Leo Tolstoj, Oorlog en vrede. Vertaling Yolanda
Bloemen en Marja Wiebes. G.A. van Oorschot,
Amsterdam 2010. 1626 blz.
Het zou vreemd zijn Oorlog en vrede te recenseren,
maar een signalement van de meest recente uitgave
ervan, de derde druk van de ‘enige echte, volledige
versie’ van de roman, zoals die is verschenen in de
Russische Bibliotheek, is wel op zijn plaats. De
eerste druk van deze superieure vertaling, die de tot
op dat moment bestaande vertaling in de Russische
Bibliotheek van De Vries verre overtrof, kwam
uit in 2006. Vanwege de omvang werden dat twee
delen (dat gold ook voor de eerdere vertaling). Bij
de derde druk heeft de uitgever gekozen voor een
uitgave in één band. Dat blijkt goed te kunnen. Het
is een fraaie dundrukeditie geworden van een van
de – in alle opzichten – grootste romans van de wereldliteratuur.
Het ideale eindejaarsgeschenk.
WGW
Edwin Trommelen, Davaj! De Russen en hun wodka.
Mets & Mets, Amsterdam 2010. 285 blz.
Een Rus heeft niet de kracht om alcohol te weigeren.
En niet de wil. Gelukkig voor hem mág hij ook
niet weigeren. ‘Het is wodka, wodka en nog eens
wodka… een oceaan van alcohol. Heel zijn leven,
van de wieg tot het graf, baadt en zwemt de Rus
in die dronken zee’. Dat zegt een van de deelnemers
aan een anti-alcoholcongres in het begin van
de twintigste eeuw. Waarom dat zo is en welke rol
wodka speelt in het leven van de Russen, is te lezen
in Davaj! De Russen en hun wodka, geschreven
door Edwin Trommelen. Het is fraai uitgegeven:
voorzien van mooie illustraties, meestal in een
tweekolomstekst gedrukt en met achterin een handige
alfabetische namenlijst, die het de lezer makkelijker
maakt de gewenste drankzondaar snel op
te sporen. Niet eerder verscheen er zo’n uitgebreide
verhandeling over dit ‘drankje dat je je krachten teruggeeft
als je die kwijt bent’.
In veertien hoofdstukken neemt Trommelen
ons mee op reis. Zelfs van vóór het moment dat
het woord wodka in geschreven vorm voorkomt
(in 1533, in een jaarboek van de stad Novgorod,
dan nog bedoeld als medicinaal drankje) tot het
Rusland van Poetin, waarbij allerlei begeleidende
verschijnselen de revue passeren, zoals rituelen en
eetgewoontes. Ook het noodzakelijke gebruik van
wodka in het leger en de Russisch-orthodoxe kerk
komen daarbij aan de orde.
Opmerkelijk is de rol die de machthebbers altijd
op dit vlak hebben gespeeld en nog steeds spelen.
Op wodka stoken werd al vanaf de vijftiende
eeuw belasting geheven: hoe meer staatsinkomsten,
des te slechter de volksgezondheid. Catharina
de Grote zou bovendien al gezegd hebben dat een
dronken volk makkelijker te regeren was dan een
nuchter volk. De schrijver Nekrasov meende in
1977 dat ook de Sovjetleiders deze mening waren
toegedaan: ‘Bovendien loerde het gevaar dat een
land met heldere hoofden een bedreiging zou vormen
voor de Sovjetleiders, die onze geest trachten
te vergiftigen met alcohol’.
Toch zagen diverse regeringen in dat de uitwerking
ervan verwoestend was en vonden er
verschillende pogingen plaats het drankgebruik
aan banden te leggen. Vooral tijdens oorlogstijd
wilden de machthebbers nog wel eens de verkoop
van wodka verbieden. Het had niet veel zin. Toen
Gorbatsjov in de jaren tachtig met zijn glasnost
het Sovjetleven wilde hervormen, bond hij ook de
strijd aan met het buitensporige alcoholgebruik,
met als gevolg dat de bevolking twee jaar later
een miljard flacons eau de cologne en een miljoen
liter glasreiniger naar binnen had gewerkt.
Bovendien weet de Rus werkelijk van alles zelf wodka te stoken, desnoods van poep. Alleen al in
het jaar 1996 liepen de schattingen van het aantal
doden door alcoholvergiftiging uiteen van 60.000
tot 150.000.
In de politiek leidde drankmisbruik tot een
schrijnend geval als dat van Boris Jeltsin, die het
zelfs presteerde om als president stomdronken
voor het oog van de wereld te verschijnen; in de
muziekwereld was het de immens populaire liedjeszanger
Boris Vysotski, die zich compleet kapot
zoop. In de literatuur is er het drankicoon met de
fraaie voornaam Venedikt Jerofejev, die met zijn
roman Moskou op sterk water (1970), waarvan zojuist
al de vijfde druk (in de vertaling van Mieke
Lindenburg) verschenen is, de toon zette:
De vraag dringt zich uiteraard op waaróm de
Russen zo destructief met hun lever en leven omgaan.
Aanvankelijk (in de veertiende eeuw) zagen
ze er een geneesmiddel in: ‘Dit is wodka, gekruid
met duizendblad of salie; als iemand pijn heeft in
zijn schouderbladen of zijn lendenen, helpt het
uitstekend: deze hier is op duizenguldenkruid getrokken:
als je gesuis in je oren hebt of uitslag op
je gezicht helpt het heel goed.’ (Uit Mirgorod van
Gogol). Vrouwen in het kraambed dronken het vanwege
de beschermende werking, met als gevolg dat
baby’s het al via de moedermelk binnenkregen. Ze
sliepen er goed op en ze wenden er alvast aan. Zo
zag Poesjkin er geen gevaar in dat zijn zoon met
alcohol werd gevoed: ‘Ik ben blij dat Sasjka van
de borst is, dat werd allang tijd. En dat de voedster
flink dronk voor het slapengaan, dat is op zichzelf
geen ramp: zo went de jongen aan wijn en wordt
een prachtkerel (…)’. Erfelijkheid en gewoonte
zouden dus al een factor kunnen zijn. Andere oorzaken
zijn historisch en geografisch van aard: het
Byzantijnse christendom, waarin mystiek, wijn en
ascetisch vasten een grote rol spelen, de Mongoolse
invasie van 1220 tot 1380, die tot knechting en passiviteit
leidde, de repressieve regimes die op het
Mongoolse juk volgden, de enorme uitgestrektheid
van het land, het grillige klimaat met de lange
avonden en de lange, bitterkoude winters, de onvoorspelbare
oogsten en de arme bodem. Kortom:
drinken is iets wat de Rus van buitenaf wordt aangedaan.
Het overkomt hem, stelt Trommelen.
Tja, maar als het drinken van wodka de Rus nu
eens niet overkomen was? Dan was de Russische
literatuur misschien minder rijk geweest, hadden
er niet van die, vaak lachwekkende, anti-alcoholposters
overal in het land gehangen en was ook de
schilderkunst een inspiratiebron ontnomen. Het
boek staat vol met voorbeelden van deze uitingen,
en met name de citaten uit de literatuur, waarvan
sommige voor het eerst in het Nederlands vertaald
zijn, doen je snakken naar meer. Trommelen hoopt
dat men zich na het lezen van zijn boek naar de
boekhandel spoedt om sommige van de geciteerde
werken in zijn geheel te lezen, en wat mij betreft is
hij alleen daarin al geslaagd. Maar het lezen leidt
ook tot iets anders. Ik moet namelijk bekennen dat
ik tijdens het schrijven van dit stukje al twee keer
naar de koelkast ben gerend om een glaasje wodka
te drinken – ‘do dna’, zoals het hoort.
Fransiska Kleijer