Cees Willemsen



Dostojevski en de mode.
Een gesprek met prof. Zacharias Anthonisse O.F.M. Cap. (1906-1985)



Er is waarschijnlijk geen schrijver ter wereld over wie zoveel is geschreven als over Dostojevski. Ook in Nederland vindt men nauwelijks een zichzelf respecterend intellectueel die zich niet vroeg of laat met deze Russische gigant heeft bezig gehouden. Het is opvallend dat Dostojevski-lezers nooit geïdentificeerd kunnen worden met één bepaald sociaal milieu, één geloofsovertuiging of één tijdsgewricht. Gelovigen en ongelovigen, communisten en liberalen, filosofen, theologen, juristen, psychiaters en letterkundigen, allen bogen en buigen zich over alle denkbare aspecten van zijn werk, en de interpretatiemogelijkheden lijken onuitputtelijk. Ondanks de enorme diversiteit aan thema’s springt één bepaalde lezing van Dostojevski er al vroeg uit, namelijk die waarin zijn literair universum dat van de bijbel vervangt. De notie van de Russische ziel is voor velen verbonden met het beeld van de Russische mens, dat Dostojevski schiep in romanpersonages als vorst Mysjkin in De Idioot of Aljosja in De gebroeders Karamazov. Heel opvallend is de populariteit van Dostojevski onder katholieken. Dostojevski leverde immers in De idioot en bekender nog in De legende van de grootinquisiteur niet mis te verstane kritiek op de Romeinse kerk. Desondanks heeft deze kritiek de erfgenamen van de grootinquisiteur nooit weerhouden van een diepgaande belangstelling en bewondering voor deze orthodoxe Rus.

Een van de bekendste exponenten van de katholieke belangstelling voor Dostojevski was de Nijmeegse pater Zacharias O.F.M. Cap. Jacobus Maria Anthonisse (1906-1985) zoals zijn burgerlijke naam luidde, werd in 1948 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de Faculteit der Godgeleerdheid aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) met een leeropdracht voor ‘Geschiedenis van het Christelijke Oosten, Oosters Kerkelijk recht en Oosterse liturgie’.1 Nog in datzelfde jaar 1948 werd zijn leeropdracht uitgebreid met Russisch. En op verzoek van zijn studenten gaf hij van meet af aan ook colleges Russische literatuur, die zich spoedig concentreerden op Dostojevski. Zodanig zelfs dat in de perceptie van vele generaties studenten Zacharias en Dostojevski synoniem waren. In 1985, vlak voor zijn dood, interviewde ik pater Zacharias voor mijn geschiedenis van de slavistiek in Nederland.2

Ko Anthonisse, zoals hij toen nog heette, kwam op achttienjarige leeftijd voor het eerst in contact met katholieke priesters van de Byzantijns-Slavische ritus op het Internationaal Eucharistisch Congres, dat in 1924 in Amsterdam werd gehouden. Jaren later, in 1931, vlak voor het einde van zijn priesterstudie werd hij uitgenodigd om in Rome te komen studeren aan het Pauselijk Instituut voor Oosterse studies. Paus Pius XI zocht priesters voor het zogenaamde herenigingswerk. De Russisch-orthodoxe kerk was sinds de revolutie door felle antigodsdienstige campagnes van de bolsjewieken sterk in het defensief gedrongen. Hierdoor ontstond in Rome de indruk dat de orthodoxe gelovigen die met geweld waren afgesneden van hun kerk, of van diezelfde kerk vervreemd door haar appeasement-politiek tegenover de sovjets, misschien ontvankelijker zouden zijn voor Roomse toenadering. Een aangewezen brug leken de zogenaamde geünieerde kerken, katholieke kerken met een Byzantijns-slavische ritus, die in Oost-Europa, Oekraïne en Rusland een bescheiden aanhang hadden. Om zich in deze wereld te verdiepen, werd Zacharias naar Rome beroepen om te promoveren tot doctor in de wetenschap der Oosterse kerken. De bedoeling was dat hij daarna naar een van de grensstreken nabij de Sovjetunie zou afreizen om van daaruit zijn missiearbeid te beginnen.



rome



‘Mijn eerste hoogleraar Russisch in Rome was vorst Aleksander Michajlovitsj Volkonski. Hij stamde uit een van de oudste Russische adellijke geslachten, die zich reeds vanaf de elfde, twaalfde eeuw met de titel vorst mochten tooien. Zo rond 1900 was de moeder van deze professor bevriend geraakt met Solovjov, de filosoof. Onder Solovjovs invloed en samen met hem werd zij katholiek. Drie van haar kinderen, twee zoons en een dochter zijn ook katholiek geworden, van twee andere zoons weet ik het niet. Een van die eerste zoons was Aleksander. Hij was onder meer adjudant van de tsaar en militair attaché in verschillende Russische gezantschappen. Op het moment dat de revolutie uitbrak was hij attaché in Rome. Op slag raakte hij alles kwijt, zijn grootgrondbezit, zijn titel en werd balling. Toen is hij katholiek geworden en werd zelfs op 63-jarige leeftijd priester gewijd. Allemaal erg mooi, maar dat leverde nog geen droog brood op, totdat hij werd benoemd tot docent Russisch aan het Pauselijk Oosters Instituut. Dit instituut werd eigenlijk door Jezuïeten geleid, maar zoveel mensen waren er niet die toen Russisch kenden. De man sprak behalve Russisch ook Frans, Engels, Duits en Italiaans, en misschien nog wel meer talen, maar hij had niet de minste kaas gegeten van lesgeven. Ik heb dat eerste jaar niets geleerd. Hij was een schat van een man, zo eenvoudig, kinderlijk eenvoudig, vriendelijk en hoffelijk, een echte aristocraat, maar van die lessen bracht hij niets terecht. Het alfabet en wat uitspraken heb ik geleerd, verder niets. Het tweede jaar was iets beter. Toen gaf een andere edelman, Tiskiewicz, graaf uit Wit-Rusland en jezuïet ons les. Bij hem heb ik redelijk goed de grammatica geleerd en ben begonnen aan mijn proefschrift.



estland



Ik ben in 1935 gedoctoreerd in Rome en werd vervolgens naar Estland gestuurd. De Nederlandse paters capucijnen hadden eigenlijk Oost-Polen aangewezen gekregen als werkterrein, een gebied dat vroeger behoorde tot Rusland. Maar de Poolse regering en gedeeltelijk ook de katholieke hiërarchie hadden veel moeite met die Oosterse katholieken van de Byzantijnse ritus (De Uniaten) waarvoor wij bestemd waren. Je mocht wel naar Polen komen, maar je kreeg geen werkvergunning. Daarom werd ik naar Estland gestuurd. De Esten zijn sedert vierhonderd jaar Luthers. Ongeveer tien procent van de bevolking was Russisch, dus Russisch-orthodox. Methodius, een capucijn die net als ik oorspronkelijk uit Haarlem kwam, zat al in Narva. We kregen de opdracht om zoveel mogelijk contact te maken met de Russische kerk. Toen ik in Estland aankwam, kon ik een klein beetje Russisch stamelen. Meer niet. Wij woonden in Narva een kilometer of twintig van de grens met Rusland. Van de 25.000 zielen was bijna de helft Russisch, dus ik moest dagelijks Russisch spreken. We hadden een heel klein parochietje met twee volwassen katholieke mannen.

Ik heb er vijf jaar gewoond, een hele mooie prettige tijd, tot 1940. Nadat op 17 september 1939 de Russen Polen waren binnen gevallen, bezetten ze in 1940 Estland en de andere Baltische staten. Methodius en ik zijn er met z’n tweeën uitgezet. We zijn netjes behandeld, maar we mochten geen regel geschreven papier meenemen, wel onze boeken. Ik was dus al mijn studiemateriaal kwijt. Ik ben toen terug naar Rome gegaan, waar ik de hele oorlog heb gezeten. Na de bezetting van Estland door de Russen zijn die twee katholieke mannen onmiddellijk gearresteerd. Daarna heb ik elk contact met hen verloren. Vanuit Rome heb ik nog een keer een brief geschreven naar onze Russische huishoudster. Ik heb daar wel antwoord op gekregen, maar het was alleen maar ellende.



benoeming aan de theologische- en de letterenfaculteit



Na de oorlog ben ik benoemd aan de Theologische faculteit in Nijmegen. Bij mijn kennismaking werd mij gezegd dat de Letterenfaculteit een docent Russisch had gehad, of eigenlijk twee: meester Van Son, die ik nooit gekend heb en ondertussen allang dood is,3 en een priester uit Tsjechië of Slowakije, Jozef Papin. Deze was echter zo bang voor de Russen dat hij naar Canada emigreerde. Ik moest daar een beetje om lachen. Want je kon je afvragen of hij ze in Canada niet precies tegemoet liep. Dus men vroeg mij toen of ik ook Russisch wilde geven. Ik ging akkoord onder voorwaarde dat ik dan tevens Russische letterkunde mocht doceren. Alleen taal vond ik een beetje droog. Ik heb toen van begin af aan één college Russische taal en één college Russische literatuur gegeven per week. Dat was natuurlijk niet veel. Russische conversatie schoot er bij in. Veel verder dan goedemorgen en welterusten kwamen we niet, voor echt Russisch leren spreken was geen tijd.

Nadat ik mijn inaugurele rede gehouden had en we in de professorenkamer een borrel dronken en een sigaar rookten, kwam Arie van der Ven op me af die zei: professor u gaat toch wel colleges geven over Tolstoj en Dostojevski? Ik dacht nog: ‘Man loop naar de maan met je Dostojevski’. In Rome had ik al geprobeerd aan Dostojevski te beginnen. Ik weet niet hoe dikwijls ik begonnen ben, maar ik kwam er niet doorheen. Ik maakte de fout te beginnen met De gebroeders Karamazov. Maar in Nijmegen ben ik er toch maar mee gestart. Eerst de kleine novellen zoals Arme mensen. En toen heeft hij me gepakt. Daarvoor was Toergenjev mijn favoriet, die heeft toch wel een heel fraai taalgebruik. Al die negentiende eeuwse schrijvers zijn hartstikke Russisch hoor. En zeker wanneer je met die mensen omgaat, is dat erg boeiend en verrijkend.’



christus en dostojevski



Zacharias’ voorganger dr. Jozef Papin (1914), had op 16 december 1946 zijn openbare les gegeven over Christus en Dostojevskij ter gelegenheid van zijn benoeming tot privaatdocent in de Slavische talen en literatuur aan de KUN, in het bijzonder in de Russische taal en literatuur. Maar zoals hij in zijn rede meldde, wilde hij niet alleen de taal en literatuur van de Slaven aan zijn studenten bijbrengen, maar vooral ook hun geest, hun denken en hun vroomheid verklaren. Daarbij dacht Papin speciaal aan Dostojevski, want ‘Dostojevskij heeft altijd getracht het menselijk leven te modelleren naar Christus. In het Mensgeworden Woord toont Dostojevskij aan dat er in de mens iets is, dat tot op zekere hoogte conform is aan God, omdat God ons liet zien dat er in Hem iets is, dat ook de God-Mens kon dragen. Zo komt Dostojevskij tot de omschrijving van de existentie van den mens: ik ben, ik besta om te gelijken op God. (…)

Dostojevskij beschrijft de leer van Christus niet op theologische wijze, maar als een roman, waarin zijn filosofie naar voren komt. En zo is voor hem Christus niet alleen een historisch feit, niet alleen een waarachtig wonder dat niet te begrijpen valt, maar een levendige persoonlijkheid, die in de harten van de mensen leeft en de zaligheid daarin bewerkt. (…) Dostojevskij predikt niet de Christus die op Zon- en feestdagen wordt vereerd in de kerken en die geen plaats inneemt in het leven; want Christus is niet tot de mensen gezonden om opgesloten te worden tussen de muren van kerken. Een dergelijke godsdienst die alleen maar de ceremonies en gebeden verricht en Christus buiten het burgerlijke en sociale leven houdt, staat niet ver af van het heidendom. Dit bedoelde Dostojevskij in zijn ‘Legende van den Grootinquisiteur’. (…) Op het eerste gezicht lijkt deze legende een aanval op de Kerk van Rome. Het is echter onmogelijk dat een kunstenaar en psycholoog als Dostojevskij op het hoogtepunt van zijn roman een aanval lanceert op de Kerk van Rome, want daartoe bestaat generlei aanleiding. Veeleer is het een apologie voor Christus door iemand die slechts uiterlijk zijn leerling is doch voortschrijdt naar het atheïsme, en daarom Christus’ leer wil wijzigen. De Grootinquisiteur immers (…) wil de Kerk verbeteren door de beheersing van de massa, door een socialisme dat een aards geluk belooft, maar de geestesvrijheid doodt. Hij treedt op als leider der massa in Christus’ plaats en zegt dat hij een nog grotere liefde heeft voor het mensdom: hij belooft aan de massa alle genoegens: zijn juk is minder zwaar dan het christelijke; en hij is het, die hun de vrede zal schenken. Is dat niet de Antichrist?’

Papin identificeerde de grootinquisiteur dus niet met de Roomse Kerk maar met het communistisch regime in de Sovjetunie, dat hij verafschuwde en waarvoor hij erg bang was. Dostojevski was voor hem de man die ‘over de moeilijke paden van het leven steeds Christus had gezocht in Wien alleen de ontmoeting tussen het Oosten en het Westen mogelijk is.’ Dostojevski’s werk was niet alleen ‘een groots monument in de Russische letterkunde’, maar ‘rees ook hoog op tegen de geestelijke horizon als het kruis op de Slavische bergen’.

Papins lezing van Dostojevski zal Zacharias aangesproken hebben al blijkt uit zijn uitgebreide college- aantekeningen over Dostojevski dat hij zelf in het algemeen een nuchterder toon aansloeg. Naar aanleiding van Dostojevski’s Dagboek van een schrijver memoreert hij diens afkeer van de revolutie, ‘denk maar aan Demonen’. Maar Dostojevski’s denkbeelden over de bijzondere verhouding tussen volk en tsaar – wortelend in een religieuze gemeenschap, in het goddelijk karakter der autocratie en de godsdienstige gezindheid van het volk – waardoor grondwettelijke vrijheden niet geformaliseerd hoeven worden, noemt Zacharias irreëel. Ook in een latere bespreking van De idioot handhaaft hij, ondanks zijn bewondering, een zekere afstand. Hij vermeldt de volstrekte afwijzing van deze roman door de in Frankrijk wonende Dostojevski-biograaf Henri Troyat, die het boek langdradig, onevenwichtig en ongelijkmatig vond. Daar tegenover haalt hij Romano Guardini aan die De idioot het diepst religieuze werk van Dostojevski noemt. Zelf lijkt Zacharias zich beter te kunnen vinden in het commentaar van G.M. Fridlender bij de sovjetuitgave van het boek in 1957. Zacharias herkent zich in diens karakterisering van vorst Mysjkin als een positieve held die zich geplaatst zag tegenover de in de negentiende eeuw steeds prangender wordende vraag ‘Wat te doen?’ Want dat Dostojevski met De idioot wilde reageren op Tsjernysjevski’s roman was voor hem een uitgemaakte zaak. Door heel het boek heen kon men, volgens Zacharias, vorst Mysjkin herkennen als tolk van de gedachte dat de Russische samenleving alleen maar gezond te maken viel door een ethisch en religieus reveil. Dus niet door politieke, sociale en economische hervormingen zoals Tsjernysjevski voorstond. Belangrijk, zo niet de belangrijkste stelling die Mysjkin in het boek betrekt, is diens frontale aanval op het atheïsme. Mysjkin, die het atheïsme volkomen serieus neemt, wijst ook op de onontkoombare zwakte ervan: ‘Het wezen van het godsdienstig bewustzijn ontsnapt aan iedere redenering; geen enkel vergrijp of misdaad, geen enkele vorm van atheïsme heeft er vat op (…) dat merk je nergens zo duidelijk en gauw als in het Russische hart.’ Zacharias voegt hier aan toe: ‘Men hoeft weinig sowjet-russische atheïstische publicaties gelezen te hebben om te weten, hoe waar dit is, zo waar, dat de toenmalige chef-ideoloog W.F. Iljitsjow het in zijn rapport van november 1963 toe heeft moeten geven’.



natuurlijk godsbesef





Pater Zacharias

Zacharias onderscheidde scherper dan zijn voorganger Papin de fundamentele kritiek van Dostojevski op de kerk van Rome, in De idioot nog pregnanter verwoord dan in de legende van de grootinquisiteur uit De gebroeders Karamazov. Maar Zacharias reageerde mild. Hij typeerde Dostojevski’s kwalificaties terloops als ‘merkwaardig’, maar ging er verder bijna achteloos aan voorbij. En bij mijn weten is hij er ook nooit op terug gekomen. Wellicht dat de Capucijner pater zich in zijn hart meer aangesproken voelde door Dostojevski’s kritiek op de jezuïtische (lees rationalistische) kerk dan hij wilde toegeven. Ter gelegenheid van zijn benoeming aan de Nijmeegse universiteit verklaarde hij in een interview in Onze universiteit, ‘Men kan wel zeggen dat de Rus van nature is aangelegd om God te zoeken en te dienen. Inderdaad heeft hij een sterk ontwikkeld natuurlijk Godsbesef (curs. CW) – Godshonger zouden de dichters zeggen – , doch laten we niet vergeten, dat het Russisch geloofsleven merendeels op gevoel (curs. CW) berust. De godsdienstigheid is – ondanks felle propaganda – nog niet in de harten van vele Russen gestorven.’ Die laatste opmerking lijkt te preluderen op Zacharias’ kritiek in later jaren op de modernisering van het katholieke geloofsleven die door het Tweede Vaticaans Concilie begin jaren zestig geformaliseerd werd en waarvan de essentie door niemand beter is samengevat dan door Godfried Bomans die zich naar aanleiding van een bezoek aan het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout, de Nederlandse pendant van het Vaticaans concilie, hardop afvroeg waar de heiligen en mystici gebleven waren: gelovigen die niet praten over God alsof het een wiskundig probleem betreft. ‘Ik zou wel eens de stem willen horen van de man die in vereniging met God leeft’.4



leerstoel marxisme



Zacharias was er de man niet naar om over deze en andere hem onwelgevallige ontwikkelingen zijn mond te houden. ‘In de jaren vijftig en zestig scoorde ik nogal in de publiciteit. Ik was medewerker van De Gelderlander, elke veertien dagen een artikel over de Sovjetunie. Zo rond het begin van de jaren zestig kwam er een beweging op gang: Dialoog met Moskou, heel idealistisch. Ik ging daar meteen tegenin. Natuurlijk vond ik ook dat er gepraat moest worden met Moskou, maar ik heb altijd geïnsisteerd op wat een dialoog is. Je mag ieder gesprek zo maar geen dialoog noemen. Een dialoog houdt in de bereidheid je in andermans gedachten te verplaatsen. Rogiers zoon Jan, die schreef voor Vrij Nederland, viel me daar nogal op aan.’

Niet alleen hij. Ook vooraanstaande collega’s aan de universiteit, zoals de theologen Grossouw en Fortmann, en de vader van Jan Rogier, de bekende historicus L.J. Rogier, konden hem op een gegeven moment niet anders zien dan als een relict uit de koude oorlog, een stoorzender die hardnekkig alle illusies omtrent Chroesjtsjovs ontspanningspolitiek bleef doorprikken. Zelfs aan zijn jarenlange medewerking aan dagblad De Gelderlander, waarin hij net als Dostojevski in de Grazjdanin (De burger)5 op informatieve wijze en met dezelfde sociaal-politieke attitude de maatschappelijke ontwikkelingen in de Sovjetunie becommentarieerde, kwam een abrupt einde. Niet dan nadat hij zelfs zijn geestverwant Louis Frequin, hoofdredacteur van De Gelderlander, van zich wist te vervreemden. Toch gaven ingewijden hem gelijk. Zo schreef Karel van het Reve hem in 1964, dat hij weliswaar van Vaticaanse of Italiaanse politiek geen verstand had, ‘maar voor wat betreft jouw kritiek op Sovjetmisstanden geef ik je volkomen gelijk en niet je slecht geïnformeerde tegenstanders. Epictetus – of was het iemand anders – heeft gezegd: het zijn niet de feiten die de mensen van gedachten doen veranderen, maar de intellectuele mode. En die mode heb je tegen’.

Die mode werd onder meer bepaald door progressieve studenten rond het Nijmeegse Universiteitsblad, zoals Pé Hawinkels, Ton Regtien en H.C Michielse. Michielse beval Zacharias in De Nieuwe Linie, het voormalig jezuïetenblad, zelfs aan in de aandacht van monumentenzorg. Ze maakten onder meer ernstig bezwaar tegen De Gelderlander, elke veertien dagen een artikel over de Sovjetunie. Zo rond het begin van de jaren zestig kwam er een beweging op gang: Dialoog met Moskou, heel idealistisch. Ik ging daar meteen tegenin. Natuurlijk vond ik ook dat er gepraat moest worden met Moskou, maar ik heb altijd geïnsisteerd op wat een dialoog is. Je mag ieder gesprek zo maar geen dialoog noemen. Een dialoog houdt in de bereidheid je in andermans gedachten te verplaatsen. Rogiers zoon Jan, die schreef voor Vrij Nederland, viel me daar nogal op aan.’

Niet alleen hij. Ook vooraanstaande collega’s aan de universiteit, zoals de theologen Grossouw en Fortmann, en de vader van Jan Rogier, de bekende historicus L.J. Rogier, konden hem op een gegeven moment niet anders zien dan als een relict uit de koude oorlog, een stoorzender die hardnekkig alle illusies omtrent Chroesjtsjovs ontspanningspolitiek bleef doorprikken. Zelfs aan zijn jarenlange medewerking aan dagblad De Gelderlander, waarin hij net als Dostojevski in de Grazjdanin (De burger)5 op informatieve wijze en met dezelfde sociaal-politieke attitude de maatschappelijke ontwikkelingen in de Sovjetunie becommentarieerde, kwam een abrupt einde. Niet dan nadat hij zelfs zijn geestverwant Louis Frequin, hoofdredacteur van De Gelderlander, van zich wist te vervreemden. Toch gaven ingewijden hem gelijk. Zo schreef Karel van het Reve hem in 1964, dat hij weliswaar van Vaticaanse of Italiaanse politiek geen verstand had, ‘maar voor wat betreft jouw kritiek op Sovjetmisstanden geef ik je volkomen gelijk en niet je slecht geïnformeerde tegenstanders. Epictetus – of was het iemand anders – heeft gezegd: het zijn niet de feiten die de mensen van gedachten doen veranderen, maar de intellectuele mode. En die mode heb je tegen’.

Die mode werd onder meer bepaald door progressieve studenten rond het Nijmeegse Universiteitsblad, zoals Pé Hawinkels, Ton Regtien en H.C Michielse. Michielse beval Zacharias in De Nieuwe Linie, het voormalig jezuïetenblad, zelfs aan in de aandacht van monumentenzorg. Ze maakten onder meer ernstig bezwaar tegen Zacharias’ plannen uit 1964 om zelf een door hem geëntameerde leerstoel marxisme te bezetten.6

Zacharias: ‘In die tijd heb ik in mijn idealisme een voorstel gedaan aan de senaat van de universiteit om een leerstoel marxisme op te richten. Bij de toelichting heb ik heel duidelijk gesteld dat dit een leerstoel moest zijn van kritiek op het marxisme. Wel een zuiver wetenschappelijk verantwoorde kritiek, op filosofische grondslagen. Ik was nogal enthousiast en verwachtte dat de senaat daar op in zou gaan. Maar het is getorpedeerd. In de jaren zestig bestond er toch al een tendens om de gevaren van het communisme af te zwakken, te miskennen. Terwijl de kennis daaromtrent nihil was, zelfs het communistische manifest had men niet gelezen. In Rusland moest iedere student, en dat is nog zo (in 1985, CW), wat men ook studeert colleges marxistische filosofie volgen. Daar stelde ik tegenover: waarom zouden we onze studenten dan niet verplicht colleges godsdienstleer laten volgen?’

Uiteindelijk zou Zacharias’ leerstoelplan getorpedeerd worden door een verbond van gematigd progressieve hoogleraren, onder wie Fortmann, Grossouw, maar ook Van Duinkerken en andere, met de progressieve studenten.



roesskii kroezjok



Toch was Zacharias onder zijn eigen studenten redelijk populair. Een aantal van hen ontmoette hij ook regelmatig in zijn kapel aan de Nijmeegse Stieltjesstraat, waar hij voorging in de Goddelijke liturgie, volgens de Byzantijns-slavische ritus. In die kapel kwamen in de eerste tijd na de oorlog ook veel Russische ontheemden die uit de Duitse kampen hierheen waren gevlucht.

‘In 1957 richtten mijn studenten een Russische club Roesskii Kroezjok op, die allerlei bijeenkomsten organiseerde. Op een keer nodigden ze Marius Broekmeijer uit. Ik kende hem alleen van Beseda, de Russische studievereniging in Amsterdam. Hij schreef me: “Ik neem die uitnodiging graag aan, maar u weet toch dat ik marxist ben.” Ik heb hem toen teruggeschreven, “Marius, kom maar als je durft, van marxisten zijn we niet bang”. Ook Karel van het Reve is hier nog geweest. Maar het mooiste was het bezoek van Theun de Vries, schrijver en vooraanstaand lid van de CPN. Ik kende hem en nodigde hem uit voor een lezing over het socialistisch realisme. Dat heeft hij gedaan. Hij wrong zich in honderd bochten om uit leggen wat dat precies inhield. Er zaten niet alleen studenten in de zaal maar ook belangstellenden, waaronder juristen die hem danig in het nauw brachten. Heel netjes hoor. Hij is een reuze aardige man, na afloop zijn we gaan souperen bij Terminus. In Amsterdam in Beseda hebben we toch wel goede sprekers gehad waaronder de beroemde Franse slavist André Mazon. Zijn grammatica heb ik ontzettend veel gebruikt, de beste die er is.



orthodoxe terminologie



Professor Becker was voorzitter van die slavistenkring in Amsterdam, een felle anticommunist. Ik weet niet meer hoe ik in contact ben gekomen met Bruno Becker, misschien via Jan van der Eng. Ik ben goed bevriend geraakt met Becker, maar dat was een echte, al klinkt dit wat denigrerend, schoolmeester. Ik heb nog ooit een klein boekje geschreven over de Russisch-orthodoxe kerk in de Sovjetunie. Ik kreeg prompt een bedankje en waardering van Becker, maar tegelijkertijd ook een waslijst met hele kleine foutjes, een echte, grote fout zat er niet bij. Dat kon hij niet laten. Die Slavische kring in Amsterdam is na Beckers dood gewoon blijven bestaan. Na mijn afscheidscollege in 1976 heb ik er nog een lezing gehouden over Dostojevski. Ik noemde in mijn afscheidscollege nog het verzamelde werk van Dostojevski dat in de Sovjetunie sinds 1971 wordt uitgegeven. Inmiddels zijn er meer dan twintig delen verschenen, maar het moeten er dertig worden. Een fantastische uitgave, met uitstekend, objectief commentaar. Alles wat hij ooit geschreven heeft, staat erin. Zonder jargon, slechts een heel enkele keer komt er iets van marxistische terminologie om de hoek kijken. Dostojevski is mijn favoriete Russische schrijver gebleven.

Ik heb nog eens een lezing gehouden, die ik zeer zorgvuldig had voorbereid en helemaal uitgeschreven omdat het een teer onderwerp was, over de orthodoxe terminologie in Nederlandse vertalingen van Russische literatuur. Daar had ik me al zo vaak aan geërgerd. Ook in de vertalingen van de Russische Bibliotheek worden zoveel fouten gemaakt tegen de typisch kerkelijke, liturgische en ascetische termen. Niet omdat ze geen Russisch kennen, maar omdat ze de Russische godsdienstige wereld niet kennen. Zoals ik in mijn afscheidscollege (F.M. Dostojevskij. Rusland, Socialisme, Christendom, CW) aanhaalde kun je niet echt goed uit het Russisch vertalen als je de Russische orthodoxie niet kent. En omgekeerd geeft de Russische literatuur soms heel veel informatie over de orthodoxie. Die twee horen bij elkaar. Maar goed, een aantal van die vertalers zat voor mijn neus. Die kregen nogal wat kritiek te horen. Nu versta ik het wel om dat een beetje humoristisch aan te pakken. Zo gaf ik een voorbeeld uit een vertaling in de Russische bibliotheek van Van Oorschot. In het hedendaags Russisch betekent pivo bier, maar in het Oudkerkslavisch betekende dit woord drank. Dat wist de vertaler kennelijk niet, waardoor hij de uitdrukking “geestelijke drank” vertaalde door “geestelijk bier”.’





1 In 1959 omgezet in een gewoon hoogleraarschap. In 1958 was het onderdeel Oosterse liturgie uit zijn leeropdracht geschrapt.
2 Onlangs heb ik nieuw en interessant materiaal over deze markante persoonlijkheid gevonden in het archief van de paters Capucijnen in ’s Hertogenbosch. Later hoop ik via een kleine monografie op pater Zacharias terug te komen.
3 H.J.A. van Son (1884-196?), studeerde na zijn rechtenstudie en een korte carrière in de diplomatieke dienst Russisch in Parijs aan de École des Langues Orientales, waar hij in 1934 afstudeerde. Op eigen verzoek werd hij op 17 september 1934 toegelaten als privaatdocent in de Slavische talen en cultuurgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Maar waarschijnlijk heeft hij nooit les gegeven, want nog voor hij zijn inaugurele rede kon houden, werd hij op 1 juli 1935 ontslagen vanwege mij onbekende, belastende feiten uit zijn privé-leven. Over Papin hierna.
4 Godfried Bomans en Michel van der Plas, In de kou. Over hun roomse jeugd en hoe het hun verder ging. Baarn 1991, 13e druk, de eerste druk verscheen in 1969.
5 Dostojevski’s artikelen in deze periodiek zijn later gebundeld in Dagboek van een schrijver.
6 Onder deze naam is deze nooit gerealiseerde leerstoel de geschiedenis in gegaan. Destijds circuleerde ook de benaming, leerstoel voor de bestudering van ‘Communisme en Oosteuropa’.



<   

TSL 31

   >