Op 4 november 1881, tijdens een voorstelling van Ostrovski 's Vasilisa Melentjeva in Charkov, stortte de hoofdrolspeelster - Jevlalia Pavlovna Kadmina - neer op het toneel. Het publiek bewonderde de levensechte manier waarop de jonge actrice de vergiftigingsscene in de laatste akte speelde en was laaiend enthousiast, totdat bleek dat zij zich daadwerkelijk vergiftigd had. Dit was haar wraak op haar verloofde, die haar in de steek had gelaten voor een andere vrouw met wie hij in de zaal zat. Zes dagen later stierf zij op achtentwintigjarige leeftijd. Deze geschiedenis maakte grote indruk en heeft veel schrijvers geïnspireerd tot verhalen, waarvan Toergenjevs Na de dood (Klara Militsj) (1883) en Het laatste debuut (1889) van Koeprin nu nog het meest bekend zijn. Veel minder bekend is dat de uitgever en schrijver A. S. Soevorin in 1886 een eveneens op de geschiedenis van Kadmina geïnspireerd toneelstuk schreef, Tatjana Repina, en dat Tsjechov in 1889 hierop een vervolg schreef, een eenakter, die tevens de titel Tatjana Repina droeg.
Soevorin beoogde in zijn stuk een psychologische reconstructie van de persoonlijkheid van Repina/Kadmina te geven en het gebeuren in een breder sociaal-maatschappelijk kader te zetten. In de eerste akte schetst hij het intellectuele milieu van een universiteitsstad in het zuiden van Rusland, waar de handeling zich afspeelt, en introduceert hij alle personages: Sabinin, de verloofde van Repina, Kokosjkina, vriendin van Repina die er prat op gaat dat zij de gouverneur kent, Kotelnikov, de vriend van Sabinin, die bij de bank van de joodse Zonensjtejn werkt, Patronnikov en Volgin, eveneens vrienden van Sabinin. Allen zijn ook bewonderaars van Repina. In de stad is de toneelgroep van Matvejev op tournee, met Repina als deprima donna. Pas in de tweede akte begint de echte handeling: Sabinin, die diep in de schulden zit, verlaat haar voor de rijke weduwe Olenina. Alle bewonderaars van Repina ventileren hun mening over Sabinin in de derde akte en proberen Repina, die diep beledigd is, een beetje op te vangen. Het stuk eindigt met Repina's wraakactie op het toneel terwijl Sabinin met zijn nieuwe verloofde, Olenina, in de zaal zit. Het theatrale effect van de sterfscène, het applaus en het bis-geroep van het publiek, en een Sabinin die berouw toont, worden in de vierde akte breed uitgemeten. Soevorin lardeerde de simpele plot met melodramatische effecten en met allerlei filosofische beschouwingen over de toenmalige maatschappelijke problemen, waarin met name de rol van de (toneel)kunst en de lage sociale status van de toneelspeler en de vrouw centraal stonden.
Soevorin en Tsjechov hadden ondanks het grote leeftijdsverschil een zeer hechte vriendschap. In de jaren 1888/9 intensiveerde deze zich, niet alleen omdat Soevorin in deze tijd Tsjechovs uitgever werd, maar ook omdat beiden zich toen voornamelijk met het toneel bezighielden. Soevorin, die bekend was als uitgever, journalist en recensent, begon pas op latere leeftijd literaire werken te schrijven. Met de eerste versie van Tatjana Repina, toen nog De jacht op vrouwen getiteld, debuteerde hij in 1887, in 1888 bewerkte hij het stuk enigszins. In december 1888 werd het in het Aleksandrinski Theater in Sint Petersburg voor het eerst opgevoerd. Voor Tsjechov kenmerkt deze periode zich door een grote productie van vaudevilles: De beer, Het huwelijksaanzoek, Een tragicus tegen wil en dank, De bruiloft, en door een zeer actieve betrokkenheid bij de ensceneringen hiervan. Tsjechov had eveneens in 1887 zijn eerste grote toneelstuk, de komedie lvanov, geschreven, die door het Korsj Theater in Moskou in oktober van hetzelfde jaar was opgevoerd. Zowel de enscenering als de zeer uiteenlopende reacties van het publiek hadden hem van de tekortkomingen van dit stuk bewust gemaakt. Hij broedde al langer op wijzigingen, maar reviseerde het pas daadwerkelijk in de periode oktober-november 1888. Deze nieuwe versie werd in januari/februari 1889 in het Aleksandrinski Theater opgevoerd, met Davydov en Savina in de hoofdrollen. Kortom, beide schrijvers waren intensief met dezelfde problematiek bezig: beiden reviseerden hun stuk en beiden wilden dat in hetzelfde seizoen laten opvoeren.
De opvoering van Soevorins Tatjana Repina in Sint Petersburg had zeer weinig succes, alleen de eerste akte kreeg bijval van het publiek, wat waarschijnlijk op het conto van Savina geschreven moet worden, die een uitgesproken komisch talent had. De kritieken waren eensluidend: de handeling was ongemotiveerd, de personages waren clichématig en voorspelbaar, het taalgebruik was bij elk personage hetzelfde en de monologen met de filosofische beschouwingen duurden eindeloos. De recensenten verweten Soevorin dat hij Kadmina's geschiedenis slechts als een kapstok had gebruikt om hieraan zijn persoonlijke journalistieke stokpaardjes op te hangen. Soevorin was erg aangeslagen door de kritiek, te meer omdat een tweede enscenering in Moskou in januari op stapel stond.
Tsjechov, die aanwezig was bij de première, besloot zijn vriend te helpen. Hij kende alle versies van Tatjana Repina en had Soevorin al in een veel eerder stadium op de 'organische’ tekortkomingen gewezen en geconcludeerd dat deze allemaal te wijten waren aan zijn journalistieke invalshoek. Hij voegde hieraan toe dat de vele wijzigingen in de laatste versie zeker geen verbeteringen waren. Maar blijkbaar fascineerde het stuk hem ook, wat misschien mede een reden was om zijn vriend bij te staan. (Overigens nam Soevorin de zakelijke aspecten op zich van de productie van de herziene Ivanov, die tegelijkertijd in Petersburg plaatsvond.) Toen Tsjechov na de première in Sint Petersburg weer in Moskou terugkwam, zette hij zich meteen in voor een goede cast. De volgende dag onderhandelde hij al met Nikoelina en vroeg Soevorin om een volmacht, die hij meteen kreeg. Uit zijn brieven wordt duidelijk dat hij precies wist wat hij wilde en wie hij voor welke rol moest aantrekken. Mogelijke bezwaren van Soevorin calculeerde hij in en zette deze meteen beargumenteerd opzij. Hij laveerde met gemak tussen de onderlinge intriges van de actrices, Nikoelina, Fedotova en Jermolova, ('koeien, die denken dat ze godinnen zijn') door, en kreeg met hulp van de acteur Lenski precies de cast die hij op het oog had. Uit zijn vele brieven aan Soevorin wordt duidelijk dat hij wijzigingen in de tekst wilde doorvoeren om deze beter bij de acteurs te laten passen. Zijn toewijding aan de acteurs was enorm, diverse malen wees hij er Soevorin op dat hij sneller, en meer, kopieën van de verbeterde teksten voor de acteurs moest opsturen en dat hij bij de repetities aanwezig moest zijn. 'Als u niet komt, zullen de acteurs zich beledigd voelen.' (Soevorin kwam overigens pas op de première.) Blijkbaar veranderde Soevorin op een gegeven moment de tekst zo vaak dat Tsjechov hem vroeg hiermee te stoppen, omdat de acteurs anders in de war raakten.
De première in Moskou vond plaats op 16 januari. De uitstekende cast verhulde blijkbaar de gebreken van het stuk, want het had enorm succes. Het verhaal gaat dat Jermolova (een tragédienne) zo schitterend speelde in de laatste akte, dat iedereen in de loge flauw viel, op de parterre hysterisch geschreeuwd werd en het in de zaal zo'n heksenketel werd, dat men niet meer verder kon spelen en het doek voortijdig werd neergelaten. Tevreden schreef Tsjechov aan Soevorin: 'Op een bepaalde manier zijn wij nu met elkaar verwant: uw en mijn stuk liepen in hetzelfde seizoen, in één en hetzelfde theater. Beiden hebben we dezelfde kwellingen doorstaan, en nu kunnen we beiden op onze lauweren rusten.'
Met de opvoering in Moskou was de Tatjana Repina-periode voor Tsjechov echter nog niet afgesloten. Zijn broer Michail vertelt dat hij op 5 maart 1889 een liturgieboek uit de kast pakte en dezelfde avond nog een vervolg op Soevorins Tatjana Repina schreef. Hij zond het als een persoonlijk geschenk aan Soevorin als dank voor een aantal woordenboeken. Het geschenk dat volgens Tsjechov er een was 'zoals alleen ik dat kan geven' ging vergezeld van de aanmaning het aan niemand te laten zien: 'Laat het aan niemand zien, en gooi het in de kachel als u het gelezen hebt. U kunt het ook zonder te lezen in de kachel gooien.' Soevorin willigde dit verzoek echter niet in en liet drie exemplaren drukken, waarvan een voor hemzelf, een voor Tsjechov en een voor de schrijver Plesjtsjejev bestemd was. De laatste vond de tekst niet echt interessant en volkomen on-Tsjechovi aans: een teveel aan liturgische tekst en te weinig gewone gesprekken. Het stuk is pas in Tsjechovs nalatenschap gevonden en werd voor het eerst in 1924 gepubliceerd. Het heeft toen weinig opzien gebaard en ook nu doen velen het af als een parodie op Soevorins stuk, waaraan verder geen betekenis gehecht hoeft te worden.
Tsjechovs Tatjana Repina kan inderdaad als een vervolg of als een vijfde akte gezien worden: het zet in op het moment dat Sabinin en Olenina met elkaar trouwen. De huwelijksinzegening vindt plaats in een grote kerk, die bomvol zit met de plaatselijke intellectuele elite, studenten en de toneelgroep van Matvejev. Tijdens de (zeer) langdurige ceremonie wordt de liturgische tekst, die overigens niet altijd precies de officiële liturgie volgt, afgewisseld met het banale commentaar van de omstanders en van Sabinin en zijn getuigen. Het publiek becommentarieert het bruidspaar, de benauwdheid in de kerk, het kerkkoor, de schande van de zelfmoord van Repina en het desastreuze effect daarvan op andere vrouwen, die nu blijk baar bij bosjes zelfmoord plegen zodra zij door hun man verlaten worden. De studenten hebben het plan het bruidspaar na de ceremonie langdurig uit te fluiten. Ondertussen weerklinkt ook een voortdurend gekreun. Het blijkt dat dit van een dame in het zwart komt, die zich een weg probeert te banen naar het bruidspaar maar uiteindelijk weggeleid wordt. Sabinin, die hoe dan ook al geïrriteerd is door Kotelnikov, heeft deze mysterieuze dame in het zwart ook opgemerkt. Hij raakt in paniek, omdat hij haar voor Tatjana Repina houdt en wil meteen na de ceremonie weg om een zielenmis (panichida) voor haar te houden. Kotelnikov sust de gemoederen, het bruidspaar verlaat de kerk en wordt inderdaad door de studenten uitgefloten. Het stuk eindigt in de donkere kerk, bij het altaar waar de priesters en de koster na de ceremonie nu op hun beurt het bruidspaar en de drukte tijdens de ceremonie becommentariëren, totdat zij plotseling geconfronteerd worden met de dame in het zwart. Zij is de zoveelste vrouw die zich in navolging van Tatjana Repina vergiftigd heeft. Zij wilde tijdens de ceremonie het geweten van Sabinin aanspreken en roept nu alle vrouwen op zich te vergiftigen om zo de man te straffen. Schreeuwend om hulp en kronkelend van pijn sterft zij bij het altaar (strikt verboden voor vrouwen): de priesters kijken verbijsterd en hulpeloos toe.
Het thema van een bruiloft die om een bepaalde reden niet doorgaat, een typisch komedie- en vaudevillesujet, komt, wat Tsjechovs kleine drama's betreft, voor het eerst aan de orde in Op de grote weg ( 1885), waarin de vrouw is weggelopen op de bruiloft. In het jaar 1889 zien we naast Tatjana Repina dit thema terugkomen in Het aanzoek, waarin we te maken hebben met het voorstadium van een huwelijk, namelijk het huwelijksaanzoek. In dit geval wordt het aanzoek diverse malen gedaan en ontaardt het steeds in ruzie tussen de beide aankomende echtelieden, maar wordt het huwelijk uiteindelijk afgedwongen door de schoonvader. Het thema is tevens aanwezig in Het huwelijk, waarin het bruiloftsfeest niet alleen verziekt wordt door de posjlosjt (banaliteit) van alle aanwezigen, (inclusief het bruidspaar) en het winstbejag van de diverse partijen, maar ook nog door het obligate uitnodigen van een volstrekt onbekende generaal, die uiteindelijk geen generaal blijkt te zijn. Het thema van een (voorgenomen) bruiloft of bruiloftsfeest waarop een smet komt te liggen is in dit jaar dus bijzonder sterk aanwezig. Tatjana Repina past in zoverre in deze reeks dat het nu de kerkelijke huwelijksinzegening zelf tot onderwerp heeft, waardoor het thema 'bruiloft' in al zijn facetten in Tsjechovs dramatisch werk van 1889 zijn beslag krijgt.
Tatjana Repina verschilt van alle andere drama's van Tsjechov doordat het niet voor een (lezers)publiek, maar alleen voor Soevorin bestemd was. Het is dus een stuk waarin Tsjechov zich helemaal kon uitleven en geen rekening hoefde te houden met censuur of enscenerings( on)mogelijkheden. Het grote aantal personages, de plaats van handeling, de korte duur van het stuk en de panoramische 'camera-instelling' maken een enscenering dan ook praktisch onmogelijk. Het stuk is bij mijn weten ook nooit integraal opgevoerd. In het nieuwe millennium blijkt de belangstelling voor Tatjana Repina in andere kunstdisciplines toe te nemen. Zo schreef de Italiaanse componist Azio Corghi in 2000 de opera Tatjana (een lyrisch drama naar Tatjana Repina van Anton Tsjechov), die in Milaan is opgevoerd. De bekende regisseuse Kira Moeratova verweefde Tsjechovs Tatjana Repina met een vrij onbekend verhaal van hem uit 1886, Moeilijke karakters, en bracht de film uit in 2002 onder de titel Tsjechovse motieven.
Niet alleen de toename van belangstelling voor Tatjana Repina is een reden om nu ook de Nederlandse lezer in het Tsjechov-herdenkingsjaar kennis te laten maken met dit onbekende stuk. Veel belangrijker is, dat het stuk de humor en de ironie van de jonge Tsjechov laat zien en ons een kijkje in zijn 'dramaturgische keuken' gunt. Zelfs zonder voorkennis van Soevorins stuk zien we de hand van de meester: met een pennenstreek geeft hij de gehele broeierige sfeer rond deze bruiloft weer, met één repliek karakteriseert hij feilloos en soms ook genadeloos alle personages, hoe perifeer ze ook zijn. De manier waarop hij de liturgische teksten laat afwisselen met triviaal commentaar, roddel en achterklap is, wat het akoestische effect betreft, al te vergelijken met de typische manier van dialoogvoering, 'de dialoog buiten de partner om', die Tsjechov in zijn latere stukken zo vervolmaakt heeft.