Vladimir Majakovski



Twee Tsjechovs




Anton Tsjechov

U bent natuurlijk beledigd als ik zeg: 'U kent Tsjechov niet!'

'Tsjechov?'

En u haalt direct uit stoffig kranten- en tijdschriftenpapier stevig in elkaar getimmerde frasen. 'Tsjechov,' haalt de lyricusverslaggever met zijn dichtersharen diep uit, 'is de zanger van de schemering.' 'De verdediger van de vernederden en gekrenkten,' bevestigt gewichtig de titulairraad met zijn grote gezin. En nog meer: 'Een ontmaskeraar-satiricus'

'Humorist. .. '

En een bard in een boerenkiel rijmt:

Hij beminde de mensen met zo'n tedere liefde, zoals een vrouw bemint, zoals slechts een moeder bemint.

Luister! U kent naar alle waarschijnlijkheid niet de juiste Tsjechov. De tekens van uw achting, uw vleiende betitelingen zijn goed voor het een of andere hoofd van een stad, voor een lid van de vereniging van de bevorderaars van de volksgezondheid, voor een afgevaardigde van de Doema ten slotte, maar ik heb het over een andere Tsjechov.

De Anton Pavlovitsj Tsjechov over wie ik het heb is een schrijver.

'Nou, die heeft iets nieuws ontdekt! ... ' schatert u. 'Dat weet zelfs een kind.'

Ja, ik weet dat u een heel precies inzicht heeft in het karakter van elk van de drie zusters, u hebt op een voortreffelijke wijze het leven bestudeerd dat weerspiegeld wordt in ieder verhaal van Tsjechov, u raakt niet de weg kwijt op de paadjes van de kersentuin.

U kende zijn grote hart, goedheid, tederheid en ... hebt hem een mutsje opgezet en van hem een kindermeisje gemaakt, de voedster van al die vergeten Firsovs, van de mannen in een foedraal, van hen die jammeren: 'naar Moskou-ou-ou'.

Ik wil hem waardig begroeten, als iemand uit de dynastie van de 'Koningen van het Woord'.

Waarschijnlijk is het gesteun van hen die gebogen staan boven de graanakkers al te erg, is het beeld van de nood die uitsluitend vanwege de behoefte om te eten de pezen opdraait op de werkbanken van de fabrieken al te scherp, als ieder kunstscheppend mens in het gareel wordt gespannen van hen die hun werk naar de markt van het nut slepen.

Hoeveel schrijvers zijn van de goede weg afgebracht!

Nekrasov heeft, als smakelijke ringen van biscuitdeeg, versregels aaneengeregen aan de draad van burgerlijke ideeën, Tolstoj is na Oorlog en vrede de akker met zijn bastschoen begonnen te kneden, Gorki is na Marko naar minimum- en maximumprogramma's uitgeweken.

Alle schrijvers heeft men tot herauten van de waarheid gemaakt, tot affiches van deugd en rechtvaardigheid.

En iedereen gelooft dat de schrijver slechts één gedachte in zijn hoofd heeft, waarmee hij u wil beschermen en verbeteren, en dat ze hem alleen zullen waarderen als hij het leven eerst uitlegt en vervolgens leert dat te bestrijden. Uit de schrijvers vist men onderwijsambtenaren op, historici, hoeders van de moraal. Men haalt dictaten uit Gogol, bestudeert het leven van de adel in Rusland bij Tolstoj, analyseert het karakter van Lenski en Onegin.

Men wisselt schrijvers in voor bloemlezingen en encyclopedieën en niet de echte, levende, maar deze bedachte, zonder vlees en bloed, worden met lauwerkransen getooid!

Vooruit maar! Men heeft geen standbeeld opgericht voor die Poesjkin die een vrolijk gastheer was op het grootse huwelijksfeest van de woorden en zong:

De glans, het lawaai van de dans in de zalen,

Het flitsende jonggezellenfeest

Met het bruisende, schuimende van de bokalen

En de blauwe vlam van de alcoholgeest.

Nee, op het gedenkteken heeft men aangegeven dat het was omdat hij:

Goede gevoelens opriep met de lier.

Eén praktische gevolgtrekking: zodra de scherpte van de politieke visies van een schrijver minder wordt, wordt zijn autoriteit niet ondersteund door de bestudering van zijn werken, maar door geweld. Zo verscheen er in een van de zuidelijke steden voordat ik een lezing zou houden een 'ambtelijk persoon' bij me, die verklaarde: 'Denkt u eraan dat ik niet toesta dat u zich ongunstig uitlaat over de activiteiten van de autoriteiten, nu ja, Poesjkin en in het algemeen!'

Precies tegen deze verambtelijking, deze canonisering van de verlichte schrijvers, die met het zware koper van hun standbeelden zwaar drukken op de keel van de nieuwe, zich bevrijdende kunst van het woord, strijden de jongeren. Waarop berust de werkelijke waarde van iedere schrijver? Hoe moet men de burger onderscheiden van de kunstenaar? Hoe kan men het echte gezicht van de zanger zien achter de aktentas van de advocaat? Neem een willekeurig feit, zoals de schemering, de verdediging van de vernederd en et cetera, of, bijvoorbeeld, een huis bewaarder slaat een prostituée.

Vraag een kunstschilder dit feit te schilderen, een schrijver het te beschrijven, een beeldhouwer het uit te beelden. Het idee achter al deze werken zal overduidelijk hetzelfde zijn: de huisbewaarder is een schurk. Naar alle waarschijnlijkheid zal een publiek figuur dit idee vastleggen. Waarin zullen de gedachten van de kunstscheppers zich van hem onderscheiden?

Uitsluitend natuurlijk in de uitdrukkingsvorm.

De kunstschilder: lijn, kleur, vlak.
De beeldhouwer: ruimtelijke vorm.
De schrijver: het woord.
Geef nu dit idee aan twee verschillende schrijvers.
Het verschil zal, vanzelfsprekend, slechts één aspect betreffen: de uitdrukkingswijze.

Aldus is het de taak van de schrijver om voor een bepaalde reeks ideeën de formeel gezien meest heldere talige uitdrukking te vinden. De inhoud maakt niet uit, maar aangezien de behoefte om de dingen opnieuw te zeggen door elke tijd op zijn eigen wijze wordt gerealiseerd, moeten ook de voor- beelden, die wel het 'sujet' van het werk worden genoemd en die een illustratie zijn van de woordcombinaties, van de eigen tijd zijn.

Nog duidelijker.

Neem het opgaven boek van Jevtoesjevski en lees op de allereerste bladzijde: de ene jongen gaven ze vijf peren, de andere twee, et cetera. Natuurlijk zult u geen moment denken dat de grijze wiskundige geïnteresseerd was in het vreselijk onrecht dat de tweede jongen is aangedaan. Nee, hij gebruikte hen alleen als materiaal om zijn rekenkundige ideeën duidelijk te maken.

Precies zo bestaat er voor de schrijver geen doel buiten de vastgestelde wetten van het woord.

Als ik dit zo zeg, houd ik absoluut niet vast aan een doelloze dialectiek. Ik leg alleen het scheppingsproces uit en analyseer wat de oorzaken zijn van de invloed die de schrijver heeft op het leven.

Anders dan de invloed die sociologen en politici hebben, kan deze invloed niet worden verklaard uit het feit dat afgeronde ideeëncomplexen worden gepresenteerd, maar alleen op grond van het feit dat er woordmanden worden gevlochten, waarin u naar wens ieder willekeurig idee kunt doorgeven aan een ander.

Aldus is het woord het doel van de schrijver. Welke zijn de veranderingen die zich voordoen in de wetmatigheden van de woorden?

1. De verandering van de relatie van het woord met het object, van het woord als cijfer, als precieze aanduiding van het object, tot het woord als symbool en tot het woord als doel op zich.

2. De verandering van de onderlinge relaties tussen de woorden. Het snellere levenstempo heeft de weg gebaand van een volgens de regels op- gebouwde passage naar een lossere syntaxis.

3. De verandering van de relatie tot het woord. De vergroting van de woordenschat door nieuwe woorden. Dit zijn de algemene bepalingen, de enige die het mogelijk maken zich kritisch tegenover de schrijver op te stellen. Zo moet dus elke schrijver zijn nieuwe woord introduceren, omdat hij voor alles een grijze rechter is, die zijn instructies invoert in de wettenverzameling van de menselijke gedachte.

Hoe is nu Tsjechov als woordschepper? Vreemd. Zodra men over Tsjechov als schrijver begint te spreken vergeet men onmiddellijk het 'woord' en begint men te temen: 'Kijk eens hoe fantastisch hij de "psychologie" van de kosters "met de zieke tanden" heeft aangevoeld.' 'O, Tsjechov - dat is een hele literatuur.' Maar niemand wilde het over hem als/estheet hebben. Een estheet! En direct heeft men een elegante jongeling voor ogen, die met zijn sierlijke vingers nonchalant sonnetten van geraffineerde liefde op papier zet.

En Tsjechov? 'Aaaaah, verrekken jullie allemaal!' schreeuwde hij. 'Krijg de klere!'

Een dichter! En meteen rijst er voor u iemand op die zijn borst opzet en met het edele profiel van Nadson, en die met elke plooi van zijn zwarte, hoog- gesloten geklede jas uitroept dat zijn heilige ideaal is kapotgemaakt en bezoedeld. En hier: 'Na de pannenkoeken aten ze steursoep, en na de vissoep patrijs met saus. Room, verse kaviaar, zalm, gemalen kaas. Ze stopten zich zo vol dat zijn papaatje stiekem de knoopjes op zijn buik losmaakte.'

Voor het beschaafde oor, dat gewend is de aristocratische namen te horen van de Onegins, de Lenski' s, de Bolkonski' s, zijn al die Koeritsyns, Kozoelins en Kosjkodavlenski's natuurlijk als een pijnlijk ingeslagen spijker.

De literatuur vóór Tsjechov is een oranjerie bij het luxueuze landhuis van een 'edelman'.

Of het nu Toergenjev was die alles, rozen uitgezonderd, met gehandschoende handen aanpakte, of Tolstoj, die zijn neus dichtkneep wanneer hij naar het volk ging - allen gebruikten het woord alleen als middel om een beeld van nieuwe landschappen, een vermakelijke intrige of een de filantropen aansprekend idee buiten de omheining van hun landhuis te brengen.

Bijna honderd jaar lang hebben de schrijvers die met elkaar verbonden waren door eenzelfde levenswijze, met dezelfde woorden gesproken. Het schoonheidsbesef bleef in de groei steken, maakte zich los van het leven en verklaarde zichzelf eeuwig en onvergankelijk.

En zo werd het woord een afgesleten foto van een rijk en stil landgoed.

Het kent de verplichte regels van het fatsoen en van de goede toon, beweegt zich bedachtzaam en gelijkmatig voort, als een dormeuse.

En achter de omheining groeide het kleine winkeltje uit tot een bonte en rumoerige markt. In h et rustige bestaan van de landgoederen drong Tsjechovs veelstemmige menigte van advocaten, belastingambtenaren, winkelbediendes en dames met hondjes binnen.

De handelsreizigers zijn de bazen van het leven.

De oude schoonheid is begonnen te kraken, als het korset van een tien poed zware popenvrouw.

Terwijl in de kersentuinen de bijlslagen weerklonken, verkocht men op de veiling samen met de gobelins en de mahoniehouten meubels in de stijl van anderhalf dozijn Lodewijken ook de garderobe van de versleten woorden.

Hoeveel waren er dat niet!

'Liefde', 'vriendschap', 'waarheid', 'fatsoen' flodderden, tot op de draad versleten, aan klerenhaken. Wie zal het aandurven zich opnieuw te wurmen in deze crinolines van uitstervende oma's?

En toen bracht Tsjechov grove namen van grove dingen in de literatuur en schiep daarmee de mogelijkheid het leven van het 'handeldrijvende Rusland' in de literatuur gestalte te geven.

Tsjechov is de schrijver van de intellectuelen uit de middenstand.

De eerste die voor elke stap van het leven zijn eigen passende literaire uitdrukking eiste.

Voor altijd maakte hij de 'akkoorden' en 'zilveren verten' belachelijk van de dichters die de kunst uit hun vinger zogen.

Zoals een Griek zijn lichaam vertroetelde vóór de ondergang van Hellas, zo vertroetelde de beleefde Toergenjev de woorden.

'Hoe mooi, hoe fris waren de rozen.'

Maar, mijn God, nu roep je geen liefde meer op met een magische zin!

' Waarom bemint hij niet? Waarom niet ?' Spottend klinkt de rustige stem van Anton Pavlovitsj:

'Hebben jullie hem wel op zijn Pools op snoekbaars onthaald? Ach, dat hebben jullie niet gedaan! Dat moet wel. Daarom is hij vertrokken !'

De estheet van de intellectuelen uit de middenstand. Staat u me toe, maar dat is toch iets smadelijks?

De estheet zijn van meisjes in het wit, die staan te dromen bij de omheining in de schuine stralen van de ondergaande zon, de estheet zijn van jongelingen, wier ziel hunkert naar 'ten strijde, ten strijde, op naar de strijd met de duisternis ', dat is iets, maar ik vraag u, een estheet van graanhandelaren - dat is toch bepaald niet zoiets fraais.

Dat laat me koud.

Tsjechov begreep als eerste dat de schrijver slechts een kunstige vaas vormt, of je daar nu wijn of afwaswater in giet, d at maakt niet uit.

Ideeën, plots zijn er niet.

Elk ongenoemd feit kan men vangen met het bewonderenswaardige woordennet.

Na Tsjechov heeft de schrijver niet meer het recht om te zeggen: er zijn geen thema's.

'Onthoud dit goed,' zei Tsjechov, 'slechts één treffend woord, één sprekende naam en het "sujet" komt vanzelf.'

Daarom kunt u, als u een verhalenbundel van hem hebt die uit elkaar valt, iedere regel van hem lezen als een compleet verhaal.

Niet het idee doet het woord ontstaan, maar het woord doet het idee ontstaan. En bij Tsjechov zult u geen enkel lichtzinnig verhaal vinden waarvan het ontstaan slechts is gerechtvaardigd door het 'noodzakelijke' idee.

Alle werken van Tsjechov zijn slechts de oplossing van literair-taalkundige problemen.

Zijn uitspraken zijn niet de aan het leven onttrokken waarheid, maar een conclusie, rechtstreeks voortvloeiend uit de logica van de woorden. Neem zijn bloedeloze drama's. Het leven wordt slechts in zoverre dat nodig is aangeduid achter de gekleurde ruiten van de woorden. En daar waar het voor een ander nodig was het flaneren van een of ander personage over het toneel te rechtvaardigen door zelfmoord, maakt Tsjechov de allerhoogste vorm van drama met eenvoudige 'grijze' woorden:

Astrov: 'Ah, in ditzelfde Afrika moet nu een enorme hitte heersen - verschrikkelijk.'

Hoe vreemd ook, maar de schrijver die ogenschijnlijk meer dan alle anderen met het leven verbonden was, was in feite een van de strijders voor de bevrijding van het woord, haalde dit weg van het dode punt van de beschrijving.

Neem (en denk alstublieft niet dat ik lach) een van Tsjechovs meest karakteristieke dingen: 'De hazen, een fabel voor kinderen'.

Op een keer over een brug,

Renden dikke Chinezen. Ze zaten hazen achterna,
Hun staarten hoog gerezen.
Plotseling schreeuwden de Chinezen
'Stop' en 'Pak ze!', maar en masse
Doken de hazen met hun staarten
IJlings in het struikgewas.
De moraal van deze fabel:
Wie een haas lust of konijn
Moet bij 't 's morgens wakker worden
Papaatje gehoorzaam zijn.

Dit is natuurlijk zelfspot. Een karikatuur van het eigen werk; maar zoals dat altijd het geval is bij een karikatuur, is de overeenkomst des te krasser, frappanter en duidelijker.

Natuurlijk kan men uit het achternazitten van hazen door dikke Chinezen niet de moraal halen: 'Papaatje gehoorzaam zijn.' Dat deze zin verschijnt kan alleen door de innerlijke 'poëtische' noodzaak worden gerechtvaardigd.

Verder.

Het verwarde leven van de groter wordende steden, dat nieuwe, rappe mensen heeft opgeleverd, eiste dat de snelheid een ritme kreeg dat woorden liet ontstaan. En kijk, in plaats van passages van tientallen zinnen hebben we nu zinnen van enkele woorden.

Naast de korte klappen van de zinnen van Tsjechov lijkt de gekunstelde taal van de oudjes, Gogol bijvoorbeeld, onbeholpen seminaristen gestamel.

De taal van Tsjechov is kort en bondig, zoals 'goedendag', eenvoudig zoals 'geef me een glas thee'.

In de manier waar op de gedachte van een gecomprimeerd, klein verhaal wordt uitgedrukt, breekt al de haast makende kreet van de toekomst door: 'Soberheid!'

Het zijn deze nieuwe vormen van het uitdrukken van de gedachte, deze juiste benadering van de echte taken van de kunst, die iemand het recht geven over Tsjechov te spreken als over een meester van het woord.

Achter de gebruikelijke figuur van de burgerman, de zeurpiet die met niets tevreden is, de verdediger in de maatschappij van de 'belachelijke' mensen, en achter Tsjechov, 'de zanger van de schemering', komen de omtrekken tevoorschijn van een andere Tsjechov, de krachtige, vrolijke kunstenaar van het woord.

(1914)

Vertaling Willem G. Weststeijn




TSL 39

   >