Het Igorlied



Het lgorlied of Lied van de veldtocht van Igor (Slovo o polku Igoreve) is het beroemdste werk uit de Oudrussische literatuur. Het is vermoedelijk geschreven aan het einde van de twaalfde eeuw en beschrijft de desastreus verlopen veldtocht van Igor, vorst van Novgorod-Seversk, een gebied in het noordoosten van het toenmalige Kievse Rijk tegen de opdringende steppen volken de Polovtsen. Igor ondernam die tocht in de lente van 1185, zonder de grootvorst van Kiev, Svjatoslav, hiervan in kennis te stellen en kennelijk met de bedoeling Svjatoslav, die kort daarvoor de Polovtsen had verslagen en rijke buit had behaald, naar de kroon te steken. Aanvankelijk leek de veldtocht succes te hebben. lgors leger, versterkt met de troepen van zijn zoon Vladimir, zijn neef Svjatoslav (weer een andere Svjatoslav, niet de grootvorst) en zijn broer Vsevolod, stuitte enkele weken na de afmars op een legertros van de Polovtsen, die hen vrij gemakkelijk in handen viel. De overwinning was van korte duur. Toen de Russen, vermoeid door de achtervolging van hun vijanden, de volgende morgen wakker werden, zagen zij zich omringd door een groot aantal ijlings bijeengeroepen Polovtsen. Numeriek waren de Russen verre in de minderheid; na drie dagen verbitterde strijd leden ze een verpletterende nederlaag. Igor werd gevangen genomen, slaagde er later weliswaar in het kamp van de Polovtsen te ontvluchten, maar had met zijn onberaden actie Rusland bepaald geen dienst bewezen. Tallozen waren gesneuveld en grote delen van het land waren nu geheel onbeschermd, een gemakkelijke prooi voor de heidense veroveraars.

De onbekende auteur van het Igorlied heeft duidelijk de bedoeling gehad de innerlijke verscheurdheid waar het Russische rijk aan het einde van de twaalfde eeuw aan ten prooi was gevallen, aan de kaak te stellen. Dat Russische rijk, met als hoofdstad Kiev, had zijn bloeitijd gekend onder Jaroslav de Wijze (1019-1054), nadat zijn voorganger, grootvorst Vladimir I (980-1015) tot het Christendom was bekeerd en Kiev tot een belangrijk handelscentrum had gemaakt. Kiev werd volgebouwd met fraaie kerken en kloosters, er werden talloze teksten uit het Grieks in het Oudkerkslavisch vertaald, waaronder het beroemde Ostromir-evangelie (1056) en de monniken van het beroemde Holenklooster begonnen de geschiedenis van de Russische staat op te tekenen in historische kronieken.

Het verval zette reeds in aan het einde van de elfde, begin twaalfde eeuw. Ten dele lag de oorzaak daarvan in het eindeloze geharrewar tussen de vorsten van de verschillende deelstaten en staatjes, die zich niet alleen wilden onttrekken aan het centrale gezag van de grootvorst van Kiev, maar ook onderling een grote rivaliteit kenden en elkaar voortdurend bestreden. Dit had funeste gevolgen voor de weerbaarheid van de Russische staat tegen de steeds sterker opdringende steppenvolken uit het Oosten. In plaats van één front te maken bestreed men elkaar, sloot soms zelfs een tijdelijk verbond met de nomaden tegen het eigen volk en was alleen op eigen kortstondig voordeel uit. De beroemde grootvorst van Kiev Vladimir Monomach (1113-1125) slaagde er nog één keer in het Russische rijk tot een eenheid te smeden, maar na zijn dood zette de versplintering van het land zich in versneld tempo voort. Toen in 1169, gedurende een van de bloedige onderlinge oorlogen vorst Andrei Bogoloebski van de noordoostelijke deelstaat Soezdal-Vladimir Kiev veroverde, deinsde hij er niet voor terug de hoofdstad te plunderen en duizenden burgers mee te voeren naar zijn eigen gebied om daar als horigen het land te bewerken.

De ondergang van Rusland bleek niet meer afwendbaar. In het begin van de twaalfde eeuw sloeg het noodlot toe in de vorm van de Gouden Horde, een enorme massa snelle en uitstekend gewapende Turks-Tataarse volksstammen die vanuit de Aziatische steppen het Russische rijk overspoelden, tot diep in Europa doordrongen en pas in Bohemen tot staan werden gebracht en gedwongen werden om te keren. De Tataren zouden Rusland meer dan honderdvijftig jaar overheersen. Pas in 1380 slaagde de grootvorst van Moskou, Dmitri, erin de Tataren een geduchte nederlaag toe te brengen (op het veld van Koelikovo), waarmee het einde van het Tataarse juk en het begin van het Russische rijk met Moskou als hoofdstad, werd ingeluid.

De slag op het veld van Koelikovo is ook van groot belang voor ons Igorlied. Naar aanleiding van de slag is er namelijk een epos gemaakt, waarin de auteur, vermoedelijk de bojaar en latere priester Sofroni van Brjansk, heel bewust het Igorlied als voorbeeld heeft genomen. Hoewel dit werk, de Zadonsjtsjina, een overwinning beschrijft en in principe een optimistische geest ademt, kan het wat de compositie en het gebruik van allerlei beelden betreft, min of meer als plagiaat worden beschouwd. Voor het Igorlied is dit echter alleen maar gunstig, want daarmee wordt de authenticiteit van dit werk ondersteund. Twijfels aan die authenticiteit hebben lang bestaan. Het Igorlied is namelijk een volstrekt unicum in de Oudrussische literatuur, die bijna uitsluitend uit historische kronieken en, vaak vertaalde, religieuze literatuur bestaat. Historische feiten kan men weliswaar in het Igorlied aantreffen, maar bepaald niet in de vorm van een kroniek. De geschiedenis is gepoëtiseerd en wel op een manier als dat nergens elders in de Oudrussische literatuur gebeurt. De sfeer is geheel heidens, de beeldspraak (de vele vergelijkingen met dieren bijvoorbeeld) verrassend, de stilistische middelen (herhaling) opmerkelijk. Het Igorlied heeft misschien relaties met de, niet overgeleverde volksliteratuur van de twaalfde eeuw, maar niet of nauwelijks met de 'serieuze' literatuur van die tijd.

Kan een dergelijk unicum 'echt' zijn? Twijfels aan die echtheid zijn gevoed door de geschiedenis van het manuscript van het Igorlied. Aan het einde van de achttiende eeuw, een periode waarin elke staat streefde naar een nationaal epos en de Schotse dichter Macpherson zijn legendarische Ossian-vervalsing maakte, kocht de bibliofiel en handschrift-verzamelaar graaf Moesin-Poesjkin een zestiende-eeuws handschrift. Een deel van het handschrift droeg als titel Lied van de veldtocht van Igor. Moesin-Poesjkin onderkende de kwaliteit van de tekst, liet een afschrift maken voor Catharina de Grote en verzorgde in 1800 ook een gedrukte uitgave van het werk. Bij de brand van Moskou van 1812 ging het door Moesin-Poesjkin gekochte manuscript, samen met zijn hele verzameling verloren. De enige 'oorspronkelijke' tekst die we dus hebben van het Igorlied is het voor Catharina de Grote gemaakte afschrift van het manuscript uit de zestiende eeuw. Dat is niet veel om van uit te gaan. En of de Zadonsjtsjina, het enige Oudrussische werk dat duidelijk sporen van het Igorlied bevat, plagiaat is, is nog maar de vraag. Misschien is het omgekeerde het geval en heeft de vervalsende auteur van het Igorlied de Zadonsjtsjina als voorbeeld genomen. Dit was althans de these van de Franse slavist André Mazon, die in 1940 probeerde te bewijzen dat het Igorlied geen authentiek werk kon zijn en een vervalsing was à la Ossian.

De twijfels zijn niet definitief weggenomen maar wel bijna. De doorslag geeft misschien niet het feit dat de Zadonsjtsjina overeenkomsten met het Igorlied vertoont, maar wel dat de filologie in de achttiende eeuw bij lange na niet zo ontwikkeld was dat een dergelijke 'moeilijke' tekst als het lgorlied geschreven kon worden. Grammaticale vormen en passages die nu zijn 'opgelost' stelden de achttiende-eeuwse geleerden voor grote problemen, wat blijkt uit verschillende vertalingen die er in die tijd in 'modern' Russisch van zijn gemaakt. Een andere 'doorslag' - als het mogelijk is dit begrip in het meervoud te gebruiken - is dat het Igorlied literair gezien een kunstwerk is. Reeds Poesjkin verklaarde dat er in de hele achttiende eeuw geen poëzie was die ook maar kon tippen aan het Igorlied. Niemand was dus geniaal genoeg om als vervalser op te kunnen treden. En als een vervalser, in nog vroeger eeuwen bijvoorbeeld zo geniaal was geweest om het Igorlied te componeren, zou hij zich ook wel ‘verraden’ hebben met andere geniale werken.

Poetisch gezien staat het Igorlied op eenzame hoogte in de vroeg-Russische literatuur. Vergeleken met andere epossen, zoals het Nibelungenlied, is het gering van omvang, maar misschien juist daarom des te krachtiger. De auteur staat heel dicht bij de vertelde gebeurtenissen, heeft wellicht zelfs aan de door hem bezongen slag deelgenomen en moet een ontwikkelde persoon zijn geweest, in staat de heldenliederen van de volkspoëzie, de bylinen,op een individuele manier te 'verliteraturen'. De overgeleverde tekst is geschreven in ritmisch proza. In veel bewerkingen en vertalingen in het moderne Russisch wordt ervoor gekozen de tekst niet als proza te schrijven, maar in versregels. Voor mijn vertaling in het Nederlands heb ik dat eveneens gedaan. Een eerdere Nederlandse vertaling (in proza) van het Igorlied is van de hand van André M. Pols en verscheen onder de titel Het lied van de krijgsbende van Igorjui 1927, bij uitgeverij De Sikkel te Antwerpen. Gedeelten van de tekst (vertaling in proza van J. van Damme) verschenen in Hexa 5 ( 1980?), een Antwerps tijdschrift 'over sprookjes, sagen en adult fantasy'. Voor een boeiende muzikale bewerking van de stof zij verwezen naar de bekende opera Vorst Igor van Aleksander Borodin.



Het Igorlied




HET LIED VAN DE VELDTOCHT VAN IGOR,
IGOR, DE ZOON VAN SVJATOSLAV, DE KLEINZOON VAN OLEG




Zou het ons niet passen, broeders,
om op ouderwetse wijze te beginnen
met de trieste geschiedenis van de veldtocht van Igor,
Igor, de zoon van Svjatoslav?
Laat dit lied echter beginnen
zoals we dat in deze tijd gewend zijn
en niet in de trant van Bojan!
Want als de wijze Bojan
iemand in een lied wilde bezingen,
dan zweefde hij in zijn verbeelding door de bomen,
als een grijze wolf over de aarde,
als een blauw-grijze adelaar onder de wolken.
Want hij herinnerde zich, zegt men,
de tweedracht van de vroegste tijden.
Dan liet hij tien valken los
op een vlucht zwanen;
greep een valk een zwaan
dan zong die zwaan als eerste
het lied over de oude Jaroslav,
over de dappere Mstislav,
die Rededja doorstak vóór het leger van de Chazaren,
over de schone Roman, de zoon van Svjatoslav.
Bojan echter, broeders, liet niet tien valken los
op een vlucht zwanen,
maar beroerde met zijn tovervingers de levende snaren;
deze zongen uit zichzelf de lof van de vorsten.


Laten we, broeders, dit verhaal beginnen
vanaf de oude Vladimir
tot aan Igor van onze tijd,
die zijn geest met kracht omgordde
en zijn hart scherpte met moed;
vervuld van strijdlust
voerde hij zijn dappere troepen
naar het land van de Polovtsen
omwille van het Russische land.




Het slagveld, schilderij van Viktor Vasnetsov

Toen keek Igor naar de heldere zon
en hij zag dat al zijn krijgers
bedekt waren door de schaduw ervan.
En Igor zei tot zijn getrouwen:
'Broeders en getrouwen!
Het is beter gedood te worden
dan gevangen te zijn;
laten we daarom, broeders,
onze snelle paarden bestijgen,
en de blauwe Don aanschouwen.'
De vorst blaakte van geestdrift
en zijn verlangen om van de grote Don te proeven
onttrok het voorteken aan zijn blik.
'Ik wil', zei hij, 'een Jans breken
aan de verste grens van het gebied van de Polovtsen;
met u, Russen, wil ik het leven verliezen,
of uit mijn helm van de Don drinken.'

0 Bojan, nachtegaal van de oude tijd!
Als jij deze veldtochten eens bezongen had,
huppend, nachtegaal, door de boom van de gedachte,
vliegend in je geest onder de wolken,
de roem ineenwevend van de beide helften van deze tijd,
zwervend langs het pad van Trojan
over de velden de bergen op.

Zo had het lied van Igor, de kleinzoon, kunnen klinken:
'Het is niet een storm die de valken heeft verspreid over de uitgestrekte steppen -
zwermen kraaien vluchten naar de grote Don'.
Of zo had je je lied kunnen beginnen,
wijze Bojan, kleinzoon van Vetes:
'Paarden hinniken aan de overkant van de Soela -
lof klinkt op in Kiev.
Trompetten schallen in Novgorod,
banieren zijn geheven in Poetivl'

Igor wacht op zijn dierbare broer Vsevolod.
En Vsevolod, de grimmige oeros, zei tegen hem:
'Mijn enige broer, mijn enig stralend licht
- jij, Igor'
Beiden zijn wij zonen van Svjatoslav!
Zadel, broer, je snelle paarden,
de mijne zijn gereed,
reeds van te voren gezadeld bij Koersk.
En mijn mannen van Koersk zijn ervaren strijders,
Gebakerd onder de klank van tromptetten
De borst gegeven onder helmen
gevoed met de punt van de speer,
de wegen zijn hen bekend,
de ravijnen zijn hen vertrouwd,
hun bogen zijn gespannen,
hun pijlkokers geopend,
hun sabels gescherpt;
zelf jagen ze, als grijze wolven, over de steppe,
op zoek naar eer voor henzelf
en roem voor de vorst.'

Toen stapte vorst Igor in zijn gouden stijgbeugel
en reed het open veld in.
De zon versperde zijn weg met duisternis;
de nacht, grommend met donder, wekte de vogels;
dierengebrul weerklonk;
Div vloog op en schreeuwt van de top van een boom,
beveelt het onbekende land te luisteren,
de Wolga, het land bij de zee,
de streek van Soela, Soerozj, Cherson,
en jij, afgod van Tmoetorokan!
En de Polovtsen haasten zich langs ongebaande wegen
naar de grote Don,
Hun wagens knarsen te middernacht,
als losgelaten zwanen.


Igor voert zijn legers naar de Don.
Reeds wachten de vogels in de eikenbomen op zijn ondergang;
de wolven wekken onweer op in de ravijnen;
de adelaars roepen de dieren naar de botten met hun geschreeuw;
de vossen janken tegen de scharlakenrode schilden.
0 Russisch land!
Je ligt al achter de heuvels!

Lang blijft het nacht.
Het morgenrood heeft zijn licht verduisterd,
mist ligt over de velden.
Het gezang van de nachtegalen is verstomd,
het kraaiengekras is wakker geworden.
De Russen hebben het uitgestrekte veld met hun rode schilden afgebakend,
op zoek naar eer voor henzelf
en roem voor de vorst.
Vanaf de morgenstond, op vrijdag, verpletterden ze
de heidense legers van de Polovtsen en,
zich als pijlen over het veld verspreidend,
voerden zij de mooie meisjes van de Polovtsen mee,
en met hen goud, en brokaat
en kostbare zijden stoffen.
Met dekens en mantels en schaapsleren jassen
Begonnen ze bruggen te bouwen over de moerassen
En drassige plaatsen,
met allerlei kostbaarheden van de Polovtsen.
Purper is de banier,
wit de standaard,
purper de paardenstaart,
zilver de schacht
voor de dappere zoon van Svjatoslav!
Het dappere broedsel van Oleg sluimert in de steppe.
Het is ver uitgevlogen!
Het was niet geboren om gesmaad te worden,
noch door de valk, noch door de gier,
noch door jou, zwarte raaf,
heidense Polovtse!
Gzak vlucht als een grijze wolf,
Kontsjak wijst hem de weg naar de grote Don.


De volgende dag, heel vroeg,
verkondigt een bloedrode gloed de dageraad;
zwarte wolken komen van de zee,
ze willen de vier zonnen bedekken,
en blauwe bliksems schieten er doorheen.
Er komt een reusachtig onweer,
het zal pijlen regenen van de grote Don!
Hier zullen speren breken,
hier zullen sabels slaan tegen de helmen van de Polovtsen,
bij de rivier de Kajala, bij de grote Don.
0 Russisch land, je ligt reeds achter de heuvel!

Zie, de winden, de kleinzonen van Stribog,
blazen pijlen uit de zee naar de dappere legers van Igor.
De aarde gromt, de rivieren stromen troebel,
stof bedekt de velden;
de banieren melden:
de Polovtsen komen van de Don en van de zee
en hebben de Russische legers aan alle kanten omsingeld.
De satanskinderen hebben met hun geschreeuw het veld afgebakend
en de dappere Russen hebben het afgebakend met hun scharlakenrode schilden.




Het slagveld, schilderij van
Ivan Bilibin

Grimmige oeros Vsevolod!
Jij staat midden in de strijd,
laat pijlen neerregenen op de krijgers,
dondert tegen de helmen met zwaarden van staal.
Waar jij, oeros, ook heen rijdt,
schitterend met je gouden helm,
daar liggen heidense Polovtsenhoofden.
Gespleten worden de helmen der A varen met in het vuur geharde sabels,
door jou, grimmige oeros Vsevolod!
Wat betekenen, broeders, wonden voor hem
die zijn eer en zijn bezittingen heeft vergeten,
de gouden troon van zijn vader in de stad Tsjernigov,
en de omgang en gesprekken met zijn dierbare geliefde , de mooie Glebovna.
Voorbij zijn de tijden van Trojan, voorbij de jaren van Jaroslav,
voorbij de veldtochten van Oleg, Oleg, de zoon van Svjatoslav.
Deze Oleg smeedde strijd met zijn zwaard
en zaaide pijlen over de aarde.
Hij stapt in de gouden stijgbeugel in de stad Tmoetorokan,
datzelfde geluid werd gehoord door de eens grote Jaroslav,
maar Vladimir de zoon van Vsevolod hield elke morgen zijn oren dicht in Tsjernigov.


IJdelheid bracht Boris, de zoon van Vjatsjeslav, voor het hoogste gericht,
en legde voor hem een groen doodskleed uit bij de Kanina,
omdat hij Oleg had beledigd, de dappere en jonge vorst.
Vanaf diezelfde Kajala liet Svjatopolk
zijn vader tussen Hongaarse telgangers
naar de heilige Sofia in Kiev brengen.
Toen, ten tijde van Oleg, de ongelukszoon,
werden twisten gezaaid die snel ontkiemden;
het erfgoed van de kleinzoon van Dazjbog ging verloren;
in de twisten tussen de vorsten werden de levens van de mensen korter.
Toen klonk over het Russische land zelden de roep van de ploegers,
maar vaak krasten de raven,
die de lijken onder elkaar verdeelden,
en de kraaien spraken hun eigen taal,
zich opmakend om naar de buit te vliegen.


Zo was het in die gevechten en veldtochten,
maar van zo'n gevecht had men nog nooit gehoord.
Van de vroege morgen tot de avond, van de avond tot de morgenstond,
vliegen de in het vuur geharde pijlen,
sabels dreunen tegen de helmen,
stalen lansen stoten stuk
in de onbekende steppe, in het land van de Polovtsen.
De zwarte aarde onder de hoeven werd bezaaid met beenderen
en doordrenkt met bloed:
leed sproot hieruit voort over het Russische land.


Wat is dit voor geluid, wat hoor ik daar klinken in de verte,
vroeg in de morgen voor zonsopgang?
Igor trekt zijn heerscharen terug,
want hij heeft medelijden met zijn dierbare broer Vsevolod.
Ze streden één dag, ze streden een tweede dag;
op de derde dag tegen de middag vielen de vaandels van Igor.
Hier scheidden de twee broers aan de oever van de snelle Kajala,
hier was niet genoeg bloedige wijn,
hier beëindigden de dappere Russen het feestmaal:
de bruiloftsgasten hebben ze te drinken gegeven,
maar zelf liggen zij terneer voor het Russische land.
Het gras buigt diep uit medelijden
en de boom boog in treurnis naar de aarde.

Want nu, broeders, brak een treurige tijd aan,
nu bedekte de woestijn de legermacht.
Schande kwam op in het leger van de kleinzoon van Dazjbog,
betrad als maagd het land van Trojan,
sloeg met haar zwanenvleugels op de blauwe zee bij de Don,
sloeg en verjoeg de tijd van overvloed.


Aan de strijd van de vorsten met de heidenen kwam een einde,
want de ene broer zei tegen de andere:
'Dit is van mij en dat is ook van mij.'
En de vorsten begonnen over het kleine te zeggen: 'dit is groot'
en begonnen onderling te twisten.
En van alle kanten kwamen de heidenen
zegevierend het Russische land binnen.
0, verweg is de valk gevlogen,
de vogels dodend - tot aan de zee!
Het dappere leger van Igor kan niet worden opgewekt!
Achter hem schreeuwde Kama
en Zjelja joeg over het Russische land,
vuur werpend op de mensen uit haar brandende hoorn.
De Russische vrouwen weeklaagden en zeiden:
'Nooit meer zullen we onze geliefden
in onze geest te voorschijn roepen,
in onze gedachten gedenken,
met onze ogen zien,
en goud en zilver zullen we nooit meer in handen houden'.
Toen, broeders, begon Kiev te steunen van smart,
en Tsjernigov van de rampen.
Leed vloeide uit over het Russische land;
een vloed van smart stroomde over het Russische land.
Maar de vorsten twistten onderling,
en de heidenen trokken zegevierend het Russische land binnen,
inden zelf de schatting, een eekhoornvel per hoeve.

Want deze twee dappere zonen van Svjatoslav, Igor en Vsevolod,
hadden weer het kwaad opgewekt dat hun vader,
Svjatoslav, de machtige heerser van Kiev,
met krachtige hand had doen insluimeren:
hij had met zijn sterke legers en stalen zwaarden de vijand geslagen,
was het land der Polovtsen binnengetrokken,
had heuvelen en dalen vertrapt,
rivieren en meren troebel gemaakt,
beken en moerassen doen uitdrogen.
En de heidense Kobjak rukte hij weg bij de inham van de zee,
uit de ijzeren, grote legerscharen van de Polovtsen,
als een wervelwind;
en Kobjak viel in de stad Kiev, in het paleis van Svjatoslav.
Daar bezingen de Duitsers en Venetianen,
Grieken en Tsjechen de roem van Svjatoslav,
beklagen vorst Igor,
die zijn rijkdommen op de bodem van de Kajala heeft gestort,
de rivier van de Polovtsen,
en het Russische goud heeft uitgestrooid.
Daar stapte vorst Igor uit het gouden zadel
in het zadel van een slaaf.
De muren van de steden treurden
en de vreugde was verdwenen.

Svjatoslav had een duistere droom in Kiev op de heuvels.
'Vannacht, bij het aanbreken van de avond', zei hij,
kleedden ze me in een zwarte mantel op een ebbenhouten bed;
Ze schepten blauwe wijn voor me, gemengd met leed;
ze stortten uit de lege pijlkokers van heidense vreemdelingen
grote parels op mijn borst en verwenden me.
Reeds zijn de balken zonder steun in mijn met goud bedekte paleis.
De hele nacht, vanaf de avond, krasten de grauwe raven bij Plesensk;
ze waren in het bos van Kisan en trokken naar de blauwe zee.

En de bojaren zeiden tegen de vorst:
'O vorst, smart heeft thans bezit genomen van uw geest,
want twee valken zijn van de vaderlijke gouden troon weggevlogen
om de stad Tmoetorokan te veroveren,
of uit de helm te drinken uit de Don.
Reeds zijn de vleugels van de valken stukgesneden door de sabels van de heidenen
en zelf zijn ze in ijzeren ketens geklonken.
Het werd immers donker op de derde dag:
twee zonnen verduisterden,
de beide purperen zuilen doofden,
en daarmee gingen de twee jonge mannen,
Oleg en Svjatoslav,
gehuld in duister in de zee onder,
en wekten een grote dapperheid op bij de steppenvolken.
Bij de rivier de Kajala bedekte de duisternis het licht,
over het Russische land verspreidden zich de Polovtsen
als broedsel van panters.
Schande heeft zich op de roem gestort,
onderdrukking heeft de vrijheid getroffen,
Div heeft zich ter aarde geworpen.
En zie, reeds hebben de mooie meisjes van de Gothen
hun zang aangeheven aan de oever van de blauwe zee:
rinkelend met Russisch goud,
bezingen zij de tijd van Boes,
prijzen zij de wraak vanwege Sjaroekan.
Maar wij, getrouwen, kennen geen vreugde!'

Toen kwamen van de grote Svjatoslav gouden woorden gemengd met tranen, en hij zei:
'O, mijn neven, Igor en Vsevolod!
te vroeg zijn jullie begonnen het land van de Polovtsen met zwaarden te kastijden
en roem te zoeken voor jezelf.
Maar jullie hebben gestreden zonder eer,
zonder eer hebben jullie heidens bloed vergoten.
Jullie dappere harten zijn uit krachtig staal gesmeed
en gehard in dapperheid.
Maar wat hebben jullie mijn zilveren grijze haar aangedaan?
Niet zie ik meer de macht van mijn krachtige
en rijke en door talrijke krijgers omgeven broer Jaroslav,
met de bojaren van Tsjernigov,
met de Mogoeten, Tatranen en Sjelbiren,
met de Toptsjagen, de Revoegen en de Olbiren.
Zonder schilden immers, met hun messen in hun laarzenschacht
overwinnen zij de vijand met krijgsgeschreeuw,
waarbij ze de roem van de voorvaderen doen klinken.
Maar jullie zeiden: 'Laten we zelf dapper zijn:
laten we zelf de roem van vroeger grijpen,
zelf de roem van de toekomst onder ons verdelen'
Maar is het een wonder, broeders, als een oude man weer jong wordt?
Ook als een valk in de rui is, jaagt hij vogels hoog in de lucht,
laat niet toe dat er iets met zijn nest gebeurt.
Maar dit is heel ernstig - de vorsten steunen mij niet:
de tijden zijn ten slechte gekeerd.
Hoor, bij Rimov is geweeklaag onder de sabels van de Polovtsen,
en Vladimir steunt onder zijn wonden.
Leed en droefenis voor de zoon van Gleb ! '


Grootvorst Vsevolod !
Wil jij niet in gedachten hierheen vliegen
om de gouden troon van je vader te beschermen?
Jij kunt immers met je roeiriemen de Wolga uiteen doen spatten,
de Don met je helm leegscheppen'
Als jij hier was geweest
Dan was de prijs voor een slavin slechts een nogata,
voor een knecht niet meer dan een rezana.
Jij kunt immers over het vasteland met levende speren schieten,
met de dappere zonen van Gleb!

Jij, dappere Rjoerik, en David!
Hebben jullie krijgers niet
met hun gouden helmen in bloed gezwommen?
Brulde jullie dappere heerschare niet,
als stieren, gewond door de geharde sabels,
op het onbekende veld?
Zet heren, jullie voet in de gouden stijgbeugel,
voor de nood van onze tijd,
voor het Russische land,
voor de wonden van Igor, de dappere zoon van Svjatoslav!


Jaroslav van Galicië, vorst met de acht gedachten!
Hoog zitje op je van goud gesmede troon;
je hebt de Hongaarse bergen verdedigd met je ijzeren legers,
de koning de weg versperd,
de poorten van de Donau gesloten,
je slingert zware lasten door de wolken,
spreekt recht tot aan de Donau.
Jouw dreigingen trekken door de landen,
je opent de poorten van Kiev,
treft vanaf de vaderlijke gouden troon
de sultans in verre landen.
Tref, heer, Kontsjak, de heidense slaaf,
voor het Russische land,
voor de wonden van Igor, de dappere zoon van Svjatoslav!
En jij, dappere Roman, en Mstislav!
Dappere gedachten brengen jou tot een heldendaad.
Hoog vlieg je, stoutmoedig, naar de daad,
als een valk, die zweeft op de wind
en in zijn driestheid een vogel wil grijpen.
Jullie krijgers dragen immers ijzeren pantsers
onder Latijnse helmen.
De aarde beefde door hen
en vele landen en volkeren -
Hinovice, Litouwen, de Jatvjagiërs, Deremela en de Polovtsen -
wierpen hun speren weg
en bogen hun hoofden
onder deze stalen zwaarden.
Maar nu, vorst, is het licht van de zon voor Igor verduisterd,
en heeft de boom, niets goed voorvoelend, zijn bladeren verloren:
de steden aan de Ros en aan de Soela hebben ze onderling verdeeld.
Maar lgors dappere leger kan niet meer worden opgewekt!
De Don richt zich tot jou, vorst,
en roept de vorsten op tot de overwinning.
De kleinzonen van Oleg, de dappere vorsten,
zijn reeds in de strijd ...
Ingwar en Vsevolod en alle drie de broers, zonen van Mstislav,
valken niet uit een slecht nest!
Niet via overwinningen hebben jullie bezittingen bijeenvergaard!
Waar zijn jullie gouden helmen en Poolse speren en schilden?
Barricadeer de poorten van de steppe met je scherpe pijlen
voor het Russische land
voor de wonden van Igor, de dappere zoon van Svjatoslav!

Reeds stroomt de Soela niet meer met zijn zilveren golven naar de stad Perejaslavl,
en de Dvina vloeit als een moeras
voor de woeste Polovtsen onder het geschreeuw der heidenen.
Alleen Izjaslav, de zoon van Vasilko
deed met zijn scherpe zwaarden de Litouwse helmen weerklinken,
bevestigde de roem van zijn grootvader Vseslav,
maar zelf werd hij onder de scharlaken schilden
op het bebloede gras door de Litouwse zwaarden geveld en hij sprak:
'Jouw getrouwen, vorst,
hebben de vogels met hun vleugels overdekt,
wilde dieren lekten hun bloed.'
Niet was daar zijn broer Brjatislav,
noch zijn andere broer Vsevolod,
zo liet hij alleen zijn paarlen ziel via de gouden halsketting
uit zijn dappere lichaam verdwijnen.
De stemmen treurden, de vreugde zonk weg,
de trompetten van Grodno klinken.

Jaroslav en alle kleinzonen van Vseslav!
Laten jullie je banieren nu zakken,
stopt jullie gehavende zwaarden in de schede,
want jullie hebben de roem van jullie grootvader verbeurd.
Want door jullie twisten zijn jullie begonnen
de heidenen op te zetten tegen het Russische land,
tegen het leven van Vseslav.
Ten gevolge van jullie tweedracht immers
kwam de onderdrukking van het land van de Polovtsen !


In de zevende eeuw van Trojan
wierp Vseslav het lot om het meisje dat hij beminde
Via een list stortte hij zich op zijn paard
en draafde naar de stad Kiev,
en met de schacht van zijn speer raakte hij de gouden troon van Kiev aan.
Als een wild dier sprong hij van hen weg te middernacht uit Belgorod,
omhuld door een blauwe mist;
driemaal had hij succes:
hij opende de poorten van Novgorod,
vernietigde de roem van Jaroslav
sprong als een wolf van Doedoetki tot aan de Nemiga.

Aan de oevers van de Nemiga maakt men schoven van hoofden,
dorst met stalen dorsvlegels,
het leven spreiden ze uit over de dorsvloer,
ze wannen de ziel uit het lichaam.
De bloedige oevers van de Nimiga werden niet met zaad ingezaaid,
ze werden ingezaaid met de beenderen van de Russische zonen.


De vorst Vseslav sprak recht over de mensen,
aan de vorsten gaf hij de steden in leen
en zelf draafde hij 's nachts als een wolf:
uit Kiev draafde hij voor het hanengekraai naar Tmoetorokan,
kruiste als wolf de weg van de grote Chors.
Voor hem werden in Polotsk voor de ochtend mis
vroeg in de morgen de klokken van de heilige Sofija geluid,
en in Kiev hoorde hij het geluid.
Hoewel hij een wijze ziel had in een dapper lichaam
ging hij dikwijls gebukt onder tegenspoed.
Over hem heeft de wijze Bojan lang geleden een lied gemaakt:
'Noch de slimme
noch de succesvolle,
noch de handige vogel
ontkomt aan het oordeel Gods!'


0, weeklagen moet het Russische land,
wanneer het denkt aan de vroegste tijden en de eerste vorsten!
Niets kon die oude Vladimir vastnagelen aan de bergen van Kiev;
nu zijn de banieren van Rjoerik geheven
en andere van David,
maar gescheiden wapperen hun vlaggen.
De lansen zingen!

Aan de Donau hoort men de stem van Jaroslavna,
eenzaam als een koekoek klaagt ze vroeg in de morgen:
'Vliegen zal ik', zegt ze 'als een koekoek langs de Donau,
Ik zal mijn mouwen van bevervel in de Kajala dopen,
ik zal de bloedige wonden van de vorst wassen op zijn machtige lichaam.'


Jaroslavna klaagt vroeg in de morgen op de muren van Poetivl en zegt:
0 wind, mijn wind!
Waarom, o heer, waai je zo heftig?
Waarom voer je de pijlen van de Khan
op je lichte vleugels naar de krijgers van mijn geliefde?
Had je er niet genoeg aan om onder de wolken te waaien,
de schepen te wiegen op de blauwe zee?
Waarom, heer, heb je mijn vreugde uiteengewaaid over het steppengras?'


Jaroslavna klaagt vroeg in de morgen op de muren van Poetivl en zegt:
'O Dnjepr, Roemdrager!
Jij hebt de stenen bergen doorboord dwars door het land van de Polovtsen.
Jij hebt op jouw golven de boten van Svjatoslav gewiegd naar de legers van Kobjak.
Breng, o heer, mijn geliefde naar me terug,
opdat ik hem niet meer vroeg in de morgen mijn tranen zend tot aan de zee.'
Jaroslavna klaagt vroeg in de morgen op de muren van Poetivl en zegt:
'Stralende, driewerf stralende zon!
Voor allen ben je warm en mooi;
waarom, heer, heb je je brandende stralen gericht op de krijgers van mijn geliefde?
In de dorre steppe heb je hun bogen van dorst doen verslappen,
hun pijlkokers dichtgestopt van leed.'




Postzegel uit 1985 ter ere van 800 jarig jubileum

Te middernacht is de zee gaan bruisen,
wolkenflarden jagen voort,
God wijst vorst Igor de weg uit het land van de Polovtsen
naar het Russische land, naar de vaderlijke gouden troon.

In de avond is het avondrood gedoofd.
Igor slaapt en slaapt niet:
Igor meet in zijn gedachten de steppe van de grote Don tot aan de kleine Donets.
Te middernacht floot Ovloer een paard aan de overzijde van de rivier,
hij beveelt de vorst op te letten:
Vorst Igor mag niet langer talmen!
Een schreeuw, de aarde dreunde,
het gras ruiste,
er kwam beweging in de tenten van de Polovtsen.
En Igor, de vorst, schoot als een hermelijn naar het oeverriet,
als een witte duikeend naar het water,
sprong op het snelle paard,
sprong eraf als een grijze wolf,
snelde naar een bocht van de Donets,
en vloog als een valk onder de wolken,
ganzen en zwanen jagend voor het ontbijt,
het middagmaal en het avondmaal.
Als Igor vloog als een valk,
dan snelde Ov loer als een wolf, die de koude dauw afschudt:
hun snelle paarden hadden ze doodgereden.


De Donets zei: 'Vorst Igor!
Niet gering is jouw roem,
maar voor Kontsjak is er ergernis
en vreugde voor het Russische land!'
Igor zei: 'O Donets!
Niet gering is jouw roem,
jij die de vorst op je golven hebt gewiegd,
die het groene gras voor hem hebt uitgespreid op je zilveren oevers,
die hem hebt toegedekt met warme nevels onder de schaduw van een groene boom.
Je hebt hem laten bewaken door een duikeend op het water,
door meeuwen op de golven,
door wilde eenden in de lucht.'
Niet zo, zegt men, was de rivier de Stoegna:
slap stromend slokte hij andere rivieren en beken op,
verbreedde zich bij de monding
en sloot de jonge vorst Rostislav op op de duistere oever.
De moeder van Rostislav weent om de jonge vorst Rostislav.
De bloemen verwelkten uit medelijden
en de boom boog zich treurend naar de aarde.


Het waren niet eksters die daar klapten:
Gzak en Kontsjak volgen lgors spoor.
Toen krasten de raven niet, de kauwen hielden zich stil,
de eksters klapten niet, slechts de slangen kropen.
De spechten wijzen met hun geklop de weg naar de rivier,
de nachtegalen kondigen de dag aan met hun vrolijk gezang.
Gzak zegt tegen Kontsjak:
'Als de valk naar zijn nest ontkomt,
dan zullen we het valk je neerschieten met onze gouden pijlen.'
Kontsjak zegt tegen Gzak:
'Als de valk naar zijn nest vliegt,
dan zullen we het valk je strikken met een mooi meisje.'
En Gzak zei tegen Kontsjak:
'Als wij hem strikken met een mooi meisje,
dan zullen we noch de jonge valk
noch het mooie meisje hebben
en dan zullen de vogels ons grijpen op het veld van de Polovtsen.'

Zeiden Bojan en Chodyna, de zangers van Svjatoslav,
van de oude tijd van Jaroslav, de favorieten van Oleg:
'Het is zwaar voor een hoofd om geen schouders te hebben,
ellendig voor een lichaam geen hoofd te hebben' -
zo is het ook voor het Russische land zonder Igor.
De zon straalt aan de hemel - vorst Igor is in het Russische land.
De meisjes zingen aan de Donau,
hun stemmen weven zich over de zee tot aan Kiev.
Igor rijdt over de Boritsjev
naar de kerk van de heilige Moeder Gods Pirogosjtsja.
De landen zijn blij, de steden vrolijk.


Na de oude vorsten bezongen te hebben,
willen we nu een lied voor de jonge zingen:
roem zij Igor, de zoon van Svjatoslav,
de grimmige oeros Vsevolod, Vladimir, de zoon van Igor!
Geprezen zij de vorsten en de getrouwen,
die voor de christenen tegen de heidense legers vechten!
Roem voor de vorsten en de getrouwen!
Amen.

Vertaling Willem G. Weststeijn






TSL 23

   >