In de zomer van 1971 kwam Lidia Tsjoekovskaja te weten dat een jonge, haar onbekende vrouw genaamd Rejza Palatnik in Odessa tot twee jaar gevangenisstraf was veroordeeld voor het verspreiden van ‘samizdat-manuscripten’, waaronder ook brieven van Tsjoekovskaja zelf. Tsjoekovskaja achtte het noodzakelijk om een brief te schrijven aan de hoogste rechtsinstantie van de Oekraïne, waar de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bekeken moest worden. De enigszins officiële toon van het document is te verklaren uit het feit dat Tsjoekovskaja bang was om de procedure van de rechtbank te schenden, wat haar positie als pleitbezorger zou verzwakken.
’t Was de tijd toen alleen nog de doden
Konden glimlachen, vredig, niet bang.8
Dat was dus het jaar 1937. Achmatova houdt geen pleidooi voor
marteling en zint niet op wraak, maar ze weent uit hartstochtelijk
medeleven, ze bezwijkt daadwerkelijk zelf.
Ze rouwt om haar bloedeigen zoon en met hem om de andere
aan het kruis genagelde zonen. Ze roept de dood over zichzelf af.
Achmatova’s Requiem is een ‘versteend lijden’. Ik kan me niet
voorstellen in welke categorie van anti-Sovjetwerken de deskundigen
Achmatova’s gedicht indelen. Konden zij er iets misdadigs
in terugvinden? Iets lasterlijks, spottends? Ondenkbaar. Laster of
spot over de martelkamers uit 1937, dat gaat zelfs de wildste fantasie
te boven. De werkelijkheid was hier de verbeelding honderd
stappen voor. En sinds wanneer is het rouwen om doden een anti-
Sovjet daad? [...]
Het pleit voor onze literatuurwetenschap dat deskundigen en
critici, die geen deel uitmaakten van het aangestelde comité van
deskundigen, Requiem eerder heel anders hebben beoordeeld.
Hoewel Requiem om ons onbekende redenen nog niet in zijn geheel
in ons land gedrukt is, worden fragmenten wel vrijelijk gepubliceerd
in de Sovjetpers en wordt het regelmatig geciteerd in
academische artikelen, waar het gedicht in algemene termen wordt
beschreven. In een boek dat in 1966 in Leningrad verscheen, noteert
een onderzoeker die Requiem beschrijft het volgende: ‘Het
gedicht ademt een smartelijke geest en komt in zijn uitdrukkingsvorm
in de buurt van de volkse treurzang, bij de klaagliederen,
bij de volkskunst. Waarschijnlijk kwam Achmatova nog nooit zó
dicht bij het gebruik van de vaardigheden en technieken van de
volkskunst.’9
Dat is één kenmerk. Hier volgt een tweede, recenter en nog
toonaangevender voorbeeld. Een actief lid van de Academie van
Wetenschappen van de USSR schrijft over Requiem in een artikel
dat in augustus 1969 is gepubliceerd: ‘Niet alleen persoonlijke,
maar ook uiterst patriottische overwegingen inspireerden Achmatova
tot het schrijven van de tragische cyclus Requiem.’10
De vraag is: wat is Requiem nou precies, dat Rejza Palatnik
voor het lezen en mogelijk ook voor het verspreiden ervan twee
jaar dwangarbeid moest krijgen? Is het een alleszins patriottisch
gedicht dat de authentieke nationale tragedie weerspiegelt en qua
vorm de volkskunst benadert, of is het een lasterlijk gedicht dat
ons sociale bestel besmeurt en onze werkelijkheid verdraait? Het
is natuurlijk moeilijk te accepteren dat Requiem in ons land tot nu
toe niet volledig, regel voor regel, in heel zijn verheven harmonie
is gedrukt. Maar over de toekomst van het gedicht ben ik gerust:
de kunst overwint altijd. Maar hoe zit het met de toekomst van
Rejza Palatnik? De ‘toonaangevende commissie’ van Odessa betwist
de mening van de gerespecteerde Leningradse deskundigen.
De klanken van Requiem zullen eeuwenlang te horen zijn, maar
Rejza Palatnik wordt nu al achter de tralies gezet.
De ene literaire twist volgt op de andere en de eeuwen volgen
elkaar op, maar wordt het nu niet eens tijd om zo snel mogelijk de
definitie van ‘anti-Sovjet’ te bepalen, zodat het woord niet alleen
een denigrerende, maar ook een eenduidige juridische betekenis
krijgt?
Als je de gerechtelijke praktijk van de afgelopen jaren beschouwt,
kom je onwillekeurig tot de conclusie dat het begrip ‘anti-
Sovjet’ geleidelijk aan steeds dichter bij het begrip ‘anti-Stalin’
komt te liggen. De rechters volgen daarin het voorbeeld van decensuur, die consequent het noemen van ‘massale’ (of zelfs maar
enkele!) ‘overtredingen van socialistische wetten’ uit onze manuscripten
wegstreept, met name uit die welke gaan over 1937.
Stel, je schrijft een biografie van een schrijver of wetenschapper
en je vermeldt zijn tragische dood – Stop! Juist dat schrappen
de redacteuren. Zo zijn de ‘instructies’. Kennelijk laten nu ook
rechtbanken zich leiden door soortgelijke instructies, daarmee de
besluiten van het Twintigste en Tweeëntwintigste Partijcongres
volledig negerend. Zo gaven de wetenschappelijke experts bij het
proces tegen Rejza Palatnik toe, dat geen enkel gedicht van Mandelstam
anti-Sovjet is behalve dat ene, waarin hij in duidelijke,
treffende lijnen een portret van Stalin schetst. En het transcript van
de universiteitsavond, dat als anti-Sovjet wordt beschouwd, was
opgedragen aan Mandelstam, die in een stalinistisch strafkamp is
omgekomen (en postuum in ere werd hersteld). Requiem is eveneens
gewijd aan het jaar 1937. En ook in mijn ‘open brieven’ die
ik nu zal typeren, wordt het stalinisme vele keren met afschuw
genoemd. Is dat soms de reden waarom deskundigen mijn oude
brieven vandaag de dag als anti-Sovjetdocumenten bestempelen?
Beste kameraden, ik richt mij tot u met een verzoek. Maak bij de
behandeling van het hoger beroep in de zaak van Rejza Palatnik
aan de leden van het comité van deskundigen duidelijk dat het begrip
‘anti-Stalin’ in ons land nog niet gelijkgesteld wordt aan het
begrip ‘anti-Sovjet’!
In mijn open brief, getiteld Aan Michail Sjolochov, auteur van
De stille Don (1966), verweet ik de auteur dat hij de humanitaire traditie van de klassieke Russische literatuur had geschonden,
door niet alleen geen enkele poging te doen om het lot van de
veroordeelden te verzachten, maar ook door het uiten van zijn ongenoegen
over de mildheid van de straf.
In de geest, in de woorden noch in de letters van mijn brief
stond ook maar iets wat in strijd was met letter en geest van de
Sovjetwetten. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ik nooit
ben vervolgd voor die brief. Ik zweeg in mijn brief echter niet over
de losgebarsten stalinistische terreur. En nu, vijf jaar later, blijkt
mijn brief het ideale materiaal te zijn voor de strafrechtelijke vervolging
van Rejza Palatnik.
In mijn tweede brief, Geen executie, maar een gedachte, een
woord (1968) liet ik mijn gedachten gaan over de vraag hoe er
op geëigende wijze moet worden omgegaan met daders van die
wreedheden uit het verleden, die nu een onbezorgd leven leiden,
vooraanstaande posities bekleden en royale pensioenen ontvangen.
Ik stelde voor om hen niet terecht te stellen, maar om stap
voor stap en beetje bij beetje het hoe en waarom te achterhalen
van de massaterreur die de afgelopen decennia onze weerloze en
destijds ook moreel ontwapende samenleving is overkomen.
‘Op de graven van de doden,’ schreef ik, ‘moet geen nieuwe
executie voltrokken worden, geen executie van de beulen, maar
een heldere gedachte.’ Een executie is wel wat ze verdienen, maar
ons volk verdient het niet om met executies te worden gevoed. En
deze brief van mij, die zo vreedzaam is, waarin geen vergelding,
maar een openbare discussie over het leed wordt voorgesteld, een
brief getiteld ‘geen executie, maar een gedachte’, wordt ook als
een anti-Sovjetdocument ten laste gelegd aan Rejza Palatnik!
Wat denken de experts en de rechtbank van Odessa: zou het
misschien beter en ‘Sovjetser’ zijn geweest als mijn brief een andere
strekking en een andere titel had gehad? Een tegenovergestelde
titel, niet ‘geen executie, maar een gedachte’, maar ‘geen gedachte,
maar een executie’? Had ik, in plaats van het pleiten voor
onderzoek en een openbaar gesprek, moeten oproepen tot oog om
oog, tand om tand, vervolging en een bloedige afrekening?
Zeer geachte kameraden, beste leden van het Strafrechtelijk College!
Ik geloof niet dat u zulke opvattingen kunt delen. Ik verzoek
u dan ook om mijn beide brieven, Anna Achmatova’s Requiem, en
ook alle andere documenten die ik heb opgesomd, te verwijderen
uit de grondslag waarop de aanklacht tegen Rejza Palatnik is gebaseerd.
Zij bevatten geen enkel lasterlijk woord.
Lidia Tsjoekovskaja
Vertaling Emma de Klerk
De hier opgenomen brief staat in Het Open Woord van Lidia Tsjoekovskaja. Het boek zal in juni
dit jaar verschijnen en wordt uitgegeven door A.A. Hoogteiling in de serie Les bijoux discrets.
Het boek zal worden gepresenteerd op 22 juni in Perdu, te Amsterdam.