Cees Willemsen



Iedere generatie zijn eigen Tsjechov.
Over schuldgevoelens, een ruggetje en kalfskoteletten.




Tsjechov (1860-1904) stierf honderd jaar geleden. Zijn dood veroorzaakte geen schok onder de Nederlandse lezers. Ze kenden hem nauwe­ lijks en voor zover ze hem gelezen hadden, beschouwden ze hem als een 'Rus' van het tweede, derde garnituur, een navolger van dehier veel bekendere Franse schrijver Guy de Maupassant. De vergelijking met De Maupassant was overigens weinig origineel, daarin was de zeer populaire Lev Tolstoj de Nederlandse critici voorgegaan. Ook bij de oosterburen kon iemand als Thomas Mann zich op latere leeftijd niet herinneren dat Tsjechovs dood destijds enige indruk op hem had gemaakt, terwijl hij als jonge schrijver toch erg veel te danken had aan en dus geïnteresseerd was in de 'Russen'. In een fijnbesnaard essay,1 geschreven ter gelegenheid van Tsjechovs vijftigste sterfdag, wijtThomasMann de jarenlange onderschatting van Tsjechov in West-Europa aan diens zelfbeeld. Tsjechov stond zeer nuchter, kritisch, zelfs twijfelend tegenover zijn eigen werk. Een bescheidenheid die sympathiek overkomt, maar als man van de wereld wist Mann dat als je jezelf niet op een voetstuk plaatst, anderen dat nog minder geneigd zullen zijn te doen. Zelf had hij inmiddels de arrogantie van de jeugd achter zich gelaten en leren inzien dat korte, bondige verhalen van even groot innerlijk formaat konden getuigen als de epische romans van de beroemde negentiende-eeuwers. Want Tsjechov bleek wel degelijk in staat de volheid van het leven te betrappen in korte schetsen, dankzij zijn ongeëvenaard oog voor detail en zijn inlevingsvermogen, waarbij hij bovendien op onnavolgbare wijze het geheel wist te sauzen met een merkwaardige, stille melancholie. Wat Thomas Mann vooral trof was dat Tsjechov zich schuldig voelde, omdat hij op de centrale levensvraag 'wat te doen?' geen antwoord wist te geven. Daarom tekende Tsjechov naar het leven en weigerde hij te abstraheren van de werkelijkheid, te meer omdat hij als arts een uitgesproken minachting voelde voor de palliatieve middelen waarmee de progressieve burger de sociale kwalen meende te kunnen behandelen. Tsjechovs waarheid relativeerde ideeën en opinies en was van nature ironisch, wat beslist niet verward mocht worden met beginselloosheid, of onverschilligheid tegenover goed en kwaad. Hij voelde zich juist buitengewoon verantwoordelijk voor leven en lot van de mensen en vertrouwde erop dat de lezer de in het verhaal ontbrekende 'subjectieve' getuigenissen zelf zou kunnen aanvullen. Voor zichzelf wist hij de vraag naar de zin van het leven alleen te beantwoorden met werken en nog eens werken, want één ding stond voor hem vast: ledigheid was des duivels oorkussen.

Tsjechovs afkeer van metafysische systemen of gesloten ideologieën en zijn gezonde zin voor werken vormden de belangrijkste motieven voor zijn na-oorlogse populariteit in Nederland. Vroeger meende men dat Tsjechovs drama's te Russisch waren vanwege de breeduit geëtaleerde innerlijke tweespalt, zoals prins Kropotkin veronderstelde in zijn in 1907 in het Nederlands vertaalde Russische literatuurgeschiedenis.2 Begin jaren vijftig stroomden de schouwburgen plotseling vol om Tsjechovs toneelstukken te zien in de regie van de Rus Sjarov. De oorzaak voor die overweldigende respons van publiek en critici zocht De Haagse Post in het gegeven dat 'In 'n tijdperk als 't onze, waarin zich zovele veranderingen voltrekken en een nieuwe levensphase voor de deur staat, het werk van Tsjechow nieuwe betekenis schijnt te winnen. Een stuk als De kersentuin is hier vele malen gespeeld, maar zelden zal de weemoed van het onherroepelijke verlies, de overgang van oud naar nieuw, een zo diepe weerklank hebben gevonden als thans bij de reprise van de Haagsche Comedie (...) Het zijn die waardigheid en die dapperheid, die velen onzer ontbreken en dat geloof in de toekomst dat ons ontvallen is, waardoor dit levensbeeld van Tsjechov ons zo diep vermag te ontroeren. Het onthult ons een verlies van waarden, die misschien even nutteloos schijnen als de kersentuin zelf, maar die ook ons zouden kunnen helpen om slagen op te vangen en de moeilijkheden van het bestaan te verduren.'3

De jonge uitgever Geert van Oorschot werd door Sjarovs successen op het idee gebracht om de verzamelde werken van Tsjechov in vertaling uit te brengen. Een idee dat in korte tijd evalueerde tot de befaamde Russische Bibliotheek onder redactie van Charles B. Timmer, een autodidact die voor de oorlog jarenlang in Rusland hadgewoond. Timmer vertaalde in zijn eentje bijna de hele Tsjechov, op de brieven na. Daarvoor meldde zich de jonge slavist en Tsjechovspecialist Tom Eekman aan. Nu, vijftig jaar later, is Tom Eekman Timmer (1907-1991) inmiddels opgevolgd als hoofdredacteur van de Russische Bibliotheek en heeft hij van uitgever Wouter van Oorschot het verzoek gekregen Tsjechov opnieuw te vertalen. Eekman wordt hierin bijgestaan door de gerenommeerde vertaalsters Aai Prins en Anne Stoffel. Van Oorschot heeft er kennelijk alle vertrouwen in dat Tsjechov ook een nieuwe generatie lezers zal weten te boeien, want komend voorjaar (2005) verschijnt de eerste van vijf dundrukdelen Tsjechov. Ik praat hierover met het vertalerstrio in het Rosa Spierhuis in Laren, waar Tom een appartement bewoont.

Wanneer ik binnenkom verontschuldigen de dames zich dat ze nog even met Tom in de slag moeten in verband met het corrigeren van de laatste vertaling. Ik val midden in een discussie over hoe de Russische 'b', onze 'v', getranscribeerd moet worden. Samowar en wodka schrijven ze toch liever met een w omdat deze spellingswijze bij ons is ingeburgerd, maar kvas moet met een v, omdat bijna niemand dit woord nog kent. Aai meent dat hierin gewoonweg Van Dale gevolgd moet worden, 'staat een Russisch woord in Van Dale dan schrijven we het als Van Dale, anders volgen we de zogenaamde populaire transcriptie'. 'Maar zie wat we met Toergenjev doen,' zegt Anne, 'volgens onze principes moeten we deze naam zonder j schrijven, maar Prokofjev schrijven we weer wel met een j.' Dit laatste is op zich correct, leggen de dames me later uit, omdat er in het Russisch een zogenaamd zacht teken staat op de plaats van de 'j', maar voor de Nederlandse lezer is het ontbreken van de 'j' in Toergenev verwarrend. (Ik denk aan de bekende wielrenner Jekimov, door Mart Smeets - waarschijnlijk naar de Engelse transcriptie - consequent uitgesproken als Eékimov en RTL-weerman Timofeeff, wiens naam eigenlijk uitgesproken dient te worden als Timoféjev). Vervolgens gaat de discussie over een provinciestad of een districtshoofdstad. De laatste is natuurlijk een provinciestad, maar ja, Rusland was destijds nu eenmaal verdeeld in districten en gouvernementen, dus is districtshoofdstad toch adequater, al kan de Nederlandse lezer zich daarbij misschien weinig voorstellen. Dit roept de vraag op in hoeverre Russische realia moeten worden uitgelegd? De eigen cultuur mogen we als bekend veronderstellen, meent Anne, dusgeen uitleg bijdenaam Goethe, maar wel bij Radisjtsjev of het Russische rangenstelsel. Maar wat moeten ze aan met een Russische huiskabouter? Daar hebben de dames nog nooit van gehoord, wel van een huisgeest (domovoj). Tom noemt een verhaal van Tsjechov waarin een huiskabouter voorkomt. Maar wat is dat dan? Toch maar huisgeest? En kamermeisje? Tom is stellig: 'dat associeer ik uitsluitend meteen hotel, niet met een tandarts'. En dan het veelvuldig gebruik van het woord God in de Russische taal, zeker in de verhalen van Tsjechov, bij uitstek een realistisch schrijver. Het Nederlands zou met het Fins de enige taal zijn, waarin denaam van Godge(rnis)bruikt wordt om te 'vloeken' -de Russen vloeken met behulp van de 'duivel' - het woord God was een soort stopwoordje. Het is daarom de vraag of God steeds vertaald moet worden, omdat dit klinkt als een Nederlandse vloek. Indien mogelijk lijkt het beter God te vervangen door bijvoorbeeld 'heus', 'werkelijk', 'echt waar', 'serieus' of 'Joost mag het weten' of 'geen idee'. De Russen in Tsjechovs tijd lieten het woordGod misschien ook meer vallen dan tegenwoordig, omdat God en religie toen nog onlosmakelijk verbonden waren met het dagelijks leven. Dus die godswoorden zullen waarschijnlijk veel minder blasfemisch geklonken hebben dan in onze geseculariseerde samenleving. Daarnaast valt het gebruik van het woord God in een geschreven tekst meer op. Tijdens het hierna volgend gesprek zullen de dames elkaar nog herhaaldelijk interrumperen om te wijzen op beider achteloze, maar verrassend veelvuldige gebruik van het woord God, zoals: 'Ik zou het bij God niet weten.' Dat is toch ook in het Nederlands geen vloek? Tom laat in het algemeen de dames eerst hun argumenten uitwisselen, waarbij hij dan het ene dan het andere standpunt lijkt te volgen door het geven van een korte aanvulling of het vragen om een toelichting, vervolgens suggereert hij op relativerende toon een meestal pragmatische oplossing, waar iedereen zich als vanzelf bij neerlegt.

We krijgen dus vijf delen Tsjechov, in welke volgorde verschijnen ze, wat is nieuw en wat laten jullie in vergelijking met de eerste editie weg?

'Wouter van Oorschot dacht in eerste instantie aan vier delen, maar wij hebben gesoebat om vijf delen te mogen brengen. Uiteindelijk stemde hij toe en zei, "Oké", maar geen letter meer dan een miljoen woorden.' We brengen alle verhalen - in chronologische volgorde - die Tsjechov aan het begin van de twintigste eeuw zelf geselecteerd heeft voor de editie van zijn Verzamelde werken bij Uitgeverij Adolf Marx. We geven iets meer dan Timmer destijds, omdat hij om onbekende reden een paar verhalen uit de Verzamelde werken heeft weggelaten, bovendien hebben we wat van zijn vroege, onrijpere werk opgenomen uit de Volledige werken omdat wij ze wél de moeite waard vinden en om de lezer enig idee te geven van zijn ontwikkeling als schrijver. Ondanks deze extra's kunnen we alles kwijt in evenveel dundrukdelen als Timmer destijds omdat we compacter vertalen dan hij. Zelfs Tsjechovs langste novelle, Drama op de jacht, dat om onopgehelderde reden de vorige keer niet in het Verzameld werk is opgenomen, zit er nu wel in.4

De brieven (destijds door Tom vertaald) worden niet herzien. Het bleek niet nodig en bovendien waren er volgens Wouter van Oorschot van het brievendeel nog voldoende exemplaren voorradig. Ook de toneelstukken doen we niet. Allereerst omdat de meeste gezelschappen toch hun "eigen vertalingen" maken èn omdat de Leidse uitgeverij Plantage de laatste jaren alle stukken opnieuw en uitstekend heeft laten vertalen door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. Voor onze vertaling gebruiken we overigens de nieuwe Academische uitgave die tussen de 1974 en 1983 in Moskou is verschenen. Timmer gebruikte een oudere druk van de Staatsuitgeverij uit de jaren 1944-1951. Tussen deze edities zit overigens nauwelijks verschil. Misschien in de begeleidende commentaren, maar Tsjechovs verhalen zijn in de sovjettijd niet of nauwelijks gecensureerd. Wel zijn brieven. Zo was bijvoorbeeld alles wat betrekking had op Meyerhold, de avant-gardistische toneelregisseur, eruit gegooid. Dit is in onze editie inmiddels hersteld. Ook de brieven van en aan Olga Knipper, Tsjechovs vrouw, zijn gecoupeerd, maar datkan ook door haarzelf zijn gedaan, omdat deze coupures steeds met haakjes, dus zichtbaar voor de lezer, zijn aangegeven. Misschien dat we te zijner tijd opnieuw naar die brieven gaan kijken voor een uitgave in de Russische Bibliotheek.'

Waarom is het niet gelukt het eerste deel in het Tsjechovjaar uit te brengen?

'Eerlijk gezegd begrijpen wij dat ook niet. Wouter van Oorschot noemde steeds logistieke problemen. We zijn in 2002 met vertalen begonnen en de drukproeven van deel 1 hebben we al in augustus jongstleden gecontroleerd en inmiddels zijn ook de tweede drukproeven gepasseerd, maar... Anderzijds hebben we nu de kans gekregen onze vertalingen nog eens extra te herzien.'

Hoe hebben jullie de taken onderling verdeeld? Wie doet wat? Hebben jullie gekeken naar elkaars sterkere en zwakkere vertaalkwaliteiten in relatie tot Tsjechov of maakt dat bijhem niet uit?Bekritiseren jullie elkaars werk en hoegaat dat samen vertalen eigenlijk?

'Wat we gingen vertalen was al snel duidelijk, en vooraf hebben we over de verdeling ervan nauwelijks gesteggeld. Al bleek wel dat we alle drie graag Drama op de jacht, feitelijk een complete roman, wilden vertalen. Gezien de chronologie moest het in deel 1 komen en uiteindelijk heeft Anne het vertaald, omdat zij er het eerst mee kwam. Tom hoefde niet zo nodig en Aai vindt dat kortebaanwerk eigenlijk wel net zo leuk. Voor het overige verdeelden we alles simpelweg volgens de inhoudsopgave van de Marx-editie: verhaal een tot en met tien voor de een, elf tot en met twintig voor de ander, enzovoort. Vervolgens gingen we opnieuw lezen. Wouter had voor ons achttien van de dertig delen tellende Academische uitgave gekocht bij Pegasus, de overige twaalf delen van die dertigdelige uitgave bevatten zijn brieven, commentaren en varianten op verhalen. Die achttien delen staan bij Aai thuis, Anne heeft inmiddels een cd-rom met al Tsjechovs werk, maar voorde zekerheid werkt ze toch ook, evenals Tom, met kopieën.

Sterkere of zwakkere kanten van iemands vertaalcapaciteiten waar werekening mee moesten of wilden houden waren er in Tsjechovs geval eigenlijk niet. Wel vertaalt Aai niet graag uitgesponnen natuurbeschrijvingen, Anne houdt daarjuist wel van. Anderzijds wilde Anne per se het verhaal Slaap, waarin een kindermeisje een baby wurgt, niet vertalen, omdat dit haar als jonge grootmoeder tegen deborst stuitte. Tom houdt wel van verhalen uit het boerenleven, maar ook van verhalen over het leven van de adel. Hij verbaast er zich vooral over dat Tsjechov in één week, dus kort opeenvolgend, zoveel verschillende milieus wist te schilderen en dan ook nog eens met behulp van hun eigen idioom. Dat achter elkaar te vertalen vindt hij een uitdaging. Ieder vertaalt voor zichzelf en achteraf becommentariëren we elkaars werk. Vooraf hebben we wel een kleine lijst met transcriptieproblemen samengesteld. Maar in het algemeen gingen we proefondervindelijk te werk.'



Anne Stoffel, Tom Eekman en Aai Prins

Hoe zijn juliie eigenlijk bij elkaar gekomen? Tom was er natuurlijk al...

'Wouter heeft ons uitgenodigd.' Hij kende Anne van Tsvetajeva en Aai van Boelgakov (hun verzameld werk is in de Russische Bibliotheek verschenen, CW). 'Wij (Anne en Aai, CW) zijn eigenlijk allebei ontdekt door Marko Fondse (die bracht onder meer de de Werken van Majakovski voor de RB),' vult Anne aan. 'Oh nee, toch niet, Aai is destijds rechtstreeks door Tom gevraagd voor de vertaling van Boelgakov en ik bendoor Marko meegesleept'. 'Ja inderdaad, zo was het', herinnert Aai zich nu, 'Tom heeft me gevraagd naar aanleiding van mijn vertaling, samen met Gerard Rasch, van Het Poesjkinhuis van Bitov, daarna heb ik Marko leren kennen.' Tom werkte eerder mee aan de vertaling van Boenin in de RB.

Waarin wijkt de nieuwe vertaling van het Verzameld werk van Tsjechov in de Russische Bibliotheek af van de vorige?

'Het is duidelijk dat Timmer veel exuberanter vertaalde. Volgens Karel van het Reve gebruikte Timmer in vertaling vijftig woorden - de Nederlandse lidwoorden niet eens meegerekend - tegen Tsjechov in het origineel dertig.' Aai heeft wel eens een vertaling van haar vergeleken met die van Timmer en kwam tot de ontdekking dat gerekend naar vier pagina's Tsjechov, haar vertaling driekwart pagina korter uitviel dan die van Timmer. Anne geeft altijd graag het volgende voorbeeld: 'De trein reed al', in het Russisch zijn dat drie woorden, want zonder het bij de Russen onbekende lidwoord.Bij Timmer wordt dat: 'De trein had zich reeds in beweging gezet', dat zijn dus acht woorden.

Tom, waar wijt je dit aan?Was dat Timmers lyrische inborst?

'Ja, hij vond dat fleuriger, aardiger staan, hij hield van uitvoerige zinswendingen. Hij kon zich dat bij gebrek aan kritische meelezers ook veroorloven.' Anne en Aai vermoeden ook een veel praktischerreden. Hij vertaalde vooral heel snel, zeker Tsjechov destijds, waardoor hijgeen tijd kreeg om te schrappen. Zijzelf althans hebben deervaring dat hoe meer tijd ze aan een vertaling kunnen besteden, hoebondiger hij wordt. Anderzijds herinnert Aai zich Timmers vertaling van een kort verhaal van Charms, dat bijna van een on-Timmeriaanse beknoptheid is. Hoe knap is dan toch die beknoptheid van Tsjechov die, als veelschrijver, steeds de deadline voor de krant moest halen. Maar misschien zit hem daarin juist de kneep, door de beperkte ruimte die hij als feuilletonschrijver in de krant kreeg, moest hij wel compact schrijven. Timmers kennis van het Russisch en Nederlands was natuurlijk formidabel en in deogen van Aai is hij ook een groot stilist, zijn vertalingen lezen tenslotte soepel, maar evenals Anne en Tom gelooft ze toch dat hun vertaling meer accuraat is. Ze ziet bij hem vooral haastfouten, consistorie wordt bijvoorbeeld conservatorium, maar... relativeren ze alledrie onmiddellijk: 'Wij zijn natuurlijk met zijn drieën en corrigeren elkaar voortdurend. Timmers vertalingen werden door niemand gecontroleerd.' Tom kan zich ook niet herinneren dat zijn briefvertalingen door Timmer nauwgezet werden nagekeken. Daarnaast heeft de huidige vertaler veel meer hulpmiddelen. Allereerst natuurlijk het fantastische woordenboek Russisch-Nederlands van W. Honselaar en verder zeer handige Russische naslagwerken zoals Halfvergeten woorden in het Russisch, Vergeten woorden in het Russisch en Wat onbegrijpelijk is bij de klassieken. Encyclopedie van het Russisch leven in de negentiende eeuw, van Joe. A. Fedosjkoek. Dat laatste boek is vooral belangrijk in verband met allerlei realia, zoals het rangenstelsel onder de ambtenaren in die tijd, het gebruik van titels et cetera. En verder natuurlijk internet, veel woordenboeken en encyclopedieën zijn online beschikbaar. Een bijzonder praktisch hulpmiddel is het internetprogramma www.lingvo.ru. Via dit forum kunnen allerlei vreemde woorden in het Russisch opgespoord worden. Anne geeft een voorbeeld van een door haar in eerste instantie vergeefs gezochte vertaling van het Russische woord Sjandor, er was namelijk sprake van een Sjandorkaars. Een mevrouw die opgenoemde site over haar probleem las, wist te melden dat dit een olielampje was, genoemd naar de Amerikaanse ondernemer Laszlo Shandor, die in 1863 zeshonderd petroleumlampen leverde voor de nieuwe straatverlichting van Sint-Petersburg.

Verder weet de huidige vertalersgeneratie natuurlijk makkelijk en rechtstreeks vrienden en vriendinnen in Rusland te vinden om hen van alles te vragen, bij voorkeur via e-mail. In Toms jonge jaren en ook in Tirnmers tijd5 was rechtstreeks contact met de Russen praktisch onmogelijk. Studiebeurzen voor onderzoek in Russi­ sche archieven bestonden niet, studentenuitwisselingen ook niet, je kon alleen als toerist via VERNU (Vereniging Nederland-USSR) naar Rusland reizen, waarna je uit het groepsprogramma moest zien te ontsnappen om even het archief of de bibliotheek in te schieten.

Hebben jullie de vertaling van Timmer er voortdurend naast liggen en wat ontdekken jullie dan? Gebruiken jullie ook andere vertalingen, bijvoorbeeld Duitse, Engelse of eventueel zelfs nog oudere Nederlandse zoals die van Aleida Schot of de moderne vertaling van Yolanda Bloemen en Marja Wiebes?

Eensgezind bezweren de drie dat ze dit nooit doen. Pas op het allerlaatst leggen ze Timmers vertaling ernaast, bijvoorbeeld om te kijken of ze niet een alinea vergeten zijn. Belangrijkste reden om Tirnmers vertaling er niet in een eer­ der stadium bij te halen is volgens Aai de macht van het gedrukte woord. Ze leest Timmer graag al ergert ze zich soms aan zijn kneuterigheid, maar wanneer ze die prachtige dundrukdelen induikt, dan bekruipt haar achter het toetsen­ bord licht het gevoel van, 'dat is eigenlijk toch veel smeuïger, of mooier vertaald'. En dat gevoel verlaat haar dan niet meer. Daarom voelt ze zich vrijer als ze eerst haar eigen vertaling maakt en hem pas daarna raadpleegt voor overgebleven vragen of problemen. Anne wil het vooral zelf doen. 'Het Fonds voor de Letteren vroeg wel, waarom ik Timmers vertaling niet fatsoeneerde, maar ja, dat kost net zoveel ofnog meer tijd. Want dat betekent dat je voortdurend keuzes moet maken. Dat moet je als vertaler toch al, wat dat betreft is het onbegrijpelijk dat zo'n besluiteloos type als ik ooit vertaler heeft kunnen worden, maar goed, met Timmer ernaast vererger ik dit probleem alleen maar, dus doe ik het liever meteen zelf.'

Ook Tom vergelijkt liefst achteraf. Hij heeft zelfs niet eens alle Tsjechovdelen uit de Russische Bibliotheek in huis. Vertalingen in andere talen bezitten ze überhaupt niet. Slechts heel zelden is daar behoefte aan. Tsjechov noemt bijvoorbeeld alle scholieren gymnasiast (gimnazist). 'Kunnen of moeten we dat toch niet vertalen als - middelbare - scholier? Dat zouden we wel eens in de Engelse vertaling willen nazien.'

Ontstaan er ook verschillen tussen jullie en Timmers vertaling door een andere kijk op of ervaring met Rusland?

Aai is het wel opgevallen dat Timmer verhalen heeft laten vallen waar het woord 'jid' in voorkwam. Geen verhalen met antisemitische strekking, helemaal niet, maar wel met anekdotes die vlak na de oorlog wellicht gevoelig lagen. In die zin kun je wel zeggen dat in Timmers keuze een tijdgeest doorklinkt. Anne reageert in eerste instantie met: 'Ach Ruslandbeeld, mensbeeld, tijdsbeeld, ik kan er niet veel mee.' Tsjechov is een realist, ze heeft daarom ook niet het gevoel dat er bij Tsjechov zaken te vinden zijn die niet op een Nederlander zijn over te brengen. 'Mochten erin Tsjechovs Russische ziel dingen spelen die een Nederlander per definitie niet snapt, dan snap ik ze ook niet, maar dan weet ik ook niet dat ik ze niet snap.' Aaiherinnert zich daarentegen dat toen ze midden jaren tachtig in Rusland was, er om grappen werd gelachen waarvan ze de gein absoluut niet inzag. Grappen met zinspelingen op borsten en penissen, die voor de preutse Russen pikant waren maar voor ons totaal niet. Maar na een jaar ontdekte Aai dat ze ook smakelijk moest lachen om grappen die bij ons als flauw tot zeer flauw gekwalificeerd zouden worden. Kennelijk was ze inmiddels volledig door de Russische sfeer geabsorbeerd. Maar wat moet je met die kennis/jouw Rusland beeld bij het vertalen? Ineens herinnert Anne zich toch een probleem met een vertaling dat gerelateerd kan worden aan Aais ervaring en tevens de inmiddels problematisch geworden kloof laat zien tussen de Russische zeden/perceptie van toen en ons moderne (on)begrip daarvan. Anne wil nog wel eens H. Troyats Zo leefden de Russen raadplegen, maar ook die kon haar niet helpen bij de vertaling van een scène waarin iemand mijmert over zijn liefje, terwijl hij zich voor de geest haalt hoe mooi ze is met haar prachtige haar, haar oogopslag en vooral haar ruggetje ... In het Russisch staat er letterlijk 'en haar rug... ', dus met drie puntjes erachter.Wat wordt hier bedoeld? 'De Duitse vertaling heeft het over het onderste deel van haar rug, dus ik had de neiging om "haar rug... " te vertalen met "haar billen", of, om een fatsoenlijker woord te gebruiken, "haar derrière". Later kwam ik daar van terug. Waarschijnlijk bedoelde Tsjechov dat, maar hij schrijft het niet. Ik heb er toen "ruggetje" van gemaakt, in de hoop dat de Nederlandse lezer begrijpt dat het onderste deel van haar rug bedoeld wordt. Een voor mij aanvaardbaar compromis.' Aai doet deze ver­ taling denken aan 'een open ruggetje'. Maar waarom ruggetje? 'Tsjechov durfde toch ook te schrijven "o, mijn deken", of "o, mijn kalfskoteletten!". Dan herinnert Anne zich dat ze in haar vertaling van de correspondentie met 0lga Knipper,6 'spina' als 'rugje' heeft vertaald heeft, en dus besluit ze daaraan vast te houden.

Begrijpen jullie iets van Tsjechovs relatie tot vrouwen? Was hij bang zijn vriendinnen te besmetten met de tuberculose bacil? Of was hij zo impotent als een protagonist van De Maupassant?

Dit is duidelijk Anne's thema en ze komt er laterpere-mail nog eens uitgebreid op terug: 'Wat de besmettelijkheid van tbc betreft, Tsjechov wist van het bestaan van Robert Koch (die in 1882 de bacil heeft ontdekt). In Zaal 6 noemt hij de naam twee keer samen met die van Pasteur. Het geneesmiddel kochine komt in twee brieven van hem voor, maar uitde context blijkt dat dit iets tegen syfilis was. Over Koch en tuberculose schrijft hij niets. Verder vond ik op internet dat de kans op besmetting met tuberculose door contact met een patiënt op plusminus vijf procent wordt geschat. Misschien vonden ze dat te verwaarlozen, of hadden ze het ervoor over, of wisten ze het domweg niet? Misschien niet zo verwonderlijk in een tijd dat een arts zijn handen vol had aan de tyfus en de cholera? Hoe het ook zij, ik kan me niet voorstellen dat Tsjechov en Knipper "het" niet gedaan zouden hebben. Uit de brieven die ik heb ver taald, plus mijn commentaar (gebaseerd op de niet-vertaalde brieven en ander leeswerk) blijkt aan alle kanten het tegendeel. Ook is het duidelijk dat zij zich als Antons geheime geliefde geen houding wist te geven tegenover zijn moeder. Waarom zou zij zich moeten generen als er tussen hen niets gebeurd was? Waarom schrij ven ze na haar logeerpartij in juli 1900, als ze zich samen in het huisje in Goerzoef hebben teruggetrokken, ineens "jij" en niet meer "u" zoals voorheen? (vanaf briefnummer 10 in "mijn" boekje).7 En hoezo geen seks in zijn werk? Denk bijvoorbeeld aan Oom Vanja met de beroemde uitspraak van dokter Astrov dat een vrouw alleen een vriendin van een man kan zijn als ze eerst zijn minnares is geweest. En de erotische scènes tussen deze Astrov en Jelena!! Dat die uitspraak van Astrov Tsjechovs eigen me­ ning was, lijdt volgens mij geen twijfel. Hij schrijft ook ergens dat "het fysieke" de essentie van het huwelijk is, of woorden van gelijke strekking. Dat Knipper niet alleen vanwege de status met Tsjechov wilde trouwen, blijkt verder uit het feit dat ze hem na zijn dood nog een groot aantal brieven heeft geschreven. Die hoop ik ook ooit te vertalen.'

Wat bleek bij Tsjechov moeilijk of niet te vertalen? Of ontmoetten jullie geen echte problemen?

'Tsjechov schrijft in het algemeen beschaafd Russisch, in een taal die ook vandaag de dag nog heel goed verstaanbaar is. Dus verrassend modem eigenlijk en niet te vergelijken met zijn Nederlandse tijdgenoten. Zijn stijl doet eerder denken aan Elsschot. Hij gebruikte, ondanks zijn realistische inborst, geen slang. Wel spreekt elke beroepsgroep of sociale laag zijn eigen taal en dat is soms lastig, bijvoorbeeld bij de weergave van de taal van een Russische negentiende-eeuwseboer. Andere, niet voor Tsjechov typische, problemen zijn dat in zijn van religie doordrenkte wereld veel dagen van het jaar werden aangegeven met de naam van een heilige. Dan krijg je het probleem of je bijvoorbeeld Sint Nicolaasdag moet vertalen door 5 december of dat je Sint Nicolaas laat staan. Een andere vraag, maar ook dat heeft minder met Tsjechovs taal te maken, is ofje moet spreken van een ochtendmis, een vroegmis of van een dienst. Iemand zei ons namelijk dat mis te katholiek was. Maar dienst klonk Aai weer te protestants in de oren. Uiteindelijk hebben we toch voor het woord "dienst" gekozen, maar we twijfelen nog. Een alternatief was om in plaats van "hij ging naardeochtenddienst"of de"ochtendmis" te vertalen met"hij ging naar dekerk", zeker wanneer het al duidelijk is dat het ochtend is. In het algemeen laten we alle orthodoxe liturgische termen zoveel mogelijk "onvertaald" en leggen een en ander liever uit in een voetnoot. Overigens komen we ook in onze nawoorden terug opditsoort-religieuze-zaken.8 Daarnaast houden we ons toch steeds voor dat er in vertaling altijd wel een veer gelaten moet worden. Maar niet dan in uiterste noodzaak, hoor!', benadrukt Anne.

Herkennen jullie als regelmatige Ruslandgangers nog steeds de hedendaagse Rus/Russische maatschappij in zijn verhalen of geeft hij vooral een perfect beeld van de Russische samenleving in zijn tijd?

Volgens Anne is de Russische samenleving nu totaal anders, al betekent dit niet dat Tsjechov niet langer actueel is. 'Wanneer mijn vrienden Tsjechovs toneelstukken zien, bekruipt hen nog steeds het gevoel dat het nooit beter wordt.' Aai herinnert zich een bezoek aan een heel klein Russisch dorpje aan de Wolga een paar jaar geleden. Wat een teringzooi! Dronkenschap, verkopers van rotte vis en wat paddestoelen, die als betaalmiddel een fles wodka accepteerden, desnoods een glas. Dat vind je ook bij Tsjechov. Volgens Anne zijn Tsjechovs 'helden' vooral universeel, 'ook heel Russisch hoor, maar tegelijk zo algemeen menselijk'. Aai wil wel Tsjechovs odium van realist in die zin nuanceren dat ze de geur van weemoed die Tsjechovs protagonisten omhult, zoals de besluiteloze ambtenaren die geen richting aan hun leven kunnen geven en vrouwen die lijden aan hun bestaan, niet echt typerend acht voor het Rusland van zijn tijd. Het land maakte immers aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw juist een opvallende economische bloei door, een periode ook van snelle, maatschappelijke vooruitgang. Oftewel het land moet toen toch ook heel wat daadkrachtige entrepreneurs hebben gekend, maar in Tsjechovs verhalen kom je ze nauwelijks tegen, behalve zo'n Lopachin in De kersentuin, maar die wordt toch wel erg ambivalent getekend, ironisch, bijna cynisch zelfs. Tom herkent zich wel in deze kritiek. 'Tsjechov had toch wel buitengemeen veel aandacht voor gespleten, ongelukkige figuren, vooral op het eind van zijn leven. In zijn jonge jaren was hij vrolijker, optimistischer.' Een visie die de laatste jaren regelmatig weersproken wordt door Tsjechovkenners.9 Zo vindt Anne bijvoorbeeld Tsjechovs laatste verhaal, De bruid, misschien wel het meest optimistische verhaal dat hij ooit geschreven heeft, met een open slot dat alle ruimte laat voor een gelukkige afloop. Maar is dit niet in tegenspraak met haar eerdere constatering dat Russische vrienden bij Tsjechov juist hetgevoel krijgen dat het nooit beter wordt? Een definitief antwoord hierop is eigenlijk veel minder interessant dan de hypothese dat deze - ogenschijnlijke? - tegenstelling wel eens de sleutel zou kunnen bevatten tot het ontraadselen van Tsjechovs voortdurende populariteit. Wees Thomas Mann er niet op dat de lezer de bij Tsjechov ontbrekende 'subjectieve' getuigenissen zelf moest invullen? En is dat niet een sluitende verklaring voor het feit dat elke generatie zijn eigen Tsjechov creëert?



1 'Over Tsjechov. Een essay bij zijn vijftigste (negentigste) sterfdag', in: TSL nr. 17 (juli 1994)
2 P. Kropotkin, Idealen en werkelijkheid in de Russische literatuur (Amsterdam 1907).
3 De Haagse Post, 29 maart 1952. Het artikel is niet ondertekend.
4 Dit lange verhaal, een misdaadroman van zo'n 170 pagina's, verscheen aan de vooravond van het verschijnen van het eerste deel van de Verzamelde werken van Tsjechov in de Russische Bibliotheek van Van Oorschot in de vertaling van Siegfried van Praag bij uitgeverij J.P. Kruseman in Den Haag. Kennelijk had deze laatste uitgeverij hiervan de vertaalrechten verworven.
5 Timmer heeft in de jaren dertig jarenlang in de Sovjetunie gewoond en gewerkt, maar dat was lang voordat hij ging vertalen.
6 Anton Tsjechov & Olga Knipper, Brieven. Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren (Amsterdam, 2002).
7 Voor Tom was het destijds kennelijk al langer duidelijk dat ze wat hadden, want hij laat Tsjechov in deel 7 van de (oude) RB al veel eerder 'jij' schrijven, vanaf brief 478, gedateerd, 3 september 1899.
8 Aai schrijft het nawoord bij deel 1, Tom bij deel 2 en Anne bij deel 3. Voor wat betreft de daaropvolgende delen is nog geen besluit genomen.
9 Zoals door David Magarshack in zijn Chechov the dramatist. Karel van het Reve daarentegen deelde de mening van zijn vriend Tom. In een brief aan Dimitri Frenkel Frank schreef hij: 'Bij Tsjechov staan de helden er aan het eind van het stuk even beroerd voor als aan het begin. De optimistische praatjes aan het eind zijn volstrekt abstract. Er wordt niet gezegd: treur niet, moeder, wij gaan fijn samen een tabakswinkeltje beginnen, of zoiets, nee, er wordt alleen maar gezegd dat de mensheid over vijfhonderd jaar zo gelukkig zal zijn. Tel uit je winst.' Zie: Dimitri Frenkel Frank en Karel van het Reve, Brieven over Tsjechov (z.pl. 2000) p. 47.



   <

TSL 39

   >