Lidia Tsjoekovskaja



Brief aan het Hooggerechtshof van Oekraïne




In de zomer van 1971 kwam Lidia Tsjoekovskaja te weten dat een jonge, haar onbekende vrouw genaamd Rejza Palatnik in Odessa tot twee jaar gevangenisstraf was veroordeeld voor het verspreiden van ‘samizdat-manuscripten’, waaronder ook brieven van Tsjoekovskaja zelf. Tsjoekovskaja achtte het noodzakelijk om een brief te schrijven aan de hoogste rechtsinstantie van de Oekraïne, waar de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bekeken moest worden. De enigszins officiële toon van het document is te verklaren uit het feit dat Tsjoekovskaja bang was om de procedure van de rechtbank te schenden, wat haar positie als pleitbezorger zou verzwakken.



Aan het Strafrechtelijk College van het
Hooggerechtshof van Oekraïne



Kopie aan de verdediger van Rejza Anatoljevna Palatnik

29 juli 1971

Geachte kameraden,

Ik voel mij genoodzaakt om een beroep te doen op uw Hooggerechtshof omdat ik uit betrouwbare bron heb vernomen dat mijn naam meer dan eens genoemd is tijdens het proces tegen Rejza Anatoljevna Palatnik in de arrondissementsrechtbank van Odessa.1 Het ging over mijn ‘open brieven’ die ik enkele jaren geleden naar Sovjetkranten verstuurd heb. Die werden, naast andere documenten, gevonden tijdens de huiszoeking bij Rejza Palatnik en liggen ten grondslag aan haar veroordeling. Ik kan natuurlijk niet toestaan dat iemand anders in mijn plaats voor mijn daden opdraait. Een schrijver, een auteur, is zelf verantwoordelijk voor zijn of haar oeuvre en in ieder geval niet de lezer.

Het is waar dat Rejza Palatnik niet bepaald een gewone lezer is, zoals ook blijkt uit een artikel in de Znamja kommoenizma (‘De banier van het communisme’) van 18 juli van dit jaar.2 Zij typte haar lievelingsteksten uit de samizdat over en verspreidde ze onder haar vrienden. De samizdat op zichzelf is nog geen misdaad. Hij is niet bij wet verboden. Wanneer burgers die manuscripten verspreiden voor het gerecht worden gedaagd, bestudeert de rechter telkens ieder document afzonderlijk. Dit was ook het geval tijdens het proces tegen Rejza Palatnik. Een ‘toonaangevende commissie van deskundigen’, die volgens het proces-verbaal bestond uit ‘kunsthistorici, dichters, literatuurwetenschappers, filosofen en juristen’, kwam na een grondige analyse van de in beslag genomen documenten tot de conclusie dat ‘het overgrote deel van de onderzochte documenten inhoudelijk lasterlijk en schadelijk is voor de sociale orde en het staatsbestel van de Sovjet-Unie, het beleid van de Communistische Partij, de Sovjetregering, de socialistische democratie en de rechtsstaat’.

Onder dat overgrote deel van ‘lasterlijke, schadelijke’ enzovoorts enzovoorts documenten bevonden zich ook mijn brieven. Voor het verspreiden van dergelijke literatuur is Rejza Palatnik tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld. Volgens de krant verspreidde zij ook documenten met ‘zionistische strekking’.3 Het is jammer dat de krant zijn uitvoerige reportage niet heeft voorzien van een volledige lijst van kwaadaardige geschriften en hun auteurs. Dan pas zou de lezer duidelijk zijn geworden wat literatuur met ‘zionistische strekking’ inhoudt en, wat nog belangrijker is, wiens en welke werken anno zomer 1971 precies als anti-Sovjet worden aangemerkt. Het woord ‘anti-Sovjet’ verandert in onze pers en in onze jurisprudentie immers voortdurend van betekenis. Met behulp van een lijst van documenten die aan Rejza Palatnik worden toegerekend, zouden wij te weten zijn gekomen wat die term vandáág betekent.



Lidia Tsjoekovskaja
Gelukkig was het proces openbaar en kwamen verschillende namen uit de rechtszaal naar buiten. Ik citeer: Requiem van Anna Achmatova, één gedicht van Mandelstam,4 een beschrijving van een rechtszitting van acht jaar geleden, woordelijk opgetekend door een bekende journaliste,5 enkele gedichten van een bekende dichter die normaal zonder enige problemen wordt gepubliceerd,6 een transcript van een universiteitsavond…7 En twee van mijn brieven, die nog nooit aanleiding hebben gegeven voor enige vervolging tegen mij.

Geachte kameraden, beste leden van het Strafrechtelijk College! De deskundigheid op basis waarvan de rechtbank van Odessa vonnis over Rejza Palatnik heeft gewezen lijkt mij onvoldoende gekwalificeerd. Ik zal trachten met mijn eigen ‘open brieven’ en een analyse van Achmatova’s Requiem de conclusies van de deskundigen aan het wankelen te brengen.

Wat is Achmatova’s Requiem? Het is een dichtwerk bestaande uit afzonderlijke, lyrische gedichten. De auteur heeft de tijd waarin het zich afspeelt met absolute precisie aangeduid:

’t Was de tijd toen alleen nog de doden
Konden glimlachen, vredig, niet bang.8

Dat was dus het jaar 1937. Achmatova houdt geen pleidooi voor marteling en zint niet op wraak, maar ze weent uit hartstochtelijk medeleven, ze bezwijkt daadwerkelijk zelf.

Ze rouwt om haar bloedeigen zoon en met hem om de andere aan het kruis genagelde zonen. Ze roept de dood over zichzelf af. Achmatova’s Requiem is een ‘versteend lijden’. Ik kan me niet voorstellen in welke categorie van anti-Sovjetwerken de deskundigen Achmatova’s gedicht indelen. Konden zij er iets misdadigs in terugvinden? Iets lasterlijks, spottends? Ondenkbaar. Laster of spot over de martelkamers uit 1937, dat gaat zelfs de wildste fantasie te boven. De werkelijkheid was hier de verbeelding honderd stappen voor. En sinds wanneer is het rouwen om doden een anti- Sovjet daad? [...]

Het pleit voor onze literatuurwetenschap dat deskundigen en critici, die geen deel uitmaakten van het aangestelde comité van deskundigen, Requiem eerder heel anders hebben beoordeeld. Hoewel Requiem om ons onbekende redenen nog niet in zijn geheel in ons land gedrukt is, worden fragmenten wel vrijelijk gepubliceerd in de Sovjetpers en wordt het regelmatig geciteerd in academische artikelen, waar het gedicht in algemene termen wordt beschreven. In een boek dat in 1966 in Leningrad verscheen, noteert een onderzoeker die Requiem beschrijft het volgende: ‘Het gedicht ademt een smartelijke geest en komt in zijn uitdrukkingsvorm in de buurt van de volkse treurzang, bij de klaagliederen, bij de volkskunst. Waarschijnlijk kwam Achmatova nog nooit zó dicht bij het gebruik van de vaardigheden en technieken van de volkskunst.’9

Dat is één kenmerk. Hier volgt een tweede, recenter en nog toonaangevender voorbeeld. Een actief lid van de Academie van Wetenschappen van de USSR schrijft over Requiem in een artikel dat in augustus 1969 is gepubliceerd: ‘Niet alleen persoonlijke, maar ook uiterst patriottische overwegingen inspireerden Achmatova tot het schrijven van de tragische cyclus Requiem.’10 De vraag is: wat is Requiem nou precies, dat Rejza Palatnik voor het lezen en mogelijk ook voor het verspreiden ervan twee jaar dwangarbeid moest krijgen? Is het een alleszins patriottisch gedicht dat de authentieke nationale tragedie weerspiegelt en qua vorm de volkskunst benadert, of is het een lasterlijk gedicht dat ons sociale bestel besmeurt en onze werkelijkheid verdraait? Het is natuurlijk moeilijk te accepteren dat Requiem in ons land tot nu toe niet volledig, regel voor regel, in heel zijn verheven harmonie is gedrukt. Maar over de toekomst van het gedicht ben ik gerust: de kunst overwint altijd. Maar hoe zit het met de toekomst van Rejza Palatnik? De ‘toonaangevende commissie’ van Odessa betwist de mening van de gerespecteerde Leningradse deskundigen.

De klanken van Requiem zullen eeuwenlang te horen zijn, maar Rejza Palatnik wordt nu al achter de tralies gezet. De ene literaire twist volgt op de andere en de eeuwen volgen elkaar op, maar wordt het nu niet eens tijd om zo snel mogelijk de definitie van ‘anti-Sovjet’ te bepalen, zodat het woord niet alleen een denigrerende, maar ook een eenduidige juridische betekenis krijgt?

Als je de gerechtelijke praktijk van de afgelopen jaren beschouwt, kom je onwillekeurig tot de conclusie dat het begrip ‘anti- Sovjet’ geleidelijk aan steeds dichter bij het begrip ‘anti-Stalin’ komt te liggen. De rechters volgen daarin het voorbeeld van decensuur, die consequent het noemen van ‘massale’ (of zelfs maar enkele!) ‘overtredingen van socialistische wetten’ uit onze manuscripten wegstreept, met name uit die welke gaan over 1937.

Stel, je schrijft een biografie van een schrijver of wetenschapper en je vermeldt zijn tragische dood – Stop! Juist dat schrappen de redacteuren. Zo zijn de ‘instructies’. Kennelijk laten nu ook rechtbanken zich leiden door soortgelijke instructies, daarmee de besluiten van het Twintigste en Tweeëntwintigste Partijcongres volledig negerend. Zo gaven de wetenschappelijke experts bij het proces tegen Rejza Palatnik toe, dat geen enkel gedicht van Mandelstam anti-Sovjet is behalve dat ene, waarin hij in duidelijke, treffende lijnen een portret van Stalin schetst. En het transcript van de universiteitsavond, dat als anti-Sovjet wordt beschouwd, was opgedragen aan Mandelstam, die in een stalinistisch strafkamp is omgekomen (en postuum in ere werd hersteld). Requiem is eveneens gewijd aan het jaar 1937. En ook in mijn ‘open brieven’ die ik nu zal typeren, wordt het stalinisme vele keren met afschuw genoemd. Is dat soms de reden waarom deskundigen mijn oude brieven vandaag de dag als anti-Sovjetdocumenten bestempelen? Beste kameraden, ik richt mij tot u met een verzoek. Maak bij de behandeling van het hoger beroep in de zaak van Rejza Palatnik aan de leden van het comité van deskundigen duidelijk dat het begrip ‘anti-Stalin’ in ons land nog niet gelijkgesteld wordt aan het begrip ‘anti-Sovjet’!

In mijn open brief, getiteld Aan Michail Sjolochov, auteur van De stille Don (1966), verweet ik de auteur dat hij de humanitaire traditie van de klassieke Russische literatuur had geschonden, door niet alleen geen enkele poging te doen om het lot van de veroordeelden te verzachten, maar ook door het uiten van zijn ongenoegen over de mildheid van de straf.

In de geest, in de woorden noch in de letters van mijn brief stond ook maar iets wat in strijd was met letter en geest van de Sovjetwetten. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ik nooit ben vervolgd voor die brief. Ik zweeg in mijn brief echter niet over de losgebarsten stalinistische terreur. En nu, vijf jaar later, blijkt mijn brief het ideale materiaal te zijn voor de strafrechtelijke vervolging van Rejza Palatnik.

In mijn tweede brief, Geen executie, maar een gedachte, een woord (1968) liet ik mijn gedachten gaan over de vraag hoe er op geëigende wijze moet worden omgegaan met daders van die wreedheden uit het verleden, die nu een onbezorgd leven leiden, vooraanstaande posities bekleden en royale pensioenen ontvangen. Ik stelde voor om hen niet terecht te stellen, maar om stap voor stap en beetje bij beetje het hoe en waarom te achterhalen van de massaterreur die de afgelopen decennia onze weerloze en destijds ook moreel ontwapende samenleving is overkomen. ‘Op de graven van de doden,’ schreef ik, ‘moet geen nieuwe executie voltrokken worden, geen executie van de beulen, maar een heldere gedachte.’ Een executie is wel wat ze verdienen, maar ons volk verdient het niet om met executies te worden gevoed. En deze brief van mij, die zo vreedzaam is, waarin geen vergelding, maar een openbare discussie over het leed wordt voorgesteld, een brief getiteld ‘geen executie, maar een gedachte’, wordt ook als een anti-Sovjetdocument ten laste gelegd aan Rejza Palatnik!

Wat denken de experts en de rechtbank van Odessa: zou het misschien beter en ‘Sovjetser’ zijn geweest als mijn brief een andere strekking en een andere titel had gehad? Een tegenovergestelde titel, niet ‘geen executie, maar een gedachte’, maar ‘geen gedachte, maar een executie’? Had ik, in plaats van het pleiten voor onderzoek en een openbaar gesprek, moeten oproepen tot oog om oog, tand om tand, vervolging en een bloedige afrekening?

Zeer geachte kameraden, beste leden van het Strafrechtelijk College! Ik geloof niet dat u zulke opvattingen kunt delen. Ik verzoek u dan ook om mijn beide brieven, Anna Achmatova’s Requiem, en ook alle andere documenten die ik heb opgesomd, te verwijderen uit de grondslag waarop de aanklacht tegen Rejza Palatnik is gebaseerd. Zij bevatten geen enkel lasterlijk woord.

Lidia Tsjoekovskaja

Vertaling Emma de Klerk

De hier opgenomen brief staat in Het Open Woord van Lidia Tsjoekovskaja. Het boek zal in juni dit jaar verschijnen en wordt uitgegeven door A.A. Hoogteiling in de serie Les bijoux discrets. Het boek zal worden gepresenteerd op 22 juni in Perdu, te Amsterdam.






1 Rejza Palatnik (1937-1995) werd door de rechtbank van Odessa op 24 juni 1971 veroordeeld tot twee jaar strafkamp volgens artikel 187 van het Wetboek van Strafrecht van de Socialistische Sovjetrepubliek Oekraïne. Het Hof van Cassatie heeft dat vonnis op 23 september 1971 gehandhaafd.
2 Het orgaan van het regionale comité van Odessa van de communistische partij van Oekraïne, de regionale en stedelijke raad van arbeidersafgevaardigden.
3 Tot de ‘literatuur met zionistische strekking’ werd ook een artikel van Albert Einstein gerekend.
4 Osip Mandelstam, ‘Мы живем, под собою не чуя страны…’ (‘Wij leven, zonder het land onder ons te voelen…’).
5 De auteur bedoelt hier naar alle waarschijnlijkheid de notities van het rechtsproces van Joseph Brodski (1964), die werden bijgehouden door de journaliste en schrijfster Frida Vigdorova (1915-1965). Zie ook het commentaar bij Grafrede.
6 Onder de ingenomen materialen was ook het gepubliceerde gedicht ‘In de kledingfabriek’ van Nahum Korzjavin (1925-2018).
7 Een herdenkingsavond voor Osip Mandelstam vond plaats in de Staatsuniversiteit van Moskou (1965) onder leiding van Ilja Ehrenburg. Op die avond spraken onder anderen de schrijvers Nikolaj Tsjoekovski (1904-1965) en Varlam Sjalamov (1907-1982). In het bestuur bevond zich Nadezjda Mandelstam (1899-1980), de weduwe van de schrijver.
8 Anna Achmatova, Werken. Requiem, in: Werken. Vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam 2007, p. 487. (De Russische Bibliotheek).
9 A.I. Pavlovski. Анна Ахматова. Очерк творчествa (‘Anna Achmatova. Een schets van haar oeuvre’). Lenizdat, Leningrad 1966, p. 107.
10 V. Zjirmoenski. О творчестве Анны Ахматовой. К восьмидесятилетию со дня рождения (‘Over het oeuvre van Anna Achmatova. Ter gelegenheid van haar tachtigste geboortedag’), Novy mir 6, 1969, p. 247.



   <

TSL 92

   >