Recensies en signalementen



Vladimir Odojevski. Het jaar 4338. Vertaling en inleiding Willem G. Weststeijn. Pegasus & Stichting Slavische Literatuur, Amsterdam 2011 (Slavische Cahiers 10).

Idem. Het jaar 4338 en andere verhalen. Vertaling en voorwoord Aai Prins. Hoogland & Van Klaveren, z.p. 2011.


De sympathieke serie Slavische Cahiers, uitgegeven onder redactie van prof. Willem Weststeijn, brengt vergeten of weinig bekende werken uit de Slavische literatuur. Er is al eerder nog niet vertaald werk in verschenen van Nikolaj Karamzin, Nikolaj Erdman, Konstantin Leontjev, Denis Fonvizin, Jelena Sjvarts en Inna Lisnjanskaja en Semjon Lipkin, naast de Tsjechen Václav Havel en Karel Čapek en de Pool Cyprian Norwid. Grote aanwinsten voor ons taalgebied. Nummer 10 van de Cahiers brengt het niet onaardige boekje Het jaar 4338 van de romantische schrijver Vladimir Odojevski (1803-1869), die nu wat weggedrongen wordt door zijn grote tijdgenoten Poesjkin en Gogol, maar die toch waardevol werk heeft geschreven en in de Russische literatuur bekendstaat als de ‘Russische Faust’, omdat zijn werken veel filosofische en sociaal-politieke kwesties behandelen en naar een universele wetenschap streven. Zijn omvangrijke Russische nachten is een werk dat op een Nederlandse uitgever ligt te wachten.

4338

Het toekomstverhaal Het jaar 4338 is – na de utopie van Michail Sjtsjerbatov Reis naar het Land van Ofir (een 1984 avant la lettre – al geschreven in 1784) en Nieuwste Reis van Vasili Levsjin over een reis naar de maan (eveneens van 1784) – een van de eerste filosofisch geïnspireerde SF-verhalen van de Russische literatuur. Het jaar waarin de handeling zich afspeelt, verwijst naar het jaar waarin de komeet van Halley op de aarde zou neerdalen en een universele catastrofe zou aanrichten. Daarom wil een Chinese student een kijkje gaan nemen in het hoogontwikkelde buurland Rusland om te zien hoe de superstaat zich voorbereidt op het grote cataclysme. Door een mesmerisch experiment is het hoofdpersonage erin geslaagd een sprong in de toekomst te wagen en in het jaar 4338 terecht te komen. De Chinees komt terecht in Petersburg, nu het centrum van de wereld en van een nieuwe, hoogtechnologische beschaving. De stad aan de kille Neva wordt kunstmatig warm gehouden, er heerst tropische plantengroei, de mensen kennen de zegeningen van telefoon, vliegtuigen, glazen boeken, hogesnelheidstreinen en andere hoogstandjes. De wetenschap is oppermachtig, het geloof in de techniek overheerst alles, de overbodige koude lucht zou men van Petersburg naar Peking kunnen transporteren, paarden zijn overbodig geworden, woordenboeken al evenzeer (wie begrijpt nog de betekenis van al die oude woorden van tweeduizend jaar oud?), kortom: de Russen hebben de Chinezen in alle opzichten overtroffen.

In deze toekomstvisie zitten ook grappige elementen: de Russen hebben ‘een maand van ontspanning’ ingevoerd en dit twee keer per jaar – een bekend fenomeen in het hedendaagse Rusland, waar rond de prazdniki (1 tot 13 januari en 1 tot 9 mei) niemand een vinger uitsteekt. De Chinees leest met verbazing dat in vroeger tijden de Russen een hoge functie konden bekleden, maar toch slecht betaald werden – een euvel van de Russische samenleving dat ook nu nog zorgt voor massale corruptie. Ook drugs, trance, erotiek zijn niet afwezig in dit waarschijnlijk humoristisch bedoeld boekje, dat duidelijk geïnspireerd is op de in de achttiende eeuw heel bekende roman in brieven Lettres persanes van Montesquieu (1721). Door hypnotiserende trance-dansen worden de mensen oprecht en huichelen ze niet meer; dit alles wordt gesuperviseerd door het ministerie van Verzoening. Tenslotte zijn proletariërs een weinig betrouwbaar volkje en allochtonen zijn de ‘vlekken op onze Russische zon’.

U voelt het al: dit is een leuke, licht idyllische mix van achttiende-eeuws Verlichtingsoptimisme (de mens is maakbaar, men kan hem bijbrengen dat hij goed moet zijn) en negentiende-eeuwse techniek, gebracht in een verzorgde vertaling. Het enige wat op dit boekje (en de reeks in het algemeen) aan te merken valt, is dat de tekst uitgelijnd zou moeten worden. Misschien is de vertaler iets te ver gegaan in zijn politieke correctheid door het Peking van de negentiende eeuw te vertalen met het twintigste-eeuwse Bejing (of is hij eerder futuristisch en heeft hij beter dan de auteur voorzien hoe de stad in de drieënveertigste eeuw zou heten?). Dit is niet het geval in een andere vertaling van dit utopische werk – van de hand van Aai Prins, verschenen bij Hoogland & Van Klaveren. De wegen der vertalers zijn voorwaar ondoorgrondelijk! Decennialang geen Nederlandse haan die kraait naar deze verdienstelijke Rus en dan opeens, in hetzelfde jaar, in dezelfde maand, twee vertalingen van hetzelfde boek. De geschiedenis herhaalt zich. Toen Frans Stapert (zaliger inmiddels) in 1993 zijn vertaling van De twaalf stoelen van Ilf en Petrov ging aanbieden aan de Wereldbibliotheek, kreeg hij daar te horen dat de uitgeverij een eigen vertaling op het getouw had staan – van de hand van Arie van der Ent (die is inderdaad in 1994 verschenen, in een bundel samen met Het gouden kalf). Daarop heeft Stapert dan maar beslist het boek zelf uit te geven en daarvoor een uitgeverij op te richten – M. Bondi (1993). Tot overmaat van ramp had rond dezelfde tijd nog iemand anders een vertaling van deze Sovjetklassieker klaar, die dan in eigen beheer is verschenen. Nu maar hopen dat volgend jaar twee vertalingen van Odojevski’s Russische nachten verschijnen!

Behalve de toekomstroman over het jaar 4338 bevat de bundel van Aai Prins nog drie andere verhalen van deze ook wel eens ‘Russische Hoffmann’ genoemde utopist, naar de toen erg populaire Duitse romanticus. Heel bijzonder is het prachtige verhaal De stad zonder naam, een dystopie over een groep mensen die goed beginnen door op een onbewoond eiland te gaan wonen, waar iedereen bijdraagt aan het geluk van de anderen. Deze op de filosofie van de Engelse utilitarist Jeremey Bentham gebaseerde samenleving (‘Benthamië’) loopt helemaal uit de hand doordat egoïsme (doorgedreven interpretatie van het nastreven van ‘profijt’) de bovenhand haalt. Het is een aandoenlijk ouderwetse anti-utopie, die grootbankiers, multinationalglobalisten en imperialisten van onze tijd met vrucht zouden kunnen lezen.

Emmanuel Waegemans



Sofja Tolstaja, Een zuivere liefde. Vertaling Eva van Santen. Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam 2011.

In zijn bekende novelle De Kreuzersonate, geschreven geruime tijd na zijn ‘bekering’, schetst Tolstoj een niet erg opwekkend beeld van het huwelijk. De hoofdpersoon, de landeigenaar Pozdnysjev, is, na een leven van uitspattingen, op latere leeftijd getrouwd met een jong meisje. Na een korte periode van bevrediging van de zinnelijke behoefte blijkt er van ‘echte’ liefde nauwelijks sprake te zijn. Er komen weliswaar kinderen, maar er is ook voortdurend ruzie, met een toenemende vijandelijkheid tot gevolg. Dat betekent niet dat Pozdnysjev niet jaloers is. Als hij meent dat zijn vrouw een relatie is begonnen met een violist samen met wie zij musiceert, vermoordt hij haar in een vlaag van woede.

zuivereliefde

De novelle bevat, zoals bijna alles wat Tolstoj schreef, autobiografische momenten, en wordt daarom door velen gelezen als autobiografie, ook al creëerde Tolstoj bewust een grote afstand tussen hem en de hoofdpersoon: Pozdnysjev vertelt tijdens een treinreis het verhaal over zijn eigen leven aan de naamloze ik-verteller van het verhaal. Maar wat voor technische trucs een schrijver ook bedenkt, de lezer zal altijd geneigd zijn het geschrevene met het persoonlijke leven van de maker ervan te verbinden. Dat gold ook voor Tolstojs vrouw, die in De Kreuzersonate een verslag las van haar eigen huwelijk en de in het verhaal gewekte suggestie dat zij haar man ontrouw zou zijn geweest verontwaardigd van de hand wees. Zo wilde ze niet voor de wereld te kijk worden gezet. Als reactie en om zich te zuiveren van alle eventuele blaam schreef ze ook zelf een novelle: Tsja vina? (‘Wiens schuld is het?’), die pas lang na haar dood (ze leefde van 1844 tot 1919) is verschenen en nu onder de titel Een zuivere liefde in het Nederlands is vertaald. In Een zuivere liefde trouwt het jonge meisje Anna met een veel oudere vorst die al een flink aantal relaties achter de rug heeft. Dezelfde uitgangssituatie als in het verhaal van Pozdnysjev, alleen is er in Een zuivere liefde sprake van een zogenaamde ‘alwetende’ verteller, die toegang heeft tot de gedachten van de personages. Al op een van de eerste bladzijden wordt over Anna gezegd dat ‘ze droomt over een liefde die zuiver en ideaal moet zijn, bijna als een gebed’. Even later krijgen we een beeld van Anna vanuit de ogen van de vorst: ‘In dit meisje herkende hij de zeldzame soort vrouw die onder dit onschuldige, half kinderlijke uiterlijk de eigenschappen van een vurige, complexe, kunstzinnige en hartstochtelijke natuur verborg. En hoewel in de ziel van dit meisje als tegenwicht tegen haar natuur onbewust de hoogste idealen van religie en fatsoen stevig verankerd waren, waardeerde of zag hij die laatste eigenschappen niet, maar de eerste voelde hij des te sterker en daarom verslond hij haar met de blik van een wild beest en die blik verwarde en beangstigde haar.’

In de loop van het verhaal worden deze motieven: de vorst als een wild beest en Anna als een vurig, complex, kunstzinnig en hartstochtelijk meisje, dat verlangt naar een zuivere en ideale liefde, verder uitgewerkt. Ondanks al zijn ervaring wijdt de vorst met zijn grove zinnelijkheid Anna niet op de juiste wijze in in de liefde. Toch schikt ze zich in haar lot en begint na verloop van tijd zelfs hartstocht voor haar echtgenoot te voelen, een hartstocht ‘die alleen op hem gericht zou blijven’, ‘zodat ze hem nooit ontrouw zou worden’. De relatie is echter moeizaam. Anna kan het niet verkroppen wanneer ze verneemt dat een boerin op hun landgoed een relatie met haar man heeft gehad. Ruzies eindigen nooit in een geestelijke verzoening, maar alleen met omhelzingen. Aan het einde van het eerste deel van de novelle krijgen Anna en de vorst een kind.

Het tweede deel schetst de situatie tien jaar later. Anna is erg veranderd. ‘Van een tamelijk mager meisje had ze zich ontwikkeld tot een opvallend mooie, gezonde en energieke vrouw.’ Tussen haar en de vorst lijkt op het oog nog steeds een goede relatie te bestaan, ‘maar op een dieper niveau hadden ze bijna niets gemeen’. De vorst interesseert zich niet voor de kinderen en haat het gezinsleven, zodat Anna overal alleen voor staat. Dan komt op een dag een oude vriend van de vorst op bezoek, een kunstschilder die lang in het buitenland is geweest en zich op een naburig landgoed heeft gevestigd. In tegenstelling tot de vorst interesseert hij zich wel voor de kinderen en heeft hij ook veel aandacht voor Anna zelf. Geleidelijk aan begint hij deel uit te maken van het gezinsleven en ook van het innerlijk leven van Anna, maar zonder ‘tedere woorden of onstuimige liefkozingen, niets van de zaken waarmee de liefde meestal gepaard gaat’. Fysiek blijft hij op een afstand, maar hij is voordurend vol zorg en begrip. ‘Alleen als een man zich zo lief en onbaatzuchtig gedraagt tegen een vrouw, kan zij volmaakt gelukkig zijn,’ luidt een van de sententies van de verteller.

Anna leeft op, begeeft zich zelfs met succes in de beau monde. Ze maakt de kunstschilder, die verliefd op haar is geworden, duidelijk dat er tussen hen alleen sprake kan zijn van een geestelijke band, ‘een dergelijke liefde is voor eeuwig, die kan niet voorbijgaan’, maar heeft hem wel voor ogen als haar echtgenoot de liefde met haar bedrijft. De vorst is uitermate jaloers. Als Anna de kunstschilder, die, ernstig ziek, naar het buitenland vertrekt om genezing te zoeken, naar het station heeft vergezeld en weer terugkomt in haar huis, doodt haar woedende echtgenoot haar door een presse-papier naar haar hoofd te slingeren.

Net zomin als De Kreuzersonate zuivere autobiografie is, is Een zuivere liefde dat. Maar ook in Een zuivere liefde zitten zo veel autobiografische momenten dat je als lezer gemakkelijk geneigd bent de heldin van het verhaal te vereenzelvigen met de schrijfster. De Kreuzersonate vanuit een vrouwelijk perspectief. De vrouw is niet een overspelige verleidster, zoals Pozdnysjev denkt, maar iemand die behalve een lichamelijke band ook een geestelijke band wil om gelukkig te kunnen worden. Ontrouw in de zin van overspel komt niet bij haar op, daar zou ze zich diep voor schamen.

Als je beide novellen achter elkaar leest, dan valt op hoeveel krachtiger en effectvoller die van Tolstoj is. Dit komt mede door de vertelsituatie: Pozdnysjev die in de trein zijn levensverhaal vertelt aan een hem onbekende reiziger, waardoor een heel levendig beeld van hem ontstaat, terwijl tegelijkertijd in zijn verhaal algemene opvattingen over het leven en de moraal aan de orde komen. Tolstoj was, zeker na zijn bekering, zeer moralistisch, maar spreekt in zijn fictie niet rechtstreeks zijn mening uit: zijn schrijversintuïtie behoedde hem voor een dergelijke onverteerbaarheid. Een zuivere liefde is bepaald niet slecht geschreven, maar Anna komt er wat bleekjes af in vergelijking met Pozdnysjev. De beschrijvingen die de verteller van haar geeft zijn niet allemaal even consistent en lijken haar soms mooier te maken dan ze, gezien andere passages in het verhaal, in feite is. ‘Het opgevouwen rijkostuum lag naast haar; met opgeheven armen draaiden haar sterke, mooie handen snel haar goudglanzende, golvende haar in een wrong en haar schouders en hals, die door de laatste stralen van de ondergaande zon door het raam beschenen werden, kwamen heel mooi uit, evenals haar prachtige, donkere ogen, die rood waren van tranen en opwinding.’ Dit lijkt meer op een wensbeeld van Anna zelf (en van de auteur zelf?) dan op een ‘objectieve’ beschrijving door de verteller en ook lijkt het niet helemaal in overeenstemming met de door Anna zo gepropageerde zuivere, geestelijke liefde. Ook de sententies over ‘de’ vrouw rieken wel erg naar een boodschap die Sofja Tolstaja, zich baserend op haar eigen leven, haar verhaal wilde meegeven. ‘Iedere vrouw heeft in haar leven maar één ware liefde. Ze koestert en bewaart die liefde voor het juiste moment. Maar heeft ze eenmaal haar keuze gemaakt, dan koestert en beschermt ze die liefde en dan is ze blind voor de onvolkomenheden van haar geliefde. De herhaling van dit gevoel komt altijd voort uit oude idealen en als een getrouwde vrouw verliefd wordt op een ander, dan is dat bijna altijd de schuld van de echtgenoot. Hij kon niet voldoen aan de romantische verlangens die de jonge, zuivere vrouwelijke natuur heeft en hij heeft ze tenietgedaan door haar alleen de grove kant van het huwelijk te bieden.’

Wiens schuld is het? In Een zuivere liefde is dat wel duidelijk. Waarom het precies spaak liep in het huwelijk van de Tolstojs in het echte leven is minder gemakkelijk te doorgronden.

Willem G. Weststeijn



Dubravka Ugrešić. Baba Jaga legde een ei. Vertaling Roel Schuyt. De Bezige Bij, Amsterdam 2011.


Baba Jaga legde een ei is het meest recente werk van Dubravka Ugrešić. Baba Jaga is een afschuwelijk uitziende en afschrikwekkende heks die in alle Slavische literaturen bekend is. Zij woont in een huis op kippenpoten, beweegt zich voort in een vijzel, soms stopt zij kinderen in de oven. De sprookjesheld komt haar bijna altijd tegen en moet al zijn sluwheid gebruiken om haar hulp te verkrijgen.

Ugrešić’ vroegere romans gingen vaak over haar ballingschap, over herinneringen aan haar jeugd in het voormalig Joegoslavië en over de naoorlogse situatie toen de diverse bevolkingsgroepen zich van elkaar losmaakten. Zij verkoos vrijwillig in ballingschap te gaan, toen er een hetze in de media tegen haar werd opgezet naar aanleiding van kritische opmerkingen die zij ten aanzien van het toenmalige nieuwe Kroatische regime maakte. Samen met nog drie andere schrijfsters werd zij uitgemaakt voor heks. Misschien is deze roman een apologie voor de heks of de oude vrouw, (in veel Slavische talen heeft ‘baba’ die betekenis) die hier helemaal niet zo afschrikwekkend is als ze altijd wordt afgeschilderd. De problematiek van oude vrouwen vormt hier het hoofdthema.

babajaga

Baba Jaga legde een ei bestaat uit drie delen die op het eerste gezicht helemaal los van elkaar staan. Het eerste deel gaat over de moeder van de ik-figuur, waarin we het alter ego van Ugrešić zelf kunnen ontdekken. De moeder van Bulgaarse afkomst zagen we ook al in Ugrešić’ roman Museum van onvoorwaardelijke overgave (1997). De moeder is aan het dementeren en op zoek naar tastbare herinneringen uit haar jeugd. De dochter gaat met hulp van een studente folklore, Aba, die de dochter zeer bewondert en op de moeder past, naar Bulgarije op zoek naar haar moeders ouderlijk huis. De wereld van haar moeder blijkt echter voorgoed verdwenen. De dochter ergert zich mateloos aan Aba, want zij blijkt handiger en beter in staat aan de wens van haar moeder te voldoen, dan zijzelf. De eenzaamheid, het gebrek aan zorg en de complexe relatie van moeder en dochter, waarin irritaties en liefdevolle zorg elkaar afwisselen, staan hier centraal Drie oude vrouwen die zichzelf op een verblijf in een hypermodern kuuroord in Tsjechië hebben getrakteerd en daar erg van genieten, vormen de hoofdpersonages in het tweede deel. De zes dagen durende vakantie wordt chronologisch verteld, waarbij tegelijk op de problemen van de hoofdpersonen met ouderdom, fysieke gebreken en de dood wordt ingegaan. Toch is dit het meest hilarische deel van de roman, met veel onverwachte wendingen, omdat deze vrouwen als het ware drie Baba Jaga’s zijn die vaak onbewust met ‘magische’ krachten andere mensen in het resort helpen of juist hinderen om hun plannen uit te voeren.

In het derde deel komt de studente uit het eerste deel plotseling in een andere rol terug. Hier wordt nu haar volledige naam gegeven: Aba Bagaj, een anagram van Baba Jaga. Zij wordt als folklore-deskundige door de uitgever gevraagd om de eerste twee delen, die ‘het manuscript’ vormen, te beoordelen en de bijzonderheden van de mythische figuur Baba Jaga uiteen te zetten. Dit deel bestaat daarom voornamelijk uit lemma’s van de encyclopedie van de Slavische mythologie, waarin attributen en kenmerken van Baba Jaga worden opgesomd. Daarnaast maakt Aba opmerkingen over de tekst, met name als ze bijzondere overeenkomsten vindt met het encyclopedische materiaal. Zo geeft Aba alvast interpretaties van een aantal passages en vergelijkt de personages en hun eigenschappen met die van Baba Jaga. Ten slotte merkt Aba fijntjes op dat de auteur in haar roman een belangrijk, zo niet het belangrijkste attribuut van de mythische Baba Jaga, het zwaard onder haar kussen, niet heeft verwerkt. De roman eindigt met haar heftige oproep dat alle vrouwen net als Baba Jaga zich met hun zwaard moeten verweren tegen de man en tegen alles wat hen in de loop der eeuwen is aangedaan. Leuk is dat de impliciete strijd die al kenmerkend was voor de verhouding tussen Aba en de ik-figuur in het eerste deel, maar toen vanuit het perspectief van de laatste werd beschreven, nu op quasi literairwetenschappelijk niveau door Aba wordt voortgezet. Zo krijgt dit laatste wat curieuze deel van de roman toch duidelijke aanknopingspunten met de andere twee delen, waardoor er uiteindelijk meer cohesie tussen de verschillende delen is dan het zich op het eerste gezicht liet aanzien.

De heterogene indeling van de roman, het zelfcommentaar, het inlassen van citaten, dit zijn allemaal bekende procedés uit Ugrešić’ vroegere romans. Maar de thematiek is duidelijk anders; hetzelfde geldt voor de manier van schrijven. We zijn van haar de bijtende humor en de ontmaskerende ironie gewoon, maar nieuw is nu de meelevende houding en de compassie van de auteur ten aanzien van deze toch wel uitzonderlijke personages. Oude dames vormen immers zelden de hoofdpersonages in een roman. Het lijkt erop dat Ugrešić wil aantonen dat veel oude vrouwen als afschrikwekkende heksen worden weggezet, maar dat ze eigenlijk toch nog veel kunnen betekenen en niet te hoeven worden afgeschreven; de boodschap is ook dat we allemaal niet aan de ouderdom kunnen ontkomen. In ieder geval zijn deze vrouwen goed in staat hun eigen leven in handen te nemen en daarvan nog met volle teugen te genieten.

Kortom, een aanbevelingswaardige roman, die door Roel Schuyt uitstekend vertaald is. Hij vertaalde al meer romans van Ugrešić en won dit jaar de Aleida Schot-prijs.

Jenny Stelleman





   <

TSL 59