Ljoedmila Oelitskaja, Een vrolijke begrafenis, Vertaling Arie van der Ent. De Geus, Breda 2001. 155 blz.
In de Russische post-perestrojka literatuur heeft Ljoedmila Oelitskaja zich een duidelijke plaats verworven. Ze is niet meer een van de jongsten (geboren in 1943), debuteerde laat (1983) en trad, na een lange periode van zwijgen, pas echt voor het voetlicht met haar novelle Sonetsjka (1992, Nederlandse vertaling 1998). Beroemd werd ze met haar roman Medea en haar kinderen (1996, Nederlandse vertaling 1997), die zowel in Rusland als in het Westen verschillende belangrijke literaire prijzen heeft gewonnen.
Medea en haar kinderen speelt zich af op de Krim. De hoofdpersoon is een al wat oudere vrouw, een weduwe die zelf geen kinderen heeft, maar in haar huis ’s zomers gastvrij allerlei neven en nichten met hun kinderen, echtgenoten en gescheiden echtgenoten ontvangt. Men bezoekt haar huis niet zozeer omdat het dicht bij de zee staat en een ideale plek is om de vakantie door te brengen, maar eerder vanwege de sfeer. Medea verstaat de kunst een omgeving te creëren waarin iedereen zich thuisvoelt, iedereen kan doen en laten wat hij wil en onderlinge spanningen naar de achtergrond verdwijnen. Zonder haar zou de familie, met al haar totaal verschillende individuen, onmiddellijk uiteenvallen.
In Oelitskaja’s nieuwe roman, Een vrolijke begrafenis, wordt een soortgelijke situatie geschetst. De plaats van handeling is, vanuit Moskou gezien, nog decentraler dan de Krim: het appartement van een geëmigreerde Russische kunstenaar in New York; de hoofdpersoon, de kunstenaar Alik, verstaat net als Medea de kunst op een ongedwongen manier mensen om zich heen te verzamelen en iedereen het gevoel te geven dat ze bij hem ‘thuis’ zijn. Zelfs nu Alik op sterven ligt – de roman beschrijft de laatste dagen van de kunstenaar – blijft zijn huis een zoete inval, waar allerlei leden van de Russische gemeenschap in New York als een magneet naar toe worden getrokken. Het betreft vroegere geliefden van Alik, de vlezige, rondborstige Valentina en de circusartieste Irina met haar, naar later blijkt hun beider, ‘moeilijke’ dochter Majka, bijgenaamd Teeshirt, maar ook een Italiaanse buurvrouw die probeert Russisch te leren, een Russische arts die er maar niet toe komt de noodzakelijke Amerikaanse diploma’s te behalen, een kruidenvrouwtje, ook afkomstig uit Rusland, Irina’s ex-man, de orthodoxe jood Ljova Gottlieb.
Deze ‘hele schare idioten’ om met Teeshirt te spreken, is half bedroefd vanwege het naderende einde van de kunstenaar, maar gaat ook half zijn normale gang, dat wil zeggen er wordt druk gepraat, geruzied, er worden foto’s gemaakt en wie te veel goedkope wodka heeft gedronken en geen zin heeft om naar huis te gaan, blijft gewoon op het vloerkleed slapen. Alik vindt het allemaal best. Tussen de bedrijven door wordt hij verzorgd door zijn huidige, volledig geschifte echtgenote Ninka en zijn vroegere minnaressen. Als hij dood en begraven is en de hele goegemeente zich in zijn atelier verzamelt voor het herdenkingsmaal heeft hij nog een verrassing in petto. In zijn opdracht draait Teeshirt een cassettebandje af waarop hij iedereen aanspoort om op hem te drinken.
‘Ik ben hier, jongens, bij jullie! We schenken in! We nemen een slokje en we nemen een hapje! Zoals altijd! Zoals gewoonlijk!’
Op welke simpele en mechanische manier had hij in één klap de eeuwigdurende muur geslecht, een licht steentje gegooid van gene oever, bedekt met een onoplosbare nevel, was hij ongedwongen even onder de macht van een onoverwinnelijke wet uitgekropen, zonder zijn toevlucht te nemen tot de hardhandige kunstgrepen van de magie of de hulp in te roepen van necromanten en mediums, zwevende tafeltjes en dansende schoteltjes… Hij stak gewoon zijn hand uit naar de mensen van wie hij hield…
‘En ik verzoek jullie, alsjeblieft, geen stom gegrien! Alles is best! Ga je gang! Oké? Ja!’
‘De grote leegte na de dood was op slinkse wijze gevuld’ en het begrafenismaal eindigt in een vrolijke stemming. Teeshirt is de enige die het verschrikkelijk vindt dat de kunstenaar, haar pas ontdekte vader, er niet meer is.
Net als in Medea en haar kinderen is Oelitskaja er in Een vrolijke begrafenis uitstekend in geslaagd een groot en uitermate gevarieerd gezelschap tot leven te brengen. Ze doet dit doordat de vertelster nu eens in de huid van het ene, dan weer in de huid van het andere personage kruipt, zodat we van verschillende kanten en vanuit verschillende perspectieven een beeld van de situatie krijgen. Dit past heel goed bij wat Oelitsjkaja wil beschrijven: de typisch Russische, losse sfeer, waarbij veel mensen, ondanks bepaalde spanningen, ongedwongen met elkaar kunnen omgaan.
Het lot wilde dat ik vlak voor ik Een vrolijke begrafenis las, een roman in handen kreeg die, qua thema, daar erg op lijkt. Het is The Kill Price van de Amerikaanse auteur Jose Yglesias. Ook Yglesias beschrijft de dood van een kunstenaar, in zijn geval een schrijver, terwijl echtgenote, ex-vriendin, boezemvriend en kennissen zich in zijn appartement hebben verzameld. Ze weten dat hij dood gaat, maar eten en drinken en praten over een toekomst waarin met die dood geen rekening wordt gehouden. De groep mensen rond de stervende auteur is echter kleiner dan die in de roman van Oelitskaja, de schrijver is heel bitter vanwege zijn naderende dood en alles wordt verteld door de ogen van één personage, de vriend van de schrijver. The Kill Price is niet minder geslaagd dan Een vrolijke begrafenis – de wrange dialogen doen nogal eens denken aan Albee’s Who is Afraid of Virginia Woolf en creëren een uiterst gespannen en tevens spannende sfeer. Juist het verschil in sfeer – Westers en Russisch – maakt het boeiend de twee romans naast elkaar te lezen.
Willem G. Weststeijn
Andrej Koerkov, Picknick op het ijs. Vertaling Richard Kellermann. Uitgeverij Maarten Muntiga, Amsterdam 2001. 282 blz.
Kruisjes en een depressieve pinguïn, nieuw leesgenot van Andrei Koerkov.
Picknick op het ijs betekent voor de Oekraïense schrijver Andrei Koerkov de grote doorbraak. Het boek verscheen al in Franse en Duitse vertaling en na een succesvolle Nederlandse uitgave vorig jaar is bij ons nu ook een pocketuitgave van het boek op de markt gekomen. Koerkov, geboren in Sint-Petersburg, maar opgegroeid in Kiev, is auteur van draaiboeken (zeventien werden tot dusver verfilmd) en heeft ook al een paar kinderboeken en vier romans op zijn naam staan. Pas met zijn allernieuwste roman komt zijn grote talent als satiricus ten volle tot uiting.
Picknick op het ijs beschrijft – af en toe met een behoorlijke cynische ondertoon – het leven van de tweederangsschrijver Viktor, die op een dag door de hoofdredacteur van de krant ‘Het hoofdstedelijk nieuws’ gevraagd wordt om necrologieën te schrijven. Deze ‘kruisjes’ – zoals de hoofdredacteur ze noemt – worden op maat geschreven voor een groot aantal nog levende VIP’s en kunnen meteen uit de kast worden gehaald als een van hen sterft. Viktor’s privé-leven staat vooral in het teken van één opmerkelijk gegeven: hij woont samen met een pinguïn. Die heeft hij meegenomen uit de dierentuin, toen die niet meer kon voorzien in het levensonderhoud van de grote dieren. In zijn rustige leventje duikt ineens een meisje op, wier vader moet onderduiken, en iets later nog het kindermeisje Nina, met wie hij – zij het niet uit liefde – een relatie aangaat. De spanning in de roman wordt opgebouwd doordat Viktor steeds duidelijkere insinuaties krijgt over de maffieuze organisatie die achter de krant schuilgaat. Die zou weleens zijn ondergang kunnen betekenen, maar Viktor probeert er zich zo weinig mogelijk in te verdiepen en hoopt zo aan het lot te ontsnappen.
Het hele verhaal is sterk ingebed in de post-sovjetische realiteit met rake beelden als: ‘De stad hing grijs boven het trottoir, de voetgangers repten zich voort alsof zij bang waren dat elk ogenblik de huizen in konden storten of dat het balkons ging regenen, wat overigens al lang geen zeldzaamheid meer was’ Of: ‘De afleiding van het honorarium van het hoogste tarief van de prostituée beviel Viktor niet, maar het bedrag sprak hem wel aan.’ De apathie van de post-communistische burger tegenover wat rondom hem gebeurt, kan men toeschrijven aan de aangetaste psyche van de sovjetmens: een mens die wacht op bevelen en gewend is om zijn eten in zijn schoot geworpen te krijgen. We zien dat zowel terugkeren in Viktor’s houding als bij Sonja, die na enkele weken haar vader zelfs vergeten blijkt te zijn. Koerkov weet die sfeer perfect weer te geven en schept een bijna sarcastisch beeld van een man die alleen voor zijn pinguïn oprechte aanhankelijkheid voelt. Dat levert echter geen beklemmend gevoel op. Door de ironie, speelsheid en soms ook tederheid in de uitgebeelde scènes word je als lezer eigenlijk eerder vermaakt. De tederheid vinden we terug in de beschrijvingen van de pinguïn, een beestje dat heel erg op zijn baasje gesteld is en af en toe lief komt vragen om geaaid te worden. De speelsheid daarentegen wordt vooral gebracht door de kleine Sonja, die de eerder stugge Viktor – niet in staat zijn gevoelens te tonen – ontroert door haar ontwapenende opmerkingen zoals bijvoorbeeld ‘de ijspegels huilen’.
Kortom: een vlot leesbaar verhaal zonder grootschalige filosofische uitweidingen dat toch tot nadenken stemt, over het stuurloze leven in een maffieuze maatschappij.
Ann Suetens
Gustav Herling-Grudziński, Een witte nacht van liefde. Vertaling Lisetta Stembor. De Geus, Breda 2001. 128 blz.
(Ewa Lipska, fragment uit: Als in mijn land een groot dichter sterft, 1999)
Zijn hele schrijverscarrière lang was Gustav Herling-Grudziński (1919-2000) een omstreden figuur in Polen. De oorzaak was – zoals zo vaak in Polen – van politieke aard. Tijdens het communisme was er een probleem omdat Herling-Grudziński vanuit de emigratie een boek over de stalinistische kampen gepubliceerd had en medeoprichter was van het in Parijs gedrukte Poolse anti-communistische tijdschrift Kultura. En in het postcommunistische tijdperk was er een probleem omdat Herling-Grudziński zich – nog steeds vanuit de emigratie – kritisch uitte over het nieuwe Polen. De ‘vrije’ Polen wierp hij politieke immoraliteit voor. De aanwezigheid van ex-communisten in het openbare en politieke leven bestempelde Herling-Grudziński als een schande. Dat hij daardoor de optimistische postcommunistische roes bedierf, werd hem niet in dank afgenomen. Het gevolg is dat Gustav Herling-Grudziński nooit een plaats in zijn land gevonden heeft.
Herling-Grudziński stierf op 4 juli 2000 op 81-jarige leeftijd in Napels, waar hij 45 jaar heeft gewoond. Voor zijn oeuvre, met naast zijn bekendste boek Inny świat (‘De andere wereld’, 1953), ook nog onder meer Portret Wenecki (‘Venetiaans portret’, 1995) en het meerdelige dagboekproject Dziennik pisany nocą (‘Dagboek ’s nachts geschreven’, vanaf 1971) kreeg Herling-Grudziński op 12 mei 2000, kort voor zijn dood, de titel van doctor honoris causa aan de Universiteit van Krakau. Een late erkenning in eigen land, nadat de auteur vroeger al belangrijke Europese prijzen had gekregen. Zijn werk werd vertaald in het Engels, Duits, Russisch, Frans, Italiaans, Zweeds, Chinees, Japans en Arabisch.
Het Nederlands ontbrak lange tijd in dat rijtje. Voor Herling-Grudziński’s dood bleef de Nederlandse aandacht voor zijn oeuvre beperkt tot de publicatie in De Gids 162/5 (1999) van een fragment van Dziennik pisany nocą, vertaald door Els Broeksma. Na de dood van de auteur ontstond er echter, voornamelijk in het Engelse en het Duitse taalgebied, een hernieuwde interesse voor zijn oeuvre. Dit leidde gekoppeld aan de hausse van de Poolse literatuur in Nederland en Vlaanderen, in 2001 tot een Nederlandse vertaling door Lisetta Stembor van Herling-Grudziński’s laatste roman, Biała noc miłości (1999), bij Uitgeverij De Geus. Een witte nacht van liefde belicht het tragische levenseinde van de toneelregisseur Łukasz Kleban. Geplaagd door een afnemend gezichtvermogen blikt Kleban terug op zijn voorbije leven in de waanzinnige twintigste eeuw: van zijn jeugd in het interbellum, over zijn passie voor het theater in het algemeen en Tsjechov in het bijzonder, tot de harde oorlogsjaren en de emigratie samen met zijn vrouw Urszula. Blijft de vraag of de theatermaker zijn einde regiseert of de touwtjes uit handen geeft?
Een witte nacht van liefde is een poëtische, bij momenten (kan het anders?) theatrale roman over de liefde, de dood en het theater. Het is het literaire testament van een schrijver die nog één keer zijn thema’s verzamelt in een strak gecomponeerde, evenwichtige en contemplatieve roman. De moedige beslissing van De Geus om Herling-Grudziński’s laatste en minder bekende roman in Nederlandse vertaling te publiceren drukt de kenners van de Poolse literatuur echter met de neus op een opvallend feit: het boek dat algemeen als Herling-Grudziński’s meesterwerk wordt beschouwd, en dat mag worden gezien als een hoogtepunt in de goelagliteratuur, is nog steeds niet in het Nederlands vertaald, waardoor het Nederlands zich in negatieve zin onderscheidt van zijn omringende talen.
Inny świat werd in 1951 eerst in het Engels onder de titel A World apart gepubliceerd alvorens het twee jaar later ook in het Pools verscheen, ook al was het bezit van een exemplaar in het Oostblok strafbaar. Dit roman bericht over de sovjetkampen is gebaseerd op Herling-Grudziński’s eigen ervaringen. Toen hij in 1940 probeerde uit de door de Sovjets bezette Poolse gebieden naar Frankrijk te vluchten werd hij door de NKVD (de voorloper van de KGB) gearresteerd en na enkele weken gevangenis naar het Jertsevo-kamp bij Archangelsk getransporteerd, waar hij anderhalf jaar zou verblijven. Zijn amnestie (hij was tot vijf jaar dwangarbeid veroordeeld) had hij te danken aan de breuk van het verbond tussen Stalin en Hitler.
In Inny świat beschrijft Herling-Grudziński het lot van slachtoffers van de communistische zuiveringen. Uit zijn gedetailleerde, naar objectiviteit strevende beschrijving van het leven in Jertsevo ontstaat een omvangrijk beeld van de communistische strafpolitiek en de socio-psychologische kampomstandigheden. Het in de ik-vorm geschreven bericht bestaat uit detailrijke, steeds aan één thema gewijde episoden die voor het kampleven karakteristieke voorvallen schilderen. Naast criminelen zijn alle categorieën van Stalin-slachtoffers in het kamp en het boek vertegenwoordigd: overlevenden van de grote zuivering van 1937, Poolse en Duitse communisten die omwille van Hitler naar de Sovjetunie gevlucht waren, Oekraïners en inwoners van de Centraal-Aziatische Sovjetrepublieken…
Voor het lot van miljoenen mensen die in het Stalin-tijdperk omwille van kleine, vaak ook groteske redenen tot lange gevangenisstraffen veroordeeld waren, zijn de ervaringen van de auteur, alsook fragmenten uit de biografieën van enkele lotgenoten exemplarisch. Zo beschrijft Herling-Grudziński het lot van een jonge communist die in een discussie de westerse cultuur verdedigd had. Nadat hij maandenlang gefolterd was, bekende hij uiteindelijk schuld. Om echter de strafarbeid in het kamp te vermijden, begaat hij een afschuwelijke zelfverminking. Ook de ervaringen van de auteur zelf komen aan bod. Zo besluit hij, aan het einde van zijn krachten, samen met vijf andere gevangenen in hongerstaking te gaan, om de beloofde amnestie af te dwingen. Het bericht van zijn vrijlating komt als hij reeds in de lijkenhal ligt, waar niet meer bruikbare arbeidskrachten vegeteren tot aan de dood.
Herling-Grudziński’s met zorg geordende herinneringen geven inzicht in het bedrijf en de gedragregels van het kamp, waarin geweld en vernedering op de dagordening staan, maar waarin ook eenzame moed en rechtvaardigheidszin te voorschijn komen. Aanpassings- en verdedigingsmechanismen worden in dit boek echter zonder moreel oordeel beschreven (ook al accepteert de verteller de kampmoraal met haar ethische relativiteit niet), volledig in overeenstemming met het voor de ‘kampliteratuur’ klassieke inzicht dat de mens niet beoordeeld kan worden op basis van daden die hij onder onmenselijke omstandigheden begaan heeft (recente voorbeelden hiervan vinden we in Slavenka Drakulićs Kao da me nema, een roman over de Servische vrouwenkampen, en Paul Steinbergs Auschwitz-herinneringen Chroniques d’ailleurs). Zo bekent een lotgenoot van de verteller op het einde van het boek dat hij vier medegevangenen heeft verraden om zijn eigen leven te redden. De ik-verteller registreert die beslissing, maar weigert ze te begrijpen. Dat zou immers een aanvaarding van de totalitaire moraal betekenen.
Opvallend is de nuchtere, emotieloze vertelstijl waarvan de auteur gebruik maakt: deze duidt op een geslaagde artistieke ‘verwerking’ van het kampleven, en draagt bij tot het onwerkelijke, onmenselijke effect van het boek.
Inny świat bleef in eerste instantie in het Westen nagenoeg onbekend, vermoedelijk doordat velen in de jaren vijftig de waarheid over de voormalige sovjetbondgenoot nog niet wilden aanvaarden. Toch kon het boek zich verheugen in belangrijke promotoren. Zo schreef Albert Camus aan Herling-Grudziński: ‘Uw boek verdient het om in alle landen gepubliceerd en gelezen te worden’. Het kreeg lovende kritieken in The Times Literary Supplement en The Observer. Bertrand Russell beschreef het als imposant, en knap en kleurrijk geschreven.
Ondertussen wordt dit boek, dat al snel als een meesterwerk van de Poolse literatuur gold, ook een belangrijke plaats in de Europese literatuur toebedeeld, en vaak vergeleken met werk van Orwell en Kafka. Die vergelijking is gebaseerd op het feit dat Herling-Grudziński net als George Orwell (1984) en Franz Kafka (Der Prozess), er in slaagde de postmoderne horror te evoceren: de ongelijke strijd van het individu tegen het onzichtbare systeem, wat leidt tot gevoelens van oncontroleerbaarheid en machteloosheid. De mens als speelbal van kleine Eichmannetjes en –vrouwtjes. Niet toevallig behoorden Orwell en Kafka tot de lievelingsauteurs van Herling-Grudziński.
Het is onbegrijpelijk en bijzonder jammer dat dit belangrijke werk uit de goelagliteratuur nog steeds niet in het Nederlands toegankelijk is. Zowel op literaire als historische gronden verdient Inny ∑wiat een Nederlandse vertaling.
Olga Rutecka en Tom de Smet
Dubravka Ugrešić, Verboden te lezen. Vertaling Roel Schuyt. De Geus, Breda 2000.
Dubravka Ugrešić (geboren in 1949) is van oorsprong een Kroatische schrijfster, die in haar leven voortdurend alles om zich heen met hevige schokken heeft zien veranderen en vernietigd worden. Van de iconen van het communisme, naar een reactie erop (geflirt met alles wat uit Amerika kwam), een burgeroorlog die behalve mensenlevens ook waarden, normen en identiteiten verwoestte, naar het leven als schrijfster in een massacultuur met universele vervlakking van (literaire) waarden door de media en de markt, tot en met de onbegrepen en gemangelde identiteit van een schrijver in ballingschap. Vooral de eerste essays in deze bundel zijn scherp, cynisch en vaak hilarisch. In het tweede deel gaat ze uitgebreid in op het thema ballingschap. Brodski wordt regelmatig aangehaald, maar haar toevoegingen aan dit onderwerp halen het niet bij de scherpzinnige, ironische en humoristische blik waarmee Brodski deze materie beziet. Wellicht had een meer persoonlijk geschreven verhaal meer indruk gemaakt.
In een van haar essays kijkt Dubravka Ugrešić terug naar de tijd van het communisme en de hachelijke positie van de schrijver daarin.
In veel opzichten lijkt de marktgerichte literatuur volgens Ugrešić op die van het socialistisch realisme: ‘realistisch, optimistisch, vrolijk, sexy, expliciet en impliciet didactisch en bestemd voor een breed lezerspubliek’ met de maakbaarheidsfilosofie van Ophrah Winfrey en anderen als ideologen en Hollywoodsterren als idolen. De literaire (wan)producten van sterren als Joan Collins (‘de Proust uit Hollywood’) vinden gretig aftrek. De literaire markt wordt overspoeld door werkjes van huisvrouwen, bekeerde verslaafden en Monika Lewinsky’s, door glamourverhalen over succesvolle carrières, liefdes en het grote geluk dat, het liefst na een leuk verhaaltje over voor- en tegenspoed, wordt gevonden.
Ugrešić predikt de exclusiviteit van de schrijver, die aan allerlei kanten wordt aangetast door de commercie en door de diverse redacteuren (‘beurshandelaren’) en literaire agenten met hun opgeblazen ego’s, hun talkshows waar de ongeschreven wet bestaat dat men kant-en-klare slogans en sprekende maar vooral nietszeggende citaten dient te lanceren om als spreker mee te tellen. De literaire markt eist positieve boodschappen en romanhelden met wie iedereen zich kan identificeren. Daardoor wordt de literaire kwaliteit enorm genivelleerd.
Wat op een gegeven moment gaat irriteren is dat Ugrešić de lezer alleen nog maar als consument ziet: je mag toch wel wat meer van hem of haar verwachten? De lezer kijkt heus wel om zich heen in zijn zoektocht naar de parels die er in de overvloed van informatie zeker te vinden zijn (zijn de tijden in dat opzicht echt zo essentieel veranderd?) Naast de vele rommel die je kunt wegzappen en/of kunt recyclen bevat de overvloed aan informatie voldoende literatuur met een grote L (wie bepaalt trouwens wat dat is: de academici? de intellectuelen? de tijd? de ideologen van het communisme en de massacultuur? de markt? het geld? Hollywood?) Het is misschien alleen lastig om snel het verlangde te ontwaren.
Eveline Citron-Schlatmann
Jill Paton Walsh, De woeste kust van Bohemen. Vertaling Irving Pardoen. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2001. 302 blz.
De titel van deze roman ontleende de schrijfster aan Shakespeares The Winter Tale, waarin Bohemen een symbolische naam is voor onbekend, wild fantasieland, dat ergens aan zee ligt. Het echt bestaande Bohemen behoorde, na de Tweede Wereldoorlog, tot het ‘Oostblok’ en was daarmee voor de meeste West-Europeanen een vreemd, onbekend ver land, waar de metafoor van Shakespeare heel goed op gebruikt kon worden. Tegelijkertijd was het wel een concreet land dat direct aan onze West-Europese wereld grensde. De auteur waagde het zich in deze paradox te verdiepen en de absurdistisch-realistische wereld, waarin het land vanaf de Tweede Wereldoorlog leefde, te beschrijven. Zij geeft aan de hand van de persoonlijke lotgevallen van een negental personen de concrete werkelijkheid en de sfeer van het land weer, die bij de West-Europese lezer als een ongelooflijke fantasie of een absurde utopie overkomt.
In het eerste verhaal over Eliška treft de lezer de kiemen aan die in alle verdere hoofdstukken tot bloei komen. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in een kasteel, ergens in het vreemde fantasieland Comenië, ontmoeten de belangrijkste personages, die de ruggengraat van de roman vormen, elkaar. Dat zijn: de eigenaar van het kasteel, graaf Michael Blanský, Eliška, een vluchtelinge, die daar een in een mandje achtergelaten baby vindt en de jonge partizaan Jiří ontmoet. Aan beiden verbindt ze haar lot. Tevens wordt hier de in Moskou in het communisme geschoolde partizaan Slavomír ten tonele gevoerd, die reeds weet dat de communisten de macht in het land zullen overnemen. Hij zal zich vervolgens consequent en keihard inzetten voor de opbouw van de communistische heilstaat, waarbij hij ook zijn vroegere makkers, onder andere Jiří, niet ontziet.
De volgende negen hoofdstukken dragen de naam van de daarin beschreven centrale persoon, met het jaartal waarin de beschrijving plaatsvindt. Het laatste, tiende hoofdstuk is gewijd aan de situatie tijdens en na de Fluwelen Revolutie toen de teruggave van de bezittingen aan de vroegere eigenaren aan de orde was, en dat beschrijft hoe moeilijk het is helemaal opnieuw te beginnen.
De schrijfster heeft zich grondig verdiept in de politiek-maatschappelijke situatie van Tsjechoslowakije ten tijde van de communistische overheersing en beschrijft de gevolgen die dit had voor de lotgevallen van veel slachtoffers. In haar streven om al het onrecht dat het systeem de mensen aandeed uit de doeken te doen, overdrijft ze enigszins. Of koos ze misschien bewust voor een uitvoerige beschrijving van de gewelddadigheid en absurditeit van het systeem, hetgeen ten koste gaat van de psychologische diepgang, de intuïtieve verkenning van de emotionele roerselen en karaktereigenschappen van de personages? Dit offer is soms onevenredig groot, waardoor de lezer eerder het gevoel krijgt een politieke verhandeling te lezen dan een roman.
De schrijfster beperkt zich niet alleen tot de analyse van het wezen van het kwaad in Comenië zelf, maar ze heeft zich ook degelijk verdiept in de verdere lotgevallen van de ‘Heimatvertriebenen’ en van de politieke vluchtelingen die in het buitenland leven, zelfs tot in de tweede generatie van de migrantenkinderen. Ze schetst treffend hun blijvend getekend zijn door het verlies van hun wortels en toont hun ambivalentie, zowel ten opzichte van hun vroegere vaderland als ten opzichte van het gastland, en verwerkt dit thema in alle nuances en verscheidenheid.
Het lot van een vluchteling wordt onder andere geschilderd aan het voorbeeld van František. Zijn overleden vader had van graaf Michael een landhuis gekregen, ‘Dom u Kamelí’, en bouwde zelf een textielfabriek op. Hierdoor behoorde ook František tot de uitbuitersklasse en werd hij niet tot de universitaire studie toegelaten. Hij moest zelfs openbare toiletten in Krasno schoonmaken. Hij vluchtte naar Engeland, sloot daar een gelukkig huwelijk en voedde zijn kinderen geheel Engels op. Dan slaat het lot voor de tweede keer toe. Na de Fluwelen Revolutie dwingen zijn onderdrukte verlangens hem ertoe terug te keren naar zijn wortels, hij scheidt van zijn Engelse vrouw en begint het vervallen landhuis en de fabriek van zijn ouders in Comenië moeizaam op te knappen.
De onzichtbare kracht van de verloren oorsprong, de wortels, werkt vaak op merkwaardige wijze door in de volgende generaties. Pavel, zoon van graaf Michael, van jongsaf aan opgegroeid in Engeland, stuurt zijn dochter Kate tegen haar zin op vakantie naar het landhuis van zijn vader in Oostenrijk. Ook zij ‘ontwaakt’ en geniet van de merkwaardige wereld van ontheemden die ze hier ontdekt en die deels ook haar geschiedenis is.
Het boek geeft vooral een goed beeld van de woelige periode van de twintigste eeuw in het Midden-Europese land. De literaire waarde ervan is een andere zaak. De schrijfster heeft het bijna onmogelijke nagestreefd. Het lijkt of de roman vooral een analyse van het absurdistisch politieke systeem is, een weergave van de tragiek van een tijdperk, en daarom boordevol informatie. Ofschoon de vlotte en boeiende manier van schrijven getuigt van de literaire vakkundigheid van de schrijfster, is de esthetische werking en de diepgang al te zeer beperkt door de overmaat aan informatie. De personages moeten vooral getuigen zijn, tekens van de tragische gevolgen van de politiek voor de persoonlijke situatie. Dit gaat ten koste van hun authenticiteit. Ze zijn niet doorleefd en haast schematisch, sjabloonmatig weergegeven. Alleen in de beschrijving van het avontuur van Rachel en Frank in Comenië maakt de schrijfster aanstalten een romance te ontwikkelen, maar ook deze beschrijving komt niet echt van de grond. Evenmin heeft de hereniging van Frank met zijn vroegere vriendin Helga voldoende emotionele lading.
De structuur van het boek is helder, systematisch en logisch. De schrijfster volgt de chronologie van de tijd, waardoor het vanzelf richting heeft en leidt naar een ontknoping in het vinden van rust of nog beter van berusting in het heden. Er gebeurt meer dan voldoende, zodat de beschreven lotgevallen van de personages levendig en soms spannend overkomen. Deze lotgevallen zijn door middel van de rode draad van het gemeenschappelijk verleden met elkaar verbonden.
Wil de auteur met deze roman de lezer een diepere boodschap meegeven? Ik haalde er zelf de kerngedachte uit dat het onder alle omstandigheden op het karakter van de individuele mens aankomt of en zo ja in hoeverre hij zich aanpast. De politiek-sociale omstandigheden kunnen weliswaar het persoonlijke handelen beïnvloeden en tot een tijdelijke dwaling leiden. Ze kunnen echter niet definitief afbreuk doen aan algemene waarden als oprechtheid, integriteit en medemenselijkheid.
De basale morele waarden kunnen tijdelijk onderdrukt, maar niet vernietigd worden. Ook deze dictatuur hebben ze overleefd, hoewel velen ideologisch en moreel lang gebukt zullen gaan onder de gevolgen ervan. Onder het begonnen herstel van de democratie en de opbouw van het land gaan veel tragedies schuil, geschonden levens, verstoorde illusies en onzichtbare leegte. De verloren wereld van weleer zal voor graaf Michael, zijn zuster, zijn zoon Pavel en zelfs voor de teruggekeerde emigrant František nooit meer terugkomen.
Mirek Kabela
< |
TSL 30 |