Het toekomstverhaal Het jaar 4338 is – na de
utopie van Michail Sjtsjerbatov Reis naar het Land
van Ofir (een 1984 avant la lettre – al geschreven in
1784) en Nieuwste Reis van Vasili Levsjin over een
reis naar de maan (eveneens van 1784) – een van
de eerste filosofisch geïnspireerde SF-verhalen van
de Russische literatuur. Het jaar waarin de handeling
zich afspeelt, verwijst naar het jaar waarin de
komeet van Halley op de aarde zou neerdalen en
een universele catastrofe zou aanrichten. Daarom
wil een Chinese student een kijkje gaan nemen in
het hoogontwikkelde buurland Rusland om te zien
hoe de superstaat zich voorbereidt op het grote cataclysme.
Door een mesmerisch experiment is het
hoofdpersonage erin geslaagd een sprong in de toekomst
te wagen en in het jaar 4338 terecht te komen.
De Chinees komt terecht in Petersburg, nu het
centrum van de wereld en van een nieuwe, hoogtechnologische
beschaving. De stad aan de kille
Neva wordt kunstmatig warm gehouden, er heerst
tropische plantengroei, de mensen kennen de zegeningen
van telefoon, vliegtuigen, glazen boeken,
hogesnelheidstreinen en andere hoogstandjes. De
wetenschap is oppermachtig, het geloof in de techniek
overheerst alles, de overbodige koude lucht
zou men van Petersburg naar Peking kunnen transporteren,
paarden zijn overbodig geworden, woordenboeken
al evenzeer (wie begrijpt nog de betekenis
van al die oude woorden van tweeduizend jaar
oud?), kortom: de Russen hebben de Chinezen in
alle opzichten overtroffen.
In deze toekomstvisie zitten ook grappige elementen:
de Russen hebben ‘een maand van ontspanning’
ingevoerd en dit twee keer per jaar – een
bekend fenomeen in het hedendaagse Rusland,
waar rond de prazdniki (1 tot 13 januari en 1 tot
9 mei) niemand een vinger uitsteekt. De Chinees
leest met verbazing dat in vroeger tijden de Russen
een hoge functie konden bekleden, maar toch slecht
betaald werden – een euvel van de Russische samenleving
dat ook nu nog zorgt voor massale corruptie.
Ook drugs, trance, erotiek zijn niet afwezig
in dit waarschijnlijk humoristisch bedoeld boekje,
dat duidelijk geïnspireerd is op de in de achttiende
eeuw heel bekende roman in brieven Lettres persanes
van Montesquieu (1721). Door hypnotiserende
trance-dansen worden de mensen oprecht en huichelen
ze niet meer; dit alles wordt gesuperviseerd
door het ministerie van Verzoening. Tenslotte zijn
proletariërs een weinig betrouwbaar volkje en allochtonen
zijn de ‘vlekken op onze Russische zon’.
U voelt het al: dit is een leuke, licht idyllische
mix van achttiende-eeuws Verlichtingsoptimisme
(de mens is maakbaar, men kan hem bijbrengen
dat hij goed moet zijn) en negentiende-eeuwse
techniek, gebracht in een verzorgde vertaling. Het
enige wat op dit boekje (en de reeks in het algemeen)
aan te merken valt, is dat de tekst uitgelijnd
zou moeten worden. Misschien is de vertaler iets
te ver gegaan in zijn politieke correctheid door het
Peking van de negentiende eeuw te vertalen met
het twintigste-eeuwse Bejing (of is hij eerder futuristisch
en heeft hij beter dan de auteur voorzien
hoe de stad in de drieënveertigste eeuw zou heten?).
Dit is niet het geval in een andere vertaling
van dit utopische werk – van de hand van Aai Prins,
verschenen bij Hoogland & Van Klaveren. De wegen
der vertalers zijn voorwaar ondoorgrondelijk!
Decennialang geen Nederlandse haan die kraait
naar deze verdienstelijke Rus en dan opeens, in
hetzelfde jaar, in dezelfde maand, twee vertalingen
van hetzelfde boek. De geschiedenis herhaalt zich.
Toen Frans Stapert (zaliger inmiddels) in 1993 zijn
vertaling van De twaalf stoelen van Ilf en Petrov
ging aanbieden aan de Wereldbibliotheek, kreeg hij
daar te horen dat de uitgeverij een eigen vertaling
op het getouw had staan – van de hand van Arie
van der Ent (die is inderdaad in 1994 verschenen,
in een bundel samen met Het gouden kalf). Daarop
heeft Stapert dan maar beslist het boek zelf uit te
geven en daarvoor een uitgeverij op te richten –
M. Bondi (1993). Tot overmaat van ramp had rond
dezelfde tijd nog iemand anders een vertaling van
deze Sovjetklassieker klaar, die dan in eigen beheer
is verschenen. Nu maar hopen dat volgend jaar
twee vertalingen van Odojevski’s Russische nachten
verschijnen!
Behalve de toekomstroman over het jaar 4338
bevat de bundel van Aai Prins nog drie andere
verhalen van deze ook wel eens ‘Russische Hoffmann’
genoemde utopist, naar de toen erg populaire
Duitse romanticus. Heel bijzonder is het prachtige
verhaal De stad zonder naam, een dystopie over
een groep mensen die goed beginnen door op een
onbewoond eiland te gaan wonen, waar iedereen
bijdraagt aan het geluk van de anderen. Deze
op de filosofie van de Engelse utilitarist Jeremey
Bentham gebaseerde samenleving (‘Benthamië’)
loopt helemaal uit de hand doordat egoïsme (doorgedreven
interpretatie van het nastreven van ‘profijt’)
de bovenhand haalt. Het is een aandoenlijk
ouderwetse anti-utopie, die grootbankiers, multinationalglobalisten
en imperialisten van onze tijd met
vrucht zouden kunnen lezen.
Emmanuel Waegemans
De novelle bevat, zoals bijna alles wat Tolstoj
schreef, autobiografische momenten, en wordt
daarom door velen gelezen als autobiografie, ook
al creëerde Tolstoj bewust een grote afstand tussen
hem en de hoofdpersoon: Pozdnysjev vertelt tijdens
een treinreis het verhaal over zijn eigen leven aan
de naamloze ik-verteller van het verhaal. Maar wat
voor technische trucs een schrijver ook bedenkt, de
lezer zal altijd geneigd zijn het geschrevene met
het persoonlijke leven van de maker ervan te verbinden.
Dat gold ook voor Tolstojs vrouw, die in
De Kreuzersonate een verslag las van haar eigen
huwelijk en de in het verhaal gewekte suggestie
dat zij haar man ontrouw zou zijn geweest verontwaardigd van de hand wees. Zo wilde ze niet voor
de wereld te kijk worden gezet. Als reactie en om
zich te zuiveren van alle eventuele blaam schreef
ze ook zelf een novelle: Tsja vina? (‘Wiens schuld
is het?’), die pas lang na haar dood (ze leefde van
1844 tot 1919) is verschenen en nu onder de titel
Een zuivere liefde in het Nederlands is vertaald.
In Een zuivere liefde trouwt het jonge meisje
Anna met een veel oudere vorst die al een flink aantal
relaties achter de rug heeft. Dezelfde uitgangssituatie
als in het verhaal van Pozdnysjev, alleen is
er in Een zuivere liefde sprake van een zogenaamde
‘alwetende’ verteller, die toegang heeft tot de gedachten
van de personages. Al op een van de eerste
bladzijden wordt over Anna gezegd dat ‘ze droomt
over een liefde die zuiver en ideaal moet zijn, bijna
als een gebed’. Even later krijgen we een beeld van
Anna vanuit de ogen van de vorst: ‘In dit meisje
herkende hij de zeldzame soort vrouw die onder
dit onschuldige, half kinderlijke uiterlijk de eigenschappen
van een vurige, complexe, kunstzinnige
en hartstochtelijke natuur verborg. En hoewel in de
ziel van dit meisje als tegenwicht tegen haar natuur
onbewust de hoogste idealen van religie en fatsoen
stevig verankerd waren, waardeerde of zag hij die
laatste eigenschappen niet, maar de eerste voelde
hij des te sterker en daarom verslond hij haar met
de blik van een wild beest en die blik verwarde en
beangstigde haar.’
In de loop van het verhaal worden deze motieven:
de vorst als een wild beest en Anna als een vurig,
complex, kunstzinnig en hartstochtelijk meisje,
dat verlangt naar een zuivere en ideale liefde, verder
uitgewerkt. Ondanks al zijn ervaring wijdt de
vorst met zijn grove zinnelijkheid Anna niet op
de juiste wijze in in de liefde. Toch schikt ze zich
in haar lot en begint na verloop
van tijd zelfs hartstocht voor haar
echtgenoot te voelen, een hartstocht
‘die alleen op hem gericht
zou blijven’, ‘zodat ze hem nooit
ontrouw zou worden’. De relatie
is echter moeizaam. Anna kan
het niet verkroppen wanneer ze
verneemt dat een boerin op hun
landgoed een relatie met haar
man heeft gehad. Ruzies eindigen
nooit in een geestelijke verzoening,
maar alleen met omhelzingen.
Aan het einde van het eerste
deel van de novelle krijgen Anna
en de vorst een kind.
Het tweede deel schetst de situatie
tien jaar later. Anna is erg
veranderd. ‘Van een tamelijk mager
meisje had ze zich ontwikkeld tot een opvallend
mooie, gezonde en energieke vrouw.’ Tussen haar
en de vorst lijkt op het oog nog steeds een goede
relatie te bestaan, ‘maar op een dieper niveau hadden
ze bijna niets gemeen’. De vorst interesseert
zich niet voor de kinderen en haat het gezinsleven,
zodat Anna overal alleen voor staat. Dan komt op
een dag een oude vriend van de vorst op bezoek,
een kunstschilder die lang in het buitenland is geweest
en zich op een naburig landgoed heeft gevestigd.
In tegenstelling tot de vorst interesseert
hij zich wel voor de kinderen en heeft hij ook veel
aandacht voor Anna zelf. Geleidelijk aan begint hij
deel uit te maken van het gezinsleven en ook van
het innerlijk leven van Anna, maar zonder ‘tedere
woorden of onstuimige liefkozingen, niets van de
zaken waarmee de liefde meestal gepaard gaat’.
Fysiek blijft hij op een afstand, maar hij is voordurend
vol zorg en begrip. ‘Alleen als een man zich
zo lief en onbaatzuchtig gedraagt tegen een vrouw,
kan zij volmaakt gelukkig zijn,’ luidt een van de
sententies van de verteller.
Anna leeft op, begeeft zich zelfs met succes
in de beau monde. Ze maakt de kunstschilder, die
verliefd op haar is geworden, duidelijk dat er tussen
hen alleen sprake kan zijn van een geestelijke
band, ‘een dergelijke liefde is voor eeuwig, die kan
niet voorbijgaan’, maar heeft hem wel voor ogen
als haar echtgenoot de liefde met haar bedrijft. De
vorst is uitermate jaloers. Als Anna de kunstschilder,
die, ernstig ziek, naar het buitenland vertrekt
om genezing te zoeken, naar het station heeft vergezeld
en weer terugkomt in haar huis, doodt haar
woedende echtgenoot haar door een presse-papier
naar haar hoofd te slingeren.
Net zomin als De Kreuzersonate zuivere autobiografie
is, is Een zuivere liefde dat. Maar ook in Een zuivere liefde zitten zo veel autobiografische
momenten dat je als lezer gemakkelijk geneigd
bent de heldin van het verhaal te vereenzelvigen
met de schrijfster. De Kreuzersonate vanuit een
vrouwelijk perspectief. De vrouw is niet een overspelige
verleidster, zoals Pozdnysjev denkt, maar
iemand die behalve een lichamelijke band ook een
geestelijke band wil om gelukkig te kunnen worden.
Ontrouw in de zin van overspel komt niet bij
haar op, daar zou ze zich diep voor schamen.
Als je beide novellen achter elkaar leest, dan
valt op hoeveel krachtiger en effectvoller die van
Tolstoj is. Dit komt mede door de vertelsituatie:
Pozdnysjev die in de trein zijn levensverhaal vertelt
aan een hem onbekende reiziger, waardoor
een heel levendig beeld van hem ontstaat, terwijl
tegelijkertijd in zijn verhaal algemene opvattingen
over het leven en de moraal aan de orde komen.
Tolstoj was, zeker na zijn bekering, zeer moralistisch,
maar spreekt in zijn fictie niet rechtstreeks
zijn mening uit: zijn schrijversintuïtie behoedde
hem voor een dergelijke onverteerbaarheid. Een
zuivere liefde is bepaald niet slecht geschreven,
maar Anna komt er wat bleekjes af in vergelijking
met Pozdnysjev. De beschrijvingen die de verteller
van haar geeft zijn niet allemaal even consistent en
lijken haar soms mooier te maken dan ze, gezien
andere passages in het verhaal, in feite is. ‘Het opgevouwen
rijkostuum lag naast haar; met opgeheven
armen draaiden haar sterke, mooie handen snel
haar goudglanzende, golvende haar in een wrong
en haar schouders en hals, die door de laatste stralen
van de ondergaande zon door het raam beschenen
werden, kwamen heel mooi uit, evenals haar
prachtige, donkere ogen, die rood waren van tranen
en opwinding.’ Dit lijkt meer op een wensbeeld
van Anna zelf (en van de auteur zelf?) dan op een
‘objectieve’ beschrijving door de verteller en ook
lijkt het niet helemaal in overeenstemming met de
door Anna zo gepropageerde zuivere, geestelijke
liefde. Ook de sententies over ‘de’ vrouw rieken
wel erg naar een boodschap die Sofja Tolstaja, zich
baserend op haar eigen leven, haar verhaal wilde
meegeven. ‘Iedere vrouw heeft in haar leven maar
één ware liefde. Ze koestert en bewaart die liefde
voor het juiste moment. Maar heeft ze eenmaal
haar keuze gemaakt, dan koestert en beschermt
ze die liefde en dan is ze blind voor de onvolkomenheden
van haar geliefde. De herhaling van dit
gevoel komt altijd voort uit oude idealen en als een
getrouwde vrouw verliefd wordt op een ander, dan
is dat bijna altijd de schuld van de echtgenoot. Hij
kon niet voldoen aan de romantische verlangens
die de jonge, zuivere vrouwelijke natuur heeft en
hij heeft ze tenietgedaan door haar alleen de grove
kant van het huwelijk te bieden.’
Wiens schuld is het? In Een zuivere liefde is
dat wel duidelijk. Waarom het precies spaak liep
in het huwelijk van de Tolstojs in het echte leven is
minder gemakkelijk te doorgronden.
Willem G. Weststeijn
Baba Jaga legde een ei bestaat uit drie delen
die op het eerste gezicht helemaal los van elkaar
staan. Het eerste deel gaat over de moeder van de
ik-figuur, waarin we het alter ego van Ugrešić zelf
kunnen ontdekken. De moeder van Bulgaarse afkomst
zagen we ook al in Ugrešić’ roman Museum
van onvoorwaardelijke overgave (1997). De moeder
is aan het dementeren en op zoek naar tastbare
herinneringen uit haar jeugd. De dochter gaat met
hulp van een studente folklore, Aba, die de dochter
zeer bewondert en op de moeder past, naar
Bulgarije op zoek naar haar moeders ouderlijk huis.
De wereld van haar moeder blijkt echter voorgoed
verdwenen. De dochter ergert zich mateloos aan
Aba, want zij blijkt handiger en beter in staat aan de
wens van haar moeder te voldoen, dan zijzelf. De
eenzaamheid, het gebrek aan zorg en de complexe
relatie van moeder en dochter, waarin irritaties en
liefdevolle zorg elkaar afwisselen, staan hier centraal Drie oude vrouwen die zichzelf op een verblijf
in een hypermodern kuuroord in Tsjechië
hebben getrakteerd en daar erg van genieten, vormen
de hoofdpersonages in het tweede deel. De
zes dagen durende vakantie wordt chronologisch
verteld, waarbij tegelijk op de problemen van de
hoofdpersonen met ouderdom, fysieke gebreken en
de dood wordt ingegaan. Toch is dit het meest hilarische
deel van de roman, met veel onverwachte
wendingen, omdat deze vrouwen als het ware drie
Baba Jaga’s zijn die vaak onbewust met ‘magische’
krachten andere mensen in het resort helpen of juist
hinderen om hun plannen uit te voeren.
In het derde deel komt de studente uit het
eerste deel plotseling in een andere rol terug.
Hier wordt nu haar volledige naam gegeven: Aba
Bagaj, een anagram van Baba Jaga. Zij wordt als
folklore-deskundige door de uitgever gevraagd
om de eerste twee delen, die ‘het manuscript’ vormen,
te beoordelen en de bijzonderheden van de
mythische figuur Baba Jaga uiteen te zetten. Dit
deel bestaat daarom voornamelijk uit lemma’s van
de encyclopedie van de Slavische mythologie,
waarin attributen en kenmerken van Baba Jaga
worden opgesomd. Daarnaast maakt Aba opmerkingen
over de tekst, met name als ze bijzondere
overeenkomsten vindt met het encyclopedische
materiaal. Zo geeft Aba alvast interpretaties van
een aantal passages en vergelijkt de personages
en hun eigenschappen met die van Baba Jaga. Ten
slotte merkt Aba fijntjes op dat de auteur in haar
roman een belangrijk, zo niet het belangrijkste attribuut
van de mythische Baba Jaga, het zwaard
onder haar kussen, niet heeft verwerkt. De roman
eindigt met haar heftige oproep dat alle vrouwen
net als Baba Jaga zich met hun zwaard moeten
verweren tegen de man en tegen alles wat hen
in de loop der eeuwen is aangedaan. Leuk is dat
de impliciete strijd die al kenmerkend was voor
de verhouding tussen Aba en de ik-figuur in het
eerste deel, maar toen vanuit het perspectief van
de laatste werd beschreven, nu op quasi literairwetenschappelijk
niveau door Aba wordt voortgezet.
Zo krijgt dit laatste wat curieuze deel van de
roman toch duidelijke aanknopingspunten met de
andere twee delen, waardoor er uiteindelijk meer
cohesie tussen de verschillende delen is dan het
zich op het eerste gezicht liet aanzien.
De heterogene indeling van de roman, het zelfcommentaar,
het inlassen van citaten, dit zijn allemaal
bekende procedés uit Ugrešić’ vroegere romans.
Maar de thematiek is duidelijk anders; hetzelfde
geldt voor de manier van schrijven. We zijn van
haar de bijtende humor en de ontmaskerende ironie
gewoon, maar nieuw is nu de meelevende houding
en de compassie van de auteur ten aanzien van deze
toch wel uitzonderlijke personages. Oude dames
vormen immers zelden de hoofdpersonages in een
roman. Het lijkt erop dat Ugrešić wil aantonen dat
veel oude vrouwen als afschrikwekkende heksen
worden weggezet, maar dat ze eigenlijk toch nog
veel kunnen betekenen en niet te hoeven worden
afgeschreven; de boodschap is ook dat we allemaal
niet aan de ouderdom kunnen ontkomen. In ieder
geval zijn deze vrouwen goed in staat hun eigen
leven in handen te nemen en daarvan nog met volle
teugen te genieten.
Kortom, een aanbevelingswaardige roman, die
door Roel Schuyt uitstekend vertaald is. Hij vertaalde
al meer romans van Ugrešić en won dit jaar
de Aleida Schot-prijs.
Jenny Stelleman