‘Ik ben uitgesproken, gentlemen!’, zei Mister John Lund, jeugdig lid van het Koninklijk Geografisch Genootschap, en uitgeput zakte hij neer in zijn fauteuil. De vergaderzaal vulde zich met een allerdenderendst applaus, met bravogeroep, en schudde op zijn grondvesten.
De gentlemen kwamen de een na de ander naar hem toe om hem de hand te schudden. Als blijk van hun verbijstering vernielden zeventien gentlemen zeventien stoelen en verrekten acht lange nekken die toebehoorden aan acht gentlemen, van wie een de kapitein was van de ‘Katavasia’, een jacht van 100.009 ton.
‘Gentlemen!’ sprak een ontroerde Mister Lund. ‘Ik beschouw het als mijn aller-heiligste plicht u te bedanken voor het engelengeduld, waarmee u geluisterd hebt naar mijn toespraak, die 40 uur, 32 minuten en 14 seconden geduurd heeft! Tom Becasse’, zo wendde hij zich tot zijn oude bediende, ‘wek mij over vijf minuten. Ik ga slapen in de tijd dat de gentlemen mij gaan verontschuldigen voor het feit, dat ik het waag in hun aanwezigheid te slapen!!’
‘Tot uw dienst, Sir!’, zei de oude Tom Becasse.
John Lund wierp het hoofd in de nek en viel onmiddellijk in slaap.
John Lund was van Schotse afkomst. Hij had nergens een opleiding genoten, had nooit iets geleerd, maar wist alles. Hij behoorde tot die gelukkige naturen die met hun verstand doordringen tot de kennis van het schone en grootse. Het enthousiasme dat hij met zijn toespraak teweeggebracht had, was volkomen verdiend. Gedurende veertig uur had hij de heren gentlemen een groots project voorgelegd, waarvan de uitvoering later Engeland grote roem zou verschaffen en dat zou aantonen tot welke hoogten de menselijke geest kan reiken!
‘Het doorboren van de maan met een kolossale boor’, dat was het onderwerp van Mister Lunds toespraak!
Sir Lund sliep nog geen drie minuten. Een zware hand drukte op zijn schouder en hij werd wakker. Voor hem stond een gentleman van 2,134 m lengte, dun als een spies en mager als een uitgedroogde slang. Hij was compleet kaal. Hij was in het zwart gekleed. Op zijn neus droeg hij vier brillen en op zijn rug en borst een thermometer.
‘Volgt u mij’, sprak de kale gentleman met een grafstem.
‘Waarheen?’
‘Volgt u mij, John Lund!’
‘En als ik niet meekom?’
‘Dan zie ik mij gedwongen eerder dan u de maan te doorboren!’
‘In dat geval ben ik tot uw dienst, Sir.’
‘Uw bediende zal met ons meegaan!’
Mister Lund, de kale gentleman en Tom Becasse verlieten de vergaderzaal. Ze stapten gedrieën door de verlichte straten van Londen. Zij waren zeer langdurig onderweg.
‘Sir’, wendde Becasse zich tot Mister Lund, ‘indien onze weg even lang is als deze gentleman, dan zullen wij volgens de wetten der wrijving onze zolen kwijtraken!’
De gentlemen dachten na en na tien minuten barstten ze in lachen uit, want ze vonden Becasses woorden geestig.
‘Met wie heb ik de eer te lachen, Sir?’, vroeg Lund aan de kale gentleman.
‘U hebt de eer mee te lopen, te lachen en te spreken met een lid van alle geografische, archeologische en ethnografische genootschappen, doctorandus in alle bestaande en vroegere wetenschappen, lid van de Moskouse Kunstkring, honorair directeur van de school voor runderverloskunde in Southampton, abonnee van de Geïllustreerde Duivel, Professor in de geelgroene magie en basisgastronomie aan de toekomstige Universiteit van Nieuw Zeeland, directeur van het Anoniem Observatorium, William Bolvanius.1 Ik breng u, Sir, naar...’
John Lund en Tom Becasse maakten een revérence voor de grote man, over wie ze zoveel gehoord hadden en bogen eerbiedig het hoofd.
‘Ik breng u, Sir, naar mijn observatorium, dat zich twintig mijl van hier bevindt. Sir! Ik heb een partner nodig voor mijn onderneming, waarvan alleen u in staat bent de betekenis te bevatten met uw beide hersenhelften. Mijn keuze is op u gevallen. Na uw veertigurige toespraak zult u waarschijnlijk niet met mij wat voor gesprek dan ook willen aangaan, en ik houd nergens zo van als van mijn telescoop en van langdurig stilzwijgen. Ik hoop dat de lippen van uw bediende op uw bevel verzegeld zullen zijn, Sir. Leve de pauze!!! Ik breng u naar... U hebt hier geen bezwaar tegen?’
‘Geenszins, Sir! Rest mij slechts te betreuren, dat wij geen snelwandelaars zijn en dat wij onder onze voeten zolen hebben, die geld kosten en...’
‘Ik zal nieuwe laarzen voor u kopen.’
‘Ik dank u, Sir.’
Indien onze lezers nu vurig verlangen nader kennis te maken met Mister William Bolvanius, laten zij dan zijn opzienbare boek lezen: Bestond de maan voor de zondvloed? Indien ja, waarom is hij niet ten ondergegaan? Bij dit boek is zijn verboden brochure bijgevoegd, door hem een jaar voor zijn dood geschreven: Methode om het heelal tot poeier te wrijven en daarbij in leven te blijven. In deze werken komt de persoonlijkheid van deze hoogst opmerkelijke figuur het best naar voren.
Onder andere wordt daar beschreven hoe hij twee jaar in de Australische rietlanden gewoond heeft, waar hij zich voedde met kreeften, slik en krokodilleneieren en waar hij in twee jaar geen vuur heeft gezien. Tijdens zijn verblijf in de rietlanden vond hij een microscoop uit, die volkomen identiek is aan onze gewone microscoop en ontdekte hij de wervelkolom bij de vissoort ‘Vis’. Na terugkeer van zijn lange reis vestigde hij zich op enige mijlen afstand van Londen en wijdde hij zich geheel aan de astronomie. Als echte vrouwenhater (hij was drie keer getrouwd geweest en had derhalve drie stel prachtige, vertakte horens) en omdat hij voorlopig niet ontmaskerd wilde worden, leefde hij als een asceet. Hij bezat een verfijnde diplomatieke geest en kreeg het voor elkaar dat zijn observatorium en zijn astronomische studies alleen hemzelf bekend waren. Helaas, tot ongeluk van alle weldenkende Engelsen heeft deze grote man het heden niet gehaald. Vorig jaar is hij in stilte overleden: Bij een bad in de Nijl is hij opgeslokt door drie krokodillen.
In het observatorium waar hij Lund en de oude Tom Becasse binnenleidde [hier volgt een buitengewoon lange en saaie beschrijving van het observatorium, die de vertaler uit overwegingen van plaatsruimte en tijd heeft gemeend te moeten weglaten]... stond een door Bolvanius geperfectioneerde telescoop. Mister Lund ging erop af en keek naar de maan.
‘Wat ziet u daar, Sir?’
‘De maan, Sir.’
‘En wat ziet u in de buurt van de maan, Sir?’
‘Ik heb de eer slechts de maan te zien.’
‘En ziet u de bleke vlekken niet, die om de maan bewegen?’
‘Wel voor de duivel, Sir! Welzeker zie ik die vlekken! Wat zijn dat voor vlekken?’
‘Dat zijn vlekken die alleen door mijn telescoop te zien zijn. Basta! Weg bij mijn telescoop! Mister Lund en Tom Becasse! Ik moet en wil weten wat dit voor vlekken zijn! Ik zal spoedig ter plaatse zijn! Ik vertrek naar de vlekken! U volgt mij! ’
‘Hoera! Lang leve de vlekken!’ riepen John Lund en Tom Becasse.
Na een half uur vlogen William Bolvanius, John Lund en de Schot Tom Becasse al op de geheimzinnige vlekken af in achttien luchtballons. Ze zaten in een hermetisch afgesloten kubus, waarin zich gecomprimeerde lucht en apparatuur voor de bereiding van koolzuur2 bevond. Het begin van deze grandioze, nog nooit vertoonde vlucht vond plaats in de nacht van de dertiende maart van het jaar 1870. Er stond een zuidwestelijke wind. De magneetnaald wees NWW aan [hier volgt een buitengewoon saaie beschrijving van de kubus en de achttien luchtballons]... In de kubus heerste een diep stilzwijgen. De gentlemen hadden zich in dekens gewikkeld en rookten sigaren. Tom Becasse had zich op de vloer uitgestrekt en sliep net als thuis. De thermometer2 wees onder nul aan. Gedurende de eerste twintig uur werd er geen
woord gezegd en gebeurde er niets bijzonders. De ballonnen bereikten de wolkenzone. Enige bliksems joegen de ballonnen achterna maar haalden ze niet in, omdat ze van een Engelsman waren. De derde dag kreeg John Lund difteritis en Tom Becasse werd bevangen door spleen. De kubus botste met een aeroliet en kreeg een vreselijke schok. De thermometer wees minus 76 aan.
‘Hoe is uw gezondheid, Sir?’ Op de vijfde dag verbrak Bolvanius eindelijk de stilte en wendde zich tot John Lund.
‘Ik dank u, Sir!’ antwoordde een ontroerde Lund. ‘Uw aandacht ontroert mij. Ik lijd vreselijk! En waar is mijn trouwe Tom?’
‘Hij zit nu in de hoek, kauwt tabak en doet zijn best om te lijken op een man die met tien vrouwen tegelijk getrouwd is.’
‘Ha, ha, ha, Sir Bolvanius!’
‘Ik dank u zeer, Sir!’
Mister Bolvanius had nog niet de jonge Lund de hand geschud, of er gebeurde iets vreselijks. Er klonk een afschuwelijk gekraak... Er barstte iets en er weerklonken duizend kanonschoten, een hels geloei en een gierend gefluit. De bronzen kubus was in ijle lucht terechtgekomen en kon de druk van binnen niet weerstaan. Hij barstte uiteen en de brokstukken vlogen de onmetelijke ruimte in.
Dit was een afschuwelijk moment, uniek in de geschiedenis van het heelal!
Mister Bolvanius greep zich vast aan de voeten van Tom Becasse, deze laatste greep zich vast aan de voeten van John Lund en alle drie stortten zij met de snelheid van de bliksem in een onmetelijke afgrond. De ballonnen raakten los. Bevrijd van hun last, draaiden ze in het rond en knalden uit elkaar.
‘Waar zijn wij, Sir?’
‘In de ether.’
‘Hm... Als we in de ether zijn, hoe moeten we dan ademen?’
‘Waar is uw wilskracht gebleven, Sir Lund?’
‘Misters!’ riep Becasse, ‘Ik heb de eer u mede te delen, dat wij om een of andere reden niet omlaag, maar omhoog vliegen!’
‘Hm... Wel alle duivels! Dat betekent dat we ons niet meer binnen de aantrekkingskracht van de aarde bevinden... Ons doel trekt ons naar zich toe!
Hoeraa! Sir Lund, hoe is het gesteld met uw gezondheid?’
‘Ik dank u, Sir! Ik zie de aarde boven ons, Sir!’
‘Dat is niet de aarde, maar een van onze vlekken! We slaan er nu op te pletter!’ Bangggg!!!!
Als eerste kwam Tom Becasse bij kennis. Hij wreef zijn ogen uit en bekeek de plek waar Bolvanius, Lund en hijzelf lagen. Hij trok een kous uit en begon de gentlemen daarmee te masseren. De gentlemen kwamen direct bij.
‘Waar zijn wij?’ vroeg Lund.
‘U bent op een eiland dat tot de groep vliegende eilanden behoort! Hoeraa!’ ‘Hoeraa! Kijktu eens omhoog, Sir! Wij hebben Columbus in de schaduw gesteld!’ Boven het eiland vlogen nog een paar andere eilanden [hier volgt een beschrijving van een tafereel dat alleen voor Engelsen te begrijpen is.]... Ze gingen op pad om het eiland te verkennen. Het was ... breed en ... lang [cijfers en cijfers... Laat maar zitten!]. Tom Becasse slaagde erin een boom te vinden, waarvan het sap aan Russische wodka deed denken. Het was wel vreemd dat de bomen lager dan gras waren. Het eiland was onbewoond. Nog nooit had een levend wezen voet gezet op deze grond...
‘Sir, kijkt u eens, wat is dat?’ vroeg Mister Lund aan Sir Bolvanius en raapte een of ander pakket op.
‘Vreemd... Merkwaardig... Frappant...’ mompelde Bolvanius.
Het pakket bleek de geschriften van ene Prins Mesjtsjerski4 te bevatten, geschreven in een of andere barbaarse taal, zo te zien in het Russisch.
Hoe waren die hier terechtgekomen?
‘Wel verrrrvloekt!’ schreeuwde Mister Bolvanius, ‘ze zijn ons voor geweest!!! Wie zou hier geweest kunnen zijn ?!... Zeg mij, wie, wie?? Vervloekt! Oooh! Oooh, hemelse donder, sla mijn grote hersenen in! Breng hem hier! Breng hem hier! Ik zal hem verslinden, met geschriften en al!’
Mister Bolvanius hief de armen ten hemel en barstte uit in een afschuwelijk gelach. In zijn ogen gloeide een achterdochtig lichtje. Hij had het verstand verloren.
‘HoeraaaH’ riepen de inwoners van Le Havre, die massaal de kades bevolkten. De lucht was vervuld van blijde kreten, klokgelui en muziek. De zwarte massa die allen met de dood had bedreigd, was niet neergekomen op de stad maar in de baai... De schepen hadden zich naar open zee gehaast. De zwarte massa, die zovele dagen de zon verduisterd had, plonsde onder de triomfkreten van de menigte en onder luide muziek plechtig (pesamment) in de baai en spatte de hele kade nat. De massa ging onder. Na een minuut was de baai weer vrij. Golven doorploegden hem in alle richtingen... In het midden van de baai spartelden drie figuren. Het waren de waanzinnige Bolvanius, John Lund en Tom Becasse. In allerijl werden zij opgevist.
‘Wij hebben zevenenvijftig dagen niet gegeten’, stamelde John Lund, die mager was als een hongerige artiest. Hij vertelde wat er gebeurd was.
Het eiland van Prins Mesjtsjerski bestaat niet meer. Toen de drie dappere mannen er de voet op hadden gezet, was het zwaarder geworden en uit zijn neutrale zone geraakt. Het was aangetrokken door de aarde en ten onder gegaan in de baai van Le Havre...
John Lund houdt zich nu bezig met het probleem van het doorboren van de maan. De tijd is al nabij, dat de maan met een gat verfraaid zal zijn. Het gat zal eigendom van de Engelsen zijn. Tom Becasse woont nu in Ierland en houdt zich bezig met landbouw. Hij kweekt kippen en kastijdt zijn enige dochter, die hij Spartaans opvoedt. Ook staat hij niet onverschillig tegenover de problemen der wetenschap: hij is zeer boos op zichzelf, omdat hij verzuimd heeft van het Vliegende Eiland de zaden mee te nemen van de boom waarvan het sap deed denken aan Russische wodka.
Vertaling Eric de Haard