stapten ze uit bij een
mooi huis met twee verdiepingen.
‘Dit is ons huis, Barbie,’ zei Barbie
Toy. ‘Wij wonen hier. Kom hier ook
wonen.’
En ze bracht Barbie naar de tweede
verdieping en liet haar een luxueuze
slaapkamer met een roze badkamer
en een roze kast zien, waarin een grote
hoeveelheid jurken hing.
‘Die mag je allemaal aantrekken,’
zei Barbie Toy met een glimlach.
Onze Barbie waste zich snel,
kleedde zich om en ging naar beneden
naar de eetkamer. Daar brandden
kaarsen, was de tafel gedekt en op televisie
was een film van Walt Disney te zien.
Aan de gedekte tafel zaten Barbie Toy, haar vriend Ken en de zwartharige
Susan.
Het gezelschap was vrolijk aan het dineren en maakte zich op om te gaan
kaarten.
Barbie voelde zich ongemakkelijk, omdat ze niet meteen door had hoe het
kaartspel werkte, en ja, ze had natuurlijk andermans jurk aan en andermans
roze muiltjes. Maar zoals altijd glimlachte onze Barbie blij, alsof eindelijk
al haar dromen waren uitgekomen.
Het is waar, zo glimlachte ze altijd, en om haar heen glimlachten Toy,
Susan en Ken net zo lieflijk.
Barbie dacht aan haar kleine meisje dat waarschijnlijk in haar bedje
wanhopig lag te huilen, toen Barbie Toy zei:
‘Welterusten! Morgenochtend gaan we naar het zwembad en daarna gaan
we tennissen.’
‘O jee,’ riep onze Barbie plotseling, terwijl ze blij glimlachte, ‘sorry, ik
geloof, als ik me niet vergis, dat ik mijn zilveren tasje heb laten liggen op
de plek waar we elkaar hebben ontmoet!’
‘Zilveren?’ vroeg Toy glimlachend. ‘Maar je had toch witte muiltjes aan?
En bij een zilveren tasje hebben we toch altijd zilveren muiltjes aan?’
‘Maar ik was toen zo’n warhoofd,’ zei Barbie, ‘dat ik alles door elkaar
haalde.’
‘Maakt niets uit,’ zei Susan blij, ‘maakt niets uit Barbie, wees maar niet
verdrietig. Ik geef je mijn zilveren tasje en ik heb bijpassende muiltjes die
ik helemaal niet meer nodig heb!’
‘Zo zie je maar,’ zei Toy vrolijk, ‘het komt allemaal goed!’
‘Maar,’ wierp onze Barbie met een glimlach tegen, ‘in dat tasje zit één
ding dat ik echt nodig heb…’
Susan, Ken en Toy keken elkaar vrolijk aan. Ze wisten als geen ander
dat er in het tasje van een Barbie helemaal niets past.
Onze Barbie vervolgde:
‘Er zit een klein glittertje in, dat ik als broche draag. Dat was een cadeautje van mijn arme kleine mama, die mij kwijt is geraakt...’
‘O!’ zei Barbie terwijl ze blij glimlachte. ‘Over treurige aangelegenheden hebben we het hier niet. Wij zijn immers Barbies! We hebben geen enkele reden om bedroefd te zijn en aan het verleden te denken! We zijn allemaal verloren zielen, maar nu is ons leven vrolijk en wondermooi! Wij hebben niemand nodig, toch?’
En iedereen aan tafel begon blij te knikken.
‘Maar toch zou ik graag teruggaan naar mijn vorige leven, al is het maar voor even, en onder de struik kijken,’ drong Barbie glimlachend aan.
En er zat dus niets anders op!
Terwijl Barbie Toy, die haar hemelsblauw-met-zilveren pakje al aan had getrokken, naar haar auto liep, rende onze Barbie snel naar boven, kleedde zich om in haar geruite jurk, trok haar witte muiltjes aan, en in een oogwenk zat ze in de roze auto.
En ze snelden over het effen wegdek.
Al snel stapte Barbie uit de roze auto en rende zo snel als ze kon naar haar struik.
Daar ging ze zorgvuldig op haar oncomfortabele twijg liggen, verroerde zich niet meer, en keek met een glimlach naar de nachtelijke hemel.
Barbie Toy wachtte even, maar snapte blijkbaar hoe de vork in de steel stak en vertrok snel naar haar sprookjeshuis.
En onze Barbie bleef liggen in het gezelschap van mieren, vliegjes, muggen en ander insectengrut.
Barbie had het zwaar te verduren, maar ze berustte, glimlachte en wachtte...
En precies daar, onder de struik, vond het kleine meisje haar, dat inderdaad de hele nacht gehuild had en bij het ochtendgloren haar ouders wakker had gemaakt om te gaan zoeken.
En Barbie, als altijd, begroette haar blij met haar glimlach.
Er waren eens drie zusters: de adder Aljonka, de rat Nadezjda Grijzerat (de oudste) en de marter Zjanna (de jongste) liepen naar het station om aardappels te gaan poten in het dorp.
Ze hadden niet genoeg geld voor iedereen, ze kochten één kaartje, en daarom besloten ze Aljonka in de koffer te stoppen en reisde Nadezjda Grijzerat zonder kaartje in de binnenzak van Zjanna.
Zjanna verveelde zich onderweg, en ze sprak de hele tijd nu eens met de koffer, dan weer met haar binnenzak, en de andere passagiers deden net alsof ze niets in de gaten hadden.
Maar alles werd duidelijk toen het tijd werd voor de lunch, want de adder Aljonka had geen tijd verspild: in de koffer had ze heel wat broodjes klaargemaakt en op een spiritusbrander koffie gezet.
De marter en Nadezjda Grijzerat kropen bij haar in de koffer en lunchten daar. Daarna wilden ze gaan slapen en daarom sloten ze de deksel, snoerden de riemen aan en de koffer viel in het slot.
Maar toen stal de hyena Zoja de schijnbaar onbeheerde koffer uit de coupé, omdat ze besloten had haar dochter te ondersteunen, te kleden en
te schoeien, want daarom was ze op de trein gestapt. Ze deed net alsof ze handelde in glaswerk van kristal, maar eigenlijk waren het maar lege flessen die rammelden in haar tas.
Maar wie schetste Zoja’s verbazing, toen zij triomfantelijk de koffer opendeed voor haar dochter en haar dochters schoonfamilie (haar man, de jakhals, haar schoonmoeder, schoonvader en vijf jakhals-schoonzusjes) en in de koffer het pluizig bolletje, de marter Aljonka, lag te slapen! (Haar zusters waren onder haar niet te zien.)
Toen Zjanna echter opstond, werd de verbazing van de uitgebreide familie nog groter: een dreigende Aljonka verscheen in rijbroek met een zweepje en achter haar kroop de ontoeschietelijke Nadezjda Grijzerat tevoorschijn met een bodywarmer en rubberlaarzen aan en met een spade in haar hand: ze gingen per slot van rekening aardappels poten.
De hyena Zoja koos het hazenpad en de jakhalzen, die nergens weet van hadden, zaten met de gebakken peren en moesten onder het toeziend oog van Aljonka hun beurs trekken en voor de drie zusters drie kaartjes betalen voor de eersteklaswagon van de trein naar Moskou! (Naar Moskou, naar Moskou.)
Vertaling Jenny Stelleman en Thomas Keijser