Toen de dichter Orpheus, door Pindarus uitgeroepen tot de schepper van de zangkunst, een poëtische tekst uitsprak terwijl hij op de citer speelde, creëerde hij een nieuwe vorm van harmonie. Orpheus was een zeer bijzondere figuur. De ‘lichtheid’ van de poëzie wist hij te verbinden met cultus en religieuze praktijk. Als een van de Argonauten nam hij deel aan de tocht van Jason naar Kolchis. Daarbij kwam hij aan de zuidgrens van het gebied wat nu het Russische imperium is. Met zijn spel en gezang betoverde hij vogels en dieren, zelfs bomen en rotsen begonnen te bewegen als ze hem hoorden.
Net als Orpheus gaat het ook Ljoedmila Chodynskaja in de poëzie in de eerste plaats om het lied. De regel in een van de fabels van Krylov: ‘Ty pjela – eto djelo’ (Jij hebt gezongen – daar gaat het om) was haar lijfspreuk toen ze in de jaren tachtig deel uitmaakte van de dichtersgroepering DOOS (zie TSL 12, 1993). Een van haar kenmerkende gedichten is getiteld ‘Massa tsvetka’ (Bloemenmassa).
De echte dichter moet, volgens de Byzantijnse monniken op de berg Athos, via introspectie een diep inzicht krijgen in zijn innerlijke wereld en in zichzelf het oorspronkelijke middelpunt, de oorspronkelijke as identificeren. In dit licht bezien is het niet toevallig dat de teksten van Chodynskaja versluierd het ideaal van een eenzame verteller bevatten, die de wereld van de dingen beschrijft zoals hij ze in hun essentie ziet. De waarnemer is echter niet God zelf, de schepper van al het bestaande, maar de mens die onder het masker van zijn eigen schepping verborgen zit. Dit brengt ons tot de oude doctrine van de vereenzelviging van waarnemer en waargenomene, van de bewustwording van zichzelf zowel van buiten als van binnen, van het mysterie van de tweelingen.
In haar nieuwe bundel verwijst de dichteres al in de titel naar de tweelingenmythe. De wereld van hypothetische tweelingen, het tandem schepper – schepping, ligt ten grondslag aan de conceptie van de bundel. We zien dat vooral in de uitwerking van het lyrische ik of de lyrische held, die bij Chodynskaja vaak verschillende gezichten laat zien. Ze sluit daarmee aan bij het Russische symbolisme van Aleksander Blok en Andrej Bjely. Vooral het werk van Bjely (zijn roman Petersburg en de romans over Moskou) zit vol dubbelgangermotieven en beschrijft vaak de identiteit van verschillende maskers en rollen. De lyrische held bij Chodysnskaja is permanent op zoek naar de ideale ‘gouden tweeling’ en vindt die soms in iemand met wie hij een nauwe relatie heeft. Voor Chodynskaja zelf was de dichter Aleksej Parsjtsjikov misschien zo’n gouden tweeling. Ze kenden elkaar van het Literatuurinstituut, de schrijversopleiding in Moskou en hebben sindsdien altijd contact gehouden.
Het motief van de tweeling is in de verhalen en overleveringen van verschillende volken verbonden met de kleur rood. Zo lezen we bijvoorbeeld in Genesis (38: 27-30): ‘Toen de tijd van de bevalling was gekomen (het gaat over Tamar, die zwanger was gemaakt door haar schoonvader Juda), bracht ze een tweeling ter wereld. Tijdens de bevalling stak een van de twee zijn hand naar buiten. De vroedvrouw bond een rode draad om zijn hand ten teken dat hij zich het eerst had laten zien. Maar hij trok zijn hand weer terug en daar kwam zijn broer te voorschijn. “Wat een baanbreker ben jij!” zei ze. Hij kreeg de naam Peres. Daarna kwam zijn broer, met om zijn hand de rode draad. Hij werd Zerach genoemd.’ Rood, scharlakenrood is een belangrijke kleur in het werk van Chodynskaja.
Klanken kleurrsymboliek (scharlaken is in het Russisch ‘bagrjany’) gaan samen in een gedicht over de Egyptische zonnegod Ra.
Zowel wat de vorm als de wat de inhoud betreft is de bundel van Chodynskaja opmerkelijk en origineel. In ieder geval is de verschijning ervan een gebeurtenis in de geschiedenis van de contemporaine Russische poëzie, die rijk is aan nieuwe namen, maar weinig echte verrassingen biedt. Je kunt Chodynskaja’s poëzie experimenteel noemen, maar wel klinkt de grote traditie van de Russische poëzie erin door. Geen gemakkelijke poëzie, maar wel poëzie die het waard is heel zorgvuldig en met aandacht te lezen.
er schijnt een heel heldere zon in dit zuidelijke land
wanneer de palmlocomotieven met hun takken pulseren
je kijkt hoe de wind door de zeilen van de jachten bladert
en op de parterre van het strand partners elkaar de eerste plaats betwisten
het ruikt naar koffie en zeebries en er zijn pauwen in de bovenhoek van het beeld
klodders zeeschuim smelten op de tenen van uit het water gehaalde voeten
je praat langzaam terwijl je het betamelijke als met breipennen breit
als de buit van je ogen langsloopt en heel dichtbij is
misschien schep je genoegen in de grote krachtige kapiteins
ik weet niet zeker of ik op een viking lijk... hoe denk jij daarover
– dat de pterodactili niet erg hoog vlogen
en ze gekookte zon dronken uit houten kopjes...
dat is misschien heel aardig en de vlinder op je buik
denkt na en gaat na of dit de plek is
de in de verte bewegende luchtspiegeling van bootkrakelingen
en het zanddeeg maken het gesprek stroperig en misplaatst
maar kijk de morgeninpakkers zijn eendrachtig gearriveerd
ze scheppen alle uitzichten opnieuw en bouwen nieuwe
en ’s avonds gaat de sterrenzaaier de nog niet bekende weg op
en doet wat? – hij steekt de sterren aan en misschien ook nog een geheel nieuwe
nachtdelfsters en huwelijksmaaksters werken hard
aan de voortzetting van de menselijke soort je glimlacht
ziet hoe zoet de ochtend baadt in de nacht
wanneer ik dromen teken op hun gezichten
het sleets wordende zwijgen van de mond
het oude land Arcadië
als van een oude waterval
uit de lengtes van de tijd
zacht geruis
land van geuren
van strozand
van cascades van manen en manen
binnengezogen in de draaikolk Ra
Arcade van bijenregenbogen
in de corrida van blikken
waar de dood
de overwinning is
van de beide deelnemers aan het spel
laten we een wandeling maken door Amsterdam
het over marihuana hebben
de avond spreidt zachtjes de gesprekken uit
de avond omsnoert stevig de blikken
laten we ons haasten om naar de jazz van de regen te luistern
in het ‘Alto’ van nachtelijk Amsterdam
ouderwets met zijn tweeën bij de schoorsteen
zonder liefdesverklaring... dat voor
de noot regen
vloeide samen met de noot jazz
tot de compositie nachtelijke extase
de noot regen
haalde de gril van de snaar er tot het uiterste uit
om de toonladder ‘wij’ te spelen
Voor de heilige hoeren Maria Magdalena, Astarte en anderen die uit de patriarchale mythe over vrouwen naar voren zijn gekomen
meisjes zwerven
door de labyrinten van de nacht
vliegen als vlinders in een kaars
belanden in herbaria
in persoonlijke verzamelingen
en schreeuw tegen de stralende hoer
zoveel je maar wilt
zij is open als de vrijheid
dat is haar initiatief
en haar bijdrage aan de inrichting van de wereld
de troubadours toeterden
tot aan de rode maan
bekransten de wijn en de onschuld
het Venetië en het Vinnitsa
van de lichtekooien –
met tedere hartstocht –
je wacht niet tevergeefs op ze in mij
met een heel eigen zomernet
vangt
de sterrenregen
meerderjarige visjes
waarbij van de vinnen tot de staart
de sterrenbeelden in het zenit
op de schubben zijn geschetst
maar verkleurend in de vroegte
en alleen de vlinders vallen uit elkaar
van het yin in het yang
en helpen ons eraan te denken
dat een tweetal het heelal is
de rest van geen enkel belang!
ik
prinsessenonderdaan van de maan
verklaar:
de hereniging van alle tijden
en alle volken
en
de aansluiting van de tijd
bij de ruimte
Voor Aleksej Parsjtsjikov
hier is de tweeling – kijk eens aan
teer en grillig in zijn buitenissigheid
hun moeder baarde een spiegel
verlichtte met weerspiegeling het innerlijk
met honinggezoem
klinken honderdduizend honingraten
om de iris van de pupil te vullen met donkerbruine stroom
gouden gin in de ogen
gloeit op... of verdwijnt...
in het mandje van de honingpupil
verzamel je spiegels
koud door de herhaling van de ogen
de oorschelp is vermenigvuldigd tot een oplage
code
die ons kopieert
we bellen onszelf ter bevestiging?
een lijn modelleert een herhaalde buiging
van heupen en gedachten
vingers en lippen
ik herhaal mezelf zonder weerspiegeling
vreselijk...
vergeet niet
in de betoverde wereld
als je daar loopt – kijk niet om
als je wijn ziet – nip er niet aan
de krab van de volle maan kruipt de kamer in bij volle maan
de kubus van de krab – de kamer bij volle maan
korrelige punten van doorzichtige lijnen
hiëroglief van de klemmende schaar van de leegte
ze hebben Sirius losgemaakt van het rood
de kleur maakt zich los van het rood
de hemel scheidt zich af van de sterren
de op de muur geschetste bezwering
verschijnt van de andere kant van de maan
Sirius maakt zich los van het rood
de krab van de volle maan kruipt langs een kromme lijn
naar de binnenkant van de muur – in het koninkrijk van de spiegel
de twaalf valstrikken van het hemelse casino
zijn vermengd met het melkdeeg van de nacht
ik zei tegen jou LA
met de glimlach van je iris zei je het me na
ik maakte de RE en de MI met oogbruine warmte
danste als lichte as
maar slikte soms de FA en de SOL
van je grievende onbegrip
als een SInister drogbeeld
doemde een toonladder op
uit de twee klanken joe en ra
en klonk door de hele klaviatuur
in het speelgoedparadijs van de vleugel
van de hemelse woning AI
woonde ik daar?
wanneer de maan
opkomt in rood
de Melkwegboot
in maansels van de droom
van honingbijen
vormt een koor
van koude monden
wenst de gloed
snelt als de opkomst
brand van vogels
in mijn bloed
zing Goudgemonde
een weldadig lied
en ik word wakker
in de maansels van de droom
schommelt de boot
de Melkweggift
van honingbijen
heeft mij gevoed
en ik alleen
ga langs
het brandend pad
geopend
vliegende zodiak
een parapluie
boven mijn stap
Vertaling Willem G. Weststeijn