Wanneer we aan de maatschappelijke betrokkenheid van Russische schrijvers denken, roept dit meteen het beeld op van Lev Tolstoj met zijn laarzen en witte tuniek, staand tussen de boeren op het land. Zo’n beeld krijgen we niet meteen op ons netvlies wanneer we denken aan de stedeling en kamergeleerde Vladimir Solovjov. In hoeverre was de laatste eigenlijk maatschappelijk betrokken en hoe verhield zich dit tot het engagement van Tolstoj? Hadden die twee beroemde tijdgenoten contact met elkaar en wat betekende dit voor hun beider engagement? Aan de hand van twee dramatische episoden in de Russische geschiedenis aan het begin van de jaren negentig in de negentiende eeuw wil ik hun onderlinge relatie schetsen.
In 1891 werd Rusland getroffen door een ernstige hongersnood en zoals vaker in de geschiedenis ging deze ramp gepaard met ernstige oprispingen van antisemitisme. Solovjov en Tolstoj zetten zich beiden in om de gevolgen van de hongersnood te bestrijden, al trokken ze hierbij niet gezamenlijk op. Ten aanzien van de strijd tegen het antisemitisme werkten ze – op bescheiden schaal – samen. Deze episoden zijn in de secundaire literatuur nauwelijks behandeld, en dat is jammer want juist hierbij komen de overeenkomsten en verschillen tussen beide intellectuelen sterk naar voren, zowel qua opvattingen als karakterologisch. Tegen de achtergrond van Tolstojs engagement krijgt Solovjovs betrokkenheid ook meer reliëf.
Al tientallen jaren kampte Rusland met mislukte oogsten. In 1891 kenden zelfs de Volga en de Tsjernozemstreken, bekend staand als de graanschuren van het land, een uiterst magere oogst. Miljoenen boerengezinnen leden honger en tussen de herfst van 1891 en de zomer van 1892 vielen er ongeveer 400.000 doden. De hulp kwam traag op gang. De overheid deelde graan uit onder de boeren, organiseerde gaarkeukens en bezorgde de boeren paarden en zaadgoed zodat ze in elk geval voor het komende seizoen weer aan de slag konden. Ook de burgerbevolking kwam te hulp maar dit stuitte aanvankelijk op grote weerstand van de regering, die zich in haar liefdadigheid niet graag beconcurreerd zag. Ondanks alle slecht gecoördineerde hulp werd de hongersnood in juli 1892 officieel ‘overwonnen’ verklaard.
Lev Tolstoj was zonder enige twijfel de grote held in de strijd tegen de hongersnood. Hij organiseerde meer dan 200 gaarkeukens en was het prominentste boegbeeld van de burgerinitiatieven om de boeren te redden. Hij publiceerde artikelen en pamfletten, waarmee hij dankzij zijn kennis van het platteland de noden van de boeren indringend onder de aandacht wist te brengen. In ‘Strasjnyj vopros’ slaakte Tolstoj een noodkreet gericht aan de regering: ‘Is er genoeg brood om Rusland te voeden’? En met resultaat, want binnen twee weken besloot de regering graan beschikbaar te stellen. In andere teksten legde hij de psychologie van de boeren en hun reële behoeftes uit aan een publiek, dat er volgens hem niets van begreep. Want in zijn ogen was het probleem structureler en kon het niet opgelost worden door alleen maar voedsel uit te delen. Wat de boeren in zijn ogen echt nodig hadden, was geen vorm van zorgzaam paternalisme, maar hulp die hen hun gevoel van eigenwaarde teruggaf. Naast voedsel was er grote behoefte aan technische hulpmiddelen en medicijnen, maar ook de mogelijkheid om vrij te kunnen pelgrimeren.
In zijn polemisch getoonzet artikel ‘O golode’ toonde hij aan hoe de boeren hun verslechter(en)de maatschappelijke positie te danken hadden aan een stedelijke elite , die geen oog had voor de veel te hoge belastingdruk en het gebrek aan land waarmee hun voormalige lijfeigenen te kampen hadden.
Tolstojs artikelen ontleenden hun overtuigingskracht aan de schijn van objectiviteit waarmee hij zowel het standpunt van de regering als van de zemstvo wist weer te geven, waarbij hij zich zeker te aanzien van de boeren onderscheidde door een groot inlevingsvermogen in hun psychologie. Daarnaast dankte hij zijn morele gezag aan de praktische hulp die hij honderden noodlijdende boeren bood.
Toch stuitte de beroemde schrijver op de censuur. Het nummer van het liberale Voprosy filosofii i psikhologii, een tijdschrift onder redactie van Nikolaj Grot, met daarin Tolstojs artikel ‘O golode’ werd door de autoriteiten beschouwd als kritiek op de hulp van overheidswege en geconfiskeerd.
Interessant is het feit dat in hetzelfde verboden nummer een lezing van Solovjov was opgenomen, die felle reacties uit conservatieve hoek losmaakte.1 Met een censuur die hem in de nek hijgde, was deze periode voor Solovjov sowieso al een moeilijke tijd als auteur. Tussen 1891 en 1892 publiceerde hij een vijftal artikelen, waarin hij de hongersnood weet aan een dieper liggende oorzaak, namelijk de verkeerde verhouding tussen boeren en stedelijke elite. Deze interpretatie, die hij deelde met Tolstoj, baseerde hij op christelijke normen en waarden. Solovjov riep de stedelingen op tot liefde voor en verbroedering met de hongerige boeren. Ook staafde hij zijn argumenten met concrete feiten, weliswaar niet gegrepen uit het dagelijks boerenleven, maar gerelateerd aan de stand van de techniek in de landbouw. Deze kennis putte hij niet, zoals Tolstoj, uit eigen ervaring, maar uit recent onderzoek dat hij keurig citeerde. Hier sprak dus eerder de geleerde dan de betrokkene. De hongersnood en de voortgaande erodering van het land waren het gevolg van het onvermogen van de stedelijke elite om cultuur en techniek voor de boeren toegankelijk te maken. De elite bekommerde zich in feit niet om de boeren.
Precies op dit punt verschilt de toon van Solovjov van die van Tolstoj. Terwijl de schrijver zonder enig voorbehoud zijn waardering uitte voor het gewone volk, en zich in zijn geschriften op voet van gelijkwaardigheid met hen uiteenzette, vertoonde Solovjov een paternalistische houding. In zijn optiek moest de stedelijke elite het volk verlichten. Over de verantwoordelijkheid van de regering in deze zaak, liet Solovjov zich niet uit. Uit zijn pen kwam, in tegenstelling tot de felle aanvallen van Tolstoj op de regering, geen kritiek. Misschien deed hij dit uit tactische overwegingen, om de censuur niet nodeloos te provoceren.
Het verschil tussen beide auteurs wordt evidenter wanneer we kijken naar de reactie van Solovjov op Tolstojs engagement. Solovjov verdedigde de particuliere hulp aan de boeren tegenover de conservatieve tegenstanders ervan. Daarom zou men verwachten dat hij Tolstojs concrete hulp aan de boeren met gaarkeukens en dergelijke zou loven, maar Solovjov reageerde terughoudend. Volgens hem boden initiatieven als die van Tolstoj maar op beperkte schaal soelaas, zeker in verhouding tot de staatshulp. Er zou niet veel verloren gaan, wanneer de particuliere hulp zou stoppen, schreef hij zelfs.
De houding van Solovjov jegens Tolstoj in die tijd grensde aan aversie. Dat lezen we af aan de kritiek die hij een paar maanden voorafgaand aan de hongersnood uitte en die in de context van de hongersnood uiterst actueel werd. Solovjov richtte zijn pijlen op het idyllisch principe dat de boeren eigenlijk geen technische vooruitgang nodig hadden, maar juist op een eenvoudige manier moesten blijven leven – een manier van leven waarvan de stedelingen in moreel opzicht veel konden opsteken. Dit principe wordt samengevat in het sleutelwoord oprosjtsjenie (vereenvoudiging). Volgens hem was Tolstojs verhaal ‘Tri smerti’ een geniale exponent van dit principe. Daarin beschrijft de schrijver de dood van een adelijke dame (koel’toernaja barynja), een boer en een boom. In deze aflopende reeks van gecompliceerd leven, ging de boom op de simpelste manier dood, omdat zijn leven het eenvoudigst was geweest. Solovjov toonde aan dat dit argument tot in zijn uiterste consequenties doordacht, neigde naar boeddhisme, oftewel een passieve acceptatie van de werkelijkheid. Solovjov was er verontwaardigd over dat je een eenvoudige levenstijl kon verdedigen, terwijl juist het gebrek aan technische hulpmiddelen en onderwijs de boeren nog armer maakte.
Solovjovs kritiek was niet helemaal terecht, want zoals we zagen, pleitte ook Tolstoj voor materiële verbeteringen op het platteland. Hierdoor verslechterde de verhouding tussen de twee denkers zo dat Solovjov in augustus 1891 aan Nikolaj Grot schreef: ‘Tegen het einde van augustus zal ik, ijs en weder dienende, in Moskou zijn. Maar Tolstoj zal ik niet opzoeken. Onze verhouding heeft onder onze correspondentie geleden vooral ten gevolge van mijn artikel ‘Idolen’ (‘Idolen en idealen’, MdC). Bovendien ben ik bijzonder ongelukkig met dat onzinnige gepreek over oprosjtsjenie, waardoor boeren dankzij hun eenvoud sterven’.
De enige oplossing lag volgens Solovjov in het organiseren van een gecoördineerde publieke actie. Wat bedoelde hij daarmee precies: meer staatshulp of een samenwerking tussen overheid en burgerij? Dit blijft in zijn publicaties onduidelijk. Zijn praktische activiteiten, los van zijn geschriften, werpen enig licht op deze droom van publieke actie. Naast zijn publicaties wilde hij lezingen organiseren waarvan de opbrengst naar de slachtoffers ging, maar hij werd hierin gedwarsboomd door de autoriteiten. Daarnaast probeerde hij een hulpcomité op te zetten naar het voorbeeld van het Panslavisch Comité dat tijdens de Krimoorlog actief was geweest. Ook dit stuitte op weerstand van officiële zijde.
Tenslotte ondernam hij stappen om clandestien een sociale beweging te beginnen. Dit was Solovjovs meest militante onderneming. Voor een revolutie met kans van slagen was een gezaghebbend generaal nodig, eentje die gevolgd werd door zijn soldaten, en een religieuze leider achter wie zich de boeren zouden scharen. Gelukkig kwamen deze plannen niet verder dan een paar gesprekken met een kandidaat-generaal. Ondanks Solovjovs kritiek lukte het Tolstoj, l’homme de terrain, tenminste wel om de boeren daadwerkelijk te helpen en de regering tot concrete stappen te bewegen.
Ondanks hun diepe meningsverschillen traden Solovjov en Tolstoj in 1891 wel met elkaar in contact in verband met een ander sociaal probleem dat dringend om een oplossing vroeg: het oplaaiende antisemitisme. En hier toonde Solovjov zich l’homme d’action bij uitstek.
In de laatste decennia van de negentiende eeuw was de positie van de joden in Rusland veel slechter dan in veel Westeuropese landen, waar ze inmiddels burgerrechten hadden verworven. Het grootste deel van de joodse bevolking – aan het eind van negentiende eeuw zo’n vijfmiljoen mensen – werd gedwongen om binnen een afgebakend gebied, de tsjerta osedlosti, in het zuid-westen van Rusland te verblijven. Slechts een kleine joodse minderheid woonde in Moskou en Sint-Petersburg. Hun maatschappelijke positie als arts, advokaat, journalist of revolutionair verwekte haat en nijd onder de ‘autochtone’ bevolking. Ondanks dat het merendeel van de joden als paupers leefden, ontstond het beeld van de ‘jood als uitbuiter’ als de grootste bedreiging van de Russische landbouw en de handel. Bloedige pogroms laaiden in 1882 en 1883 op in de Zuid-Russische steden Odessa, Kiev en Rostov-aan-de-Don. Ze waren voor de regering aanleiding om deze minderheid verder te isoleren. Maatregelen volgden om hun de toegang tot het onderwijs te bemoeilijken en hun vestigingsmogelijkheden en bewegingsvrijheid te beperken. Zo werd het voor de joden in de jaren 1887 tot 1892 steeds moeilijker gemaakt om aan de universiteit te studeren (numerus clausus) en advokaat of lokaal bestuurder te worden. De psychologische druk die vooral door de conservatieve pers op de joden werd uitgeoefend droeg nog bij aan de verslechtering van hun leefomstandigheden.
Solovjovs engagement met de joden begon in de tijd van de pogroms. Vanaf 1882 begon hij zich over het joodse vraagstuk uit te laten, eerst in zijn correspondentie, daarna publiekelijk. Deze publieke interventies, in totaal een stuk of twaalf, hield hij vol tot zijn dood. Zo is het welbekend dat hij op zijn sterfbed vroeg om wakker gehouden te worden zodat hij nog voor de joden kon bidden.
Solovjovs langdurige belangstelling voor de joden kwam voort uit het zoeken naar de continuïteit tussen jodendom en christendom. Hiervoor leerde Solovjov onder begeleiding van zijn vriend Faivel’ Gets zelfs Hebreeuws en hij verdiepte zich in het Oude Testament, de Torah en de Talmud, waardoor hij in Rusland een pionier werd in de bestudering van het jodendom. Volgens hem was er historisch gezien sprake van een nauwe band tussen joden en christenen. Het christendom had ten slotte zijn wortels in het jodendom.
Juist deze koppeling tussen het joodse vraagstuk en het jodendom, oftewel tussen een sociaal probleem en religie, toont Solovjovs originaliteit en analysevermogen.2 In plaats van een reactie te geven op concrete gebeurtenissen zoals de pogroms of de restrictieve regelgeving, richtte Solovjov zijn pijlen op datgene wat volgens hem de kern van het probleem was, namelijk een diepgeworteld misverstand onder christenen over wat het jodendom eigenlijk inhield.
In het artikel waardoor hij bekend werd als verdediger van de joden, ‘Evrejstvo i khristianskij vopros’ (1884), stelde hij de cliché’s over joden aan de kaak die in de conservatieve pers vaak opgeld deden. Het valt op dat hij deze cliché’s niet weerlegt, maar ze tot positieve eigenschappen verklaart. De joden blijven onder elkaar en leven geïsoleerd en egoïstisch? Het principe van de individualiteit is toch positief, want het bevordert een persoonlijke verhouding tussen God en mens. De joden zijn uitbuiters op het platteland en gretige materialisten in de steden? Er is niets mis met het vergaren van materiële goederen voor het opbouwen van een samenleving. Deze argumenten waren in het bijzonder gericht tegen Dostojevski, bij wie volgens Solovjov dit cliché centraal stond in zijn veroordeling van de joden.
Het belangrijkste tegenargument formuleerd hij naar aanleiding van de klacht dat De joden zich kenmerken door een extreme religiositeit? Een leven leiden volgens religieuze principes is juist nastrevenswaardig. De Christenen zouden daarvan nog wat kunnen opsteken. Zijn kernboodschap was hard en provocatief: niet de joden waren verantwoordelijk voor het joodse vraagstuk, maar de Christenen! Hiermee poogde hij zijn geloofsgenoten – en zeker de conservatieven onder hen die het jodendom uit naam van het christendom verwierpen onder het motto: ‘de joden zijn godsmoordenaars!’– aan het denken te zetten over de manier waarop zijzelf in het leven stonden en welke rol hun religie daarin speelde. Als Christenen zich namelijk echt naar hun christelijke principes zouden gedragen, zouden de joden zich vroeg of laat vanzelf tot het christendom bekeren.
Deze nauwverhulde proselietische boodschap was niet zozeer een verkooptruc richting de conservatieven – die de joden graag bekeerd zagen – maar de ware echo van Solovjovs toekomstbeeld: een op basis van religieuze principes herenigde Russische samenleving. Hierin verschilden zijn doelen, ironisch genoeg, niet erg van die van de conservatieven. Alleen wilde hij andere middelen hanteren. Geen gebruik van geweld in de vorm van vervolgingen en beperkte toegang tot beroepen, maar juist de joden overtuigen door voorbeeldig christelijk gedrag. Zijn droom van een eenheid van joden en christenen binnen de Russische maatschappij verwoordde hij in volledig seculiere termen. In de joodse stedelijke middenklasse die in die tijd ontstond, zag hij een groot potentieel voor de Russische samenleving als geheel. Zij kon namelijk dienen als het broodnodige cement tussen de boeren en de elite. Rusland ontbrak het tot dan toe aan zo’n sociale middengroep. Dit idee, dat Solovjov helaas niet verder uitwerkte, is een opmerkelijke poging om de joden in die tijd van vervolgingen waarin ze geen burgerrechten genoten, een concrete plek en rol in de Russische samenleving te geven.
Solovjov wilde in 1890 een manifest publiceren tegen de antisemitische pers. Samen met de Engelse journalist Emil J. Dillon, de Russische correspondent voor de Daily Telegraph, organiseerde hij een petitie. In dit kader benaderde hij Lev Tolstoj met het verzoek om de tekst voor het manifest te schrijven. Het antwoord van Tolstoj was exemplarisch voor zijn motivatie om deze actie te steunen. Hij had liever dat Solovjov die tekst zelf schreef, want: ‘Ik weet van tevoren dat als u, Vladimir Sergeevitsj, uitdrukking geeft aan uw gevoelens omtrent dit onderwerp, u ook mijn gedachten en gevoelens zult uitdrukken. Op basis van dezelfde argumenten delen we onze afkeer [otvrasjtsjenie] van de vervolging van het joodse volk [natsional’nost’]: het besef van een broederlijke band met alle volkeren [narodnost’], en vooral met de joden onder wie Christus werd geboren en die zoveel geleden hebben en nog steeds lijden onder de heidense onwetendheid van de zogenaamde christenen’. Solovjov schreef het manifest en riep de intelligentsia op omwille van Ruslands toekomst de joden volgens de principes van rechtvaardigheid en menselijkheid te behandelen. De joden verdienden net als andere culturele en religieuze minderheden respect en volledige burgerrechten. Ze mochten door vervolgingen niet gedwongen worden alleen financiële activiteiten te ondernemen. Tolstoj ondertekende en Solovjov slaagde er vervolgens in om meer dan vijftig handtekeningen van schrijvers te verzamelen. Ondanks deze brede ondersteuning besloten de autoriteiten het manifest onmiddellijk te verbieden. Uiteindelijk, waarschijnlijk via Dillon, verscheen de tekst anoniem in het Engels in de Londense krant The Times, onder de vermelding ‘met steun van Russische schrijvers’, alleen Tolstojs naam werd genoemd.
In hoeverre deelde Tolstoj Solovjovs opvattingen omtrent het antisemitisme? Tolstojs beleefde weigering het manifest te schrijven suggereert in elk geval dat de strijd tegen het antisemitisme niet zijn prioriteit had. En inderdaad schreef hij in een brief aan Faivel’ Gets, met wie hij net als Solovjov bevriend was, over de jodenvervolgingen: ‘Er zijn veel onderwerpen die mij meer bezighouden dan dit, daarom zou ik er niets over kunnen schrijven dat het publiek echt raakt.’ Toch veroordeelt Tolstoj ook in deze brief het antisemitisme in zijn land. Hij memoreert dat tegen de achtergrond van het geweld in die dagen, de joden getuigden van een hogere moraal dan de christenen. Toch sloeg Tolstoj het christendom hoger aan. Waar hij zich in de joodse leer vooral aan stoorde was het messianisme, oftewel de nadruk op het nationale principe.
Dat Tolstoj ernstige kritiek had op de joden was niet nieuw. Al in de jaren 1880 had hij zijn bezwaren geuit in ‘V tsjom ja verjoe’ (‘Waarin ik geloof’), dus ongeveer in dezelfde tijd als Solovjovs polemische artikel (1884). Hierin concludeerde hij dat het jodendom en het christendom tegenover elkaar stonden. Terwijl de joden de oude regel ‘oog om oog, tand om tand’ hanteerden, verving Jezus Christus deze door ‘verzet je niet tegen het kwaad of tegen hem die kwaad is.’ Ook het elitarisme en de legalistische opvatting die in de joodse leer centraal staan, stuitten hem tegen de borst.3 Pas in de jaren 1890 gaf hij blijk van een meer positieve houding ten opzichte van de joden, zonder dat dit in een actieve verdediging van hun positie uitmondde. Kortom, hij bleef het jodendom uitsluitend religieus bekritiseren en werd nauwelijks geleid door sociale overwegingen. Dit verklaart zijn houding in een brief aan Gets: ‘Ik verafschuw de jodenvervolgingen. Ik beschouw ze niet alleen als onrechtvaardig en wreed, maar ook als waanzinnig. Toch houdt dit onderwerp me niet meer bezig dan andere gevoelens en gedachten.’
In het geval van Tolstoj kun je dus niet van een langdurige belangstelling of van een nauwe betrokkenheid spreken. Toch blijft het verbazingwekkend dat Tolstoj en Solovjov in deze episode niet nader tot elkaar kwamen. Het feit dat ze beiden het jodendom beschouwden als de voorganger van het christendom, bij dezelfde geleerde Hebreeuws studeerden, beiden de toepassing van de morele leer door de joden in hun dagelijks leven bewonderden, zou genoeg aanleiding hebben kunnen geven tot het voeren van levendige discussies. Maar hiervan is geen spoor terug te vinden. Waarschijnlijk maakte de afkeer van meerdere aspecten van het judaïsme en het jodendom in zijn tijd, die Tolstoj in de jaren 1880 uitte, hem geen bijzonder aantrekkelijke gesprekspartner voor Solovjov. In tegenstelling tot Tolstoj was en bleef Solovjov intensief betrokken bij het lot van de Russische joden.
Als men de toon en argumenten van Tolstoj en Solovjov in beide kwesties bekijkt, zijn de overeenkomsten opvallend. Beiden schrijven vanuit een diep religieus besef en maken een morele diagnose van Rusland. Ze gaan niet direct in op de actualiteit, maar werpen vanuit een andere, meer principiële hoek hun licht op het probleem. Ze stellen niet het beleid of economische factoren aan de kaak, maar eerder de houding van de Russische intelligentia tegenover de boeren en de joden.
Naast deze parallen traden er ook principiële verschillen aan het licht. De praktische betrokkenheid van Solovjov bij de boeren kende haar beperkingen, vergeleken bij de tomeloze energie en daadkracht die Tolstoj toonde in zijn hulp aan de hongerige boeren. Omgekeerd ontdekten we dat de diepgang en de volharding van Solovjovs engagement met de joden gunstig afsteekt tegen de ambigue en afstandelijke houding van Tolstoj.
In hun opvattingen over het gewone volk hebben ze een appeltje met elkaar te schillen. Hier valt het contrast op tussen Solovjovs ouderwetse paternalisme en het gepraktiseerde egalitarisme van Tolstoj. Ongetwijfeld zullen Tolstojs ervaring en dagelijks contact met de boeren bepalend zijn geweest voor zijn waardering van het gewone volk. Daartegenover achtte Solovjov Tolstojs ideeën over de eenvoudige levenstijl van de boeren ronduit gevaarlijk. Zijn ergernis jegens Tolstoj valt wellicht te begrijpen binnen de context van de hongersnood. Maar misschien was de filosoof ook bang dat de publieke opinie Tolstojs mening al te gemakkelijk zou overnemen. Hun tijdgenoten bestempelden beiden als profeten. Aangezien de rang van profeet moeilijk valt te delen, speelde gevoelens van concurrentie – wie van de twee zal de publieke opinie voor zich winnen? – mogelijk een rol. Het beeld rijst op van Tolstoj als de succesvolle auteur die het lukte de publieke opinie en de regering te mobiliseren. Solovjov daarentegen schreef en argumenteerde helderder, maar bereikte zijn publiek minder gemakkelijk, ook vanwege de censuur. Bovendien was hij moeilijker te ‘plaatsen’.
Na deze crisis in de onderlinge betrekkingen zou Solovjov in 1894 een verzoeningspoging wagen, maar het was tevergeefs. In 1899 verscheen Tri razgovora (Drie gesprekken). Daaruit werd duidelijk dat Solovjov Tolstoj, wiens karakter hij verwerkte in de figuur van de goedbedoelende naïeve prins, niet serieus nam. De kiem van deze poging de beroemde schrijver belachelijk te maken, ligt wellicht in hun polemiek ten tijde van de hongersnood.