Gerrit Jolink1



Lidia Tsjoekovskaja, een moedig mens




Er komt een moment in je leven waarop de waarheid je bij de keel grijpt en je opdraagt om er voor altijd aan te gehoorzamen.



Dit schrijft Lidia Tsjoekovskaja in haar boek Het proces van uitsluiting. Onvermoeibaar en compromisloos komt ze op voor de menselijke waardigheid, neemt ze het op voor schrijvers wie de mond gesnoerd wordt en verzet ze zich tegen de herleving van het stalinisme in de jaren zestig en zeventig.

Lidia Kornejevna Tsjoekovskaja werd in 1907 geboren in Sint-Petersburg. Haar vader, Kornej Tsjoekovski, genoot bekendheid als schrijver van kinderboeken. Na haar studie werkte Tsjoekovskaja bij een staatsuitgeverij.

Na haar scheiding van Cesar Volpe trouwde ze in 1934 met Matvej Bronstein, een veelbelovend natuurkundige. In 1938 werd Bronstein gearresteerd. Waarom? Zoals zo vaak tijdens de Grote Terreur blijft die vraag onbeantwoord. Lidia kreeg bij het militair gerechtshof in Moskou na lang wachten in de beruchte rijen het vonnis te horen: ‘tien jaar zonder recht op correspondentie en confiscatie van goederen’.

‘Om zichzelf overeind te houden’ schreef Tsjoekovskaja de aangrijpende roman Sofia Petrovna, waarin een moeder in gruwelijke onzekerheid over het lot van haar zoon wordt gelaten. Het boek geeft een scherp beeld van de uitwerking van de repressie op de gewone Sovjetburger.2


Pas in december 1939 vernam Tsjoekovskaja dat Bronstein niet meer leefde: hij is onmiddellijk na zijn arrestatie geëxecuteerd. Dat bleek de betekenis te zijn van de formulering van het vonnis ‘zonder recht op correspondentie’.

Na de arrestatie van Bronstein zocht Tsjoekovskaja contact met de dichter Anna Achmatova (1889-1966). Ze hoopte dat Achmatova, wier zoon Lev ook gevangenzat, haar zou kunnen helpen om haar man vrij te krijgen. Over hun jarenlange vriendschap schreef Tsjoekovskaja Ontmoetingen met Anna Achmatova.3

Anders dan vele collega-schrijvers en dichters bleven Achmatova en Tsjoekovskaja in Rusland. Beiden zien het als de taak van de schrijver in moeilijke tijden een stem te geven aan het lijden van het volk.

Tsjoekovskaja noemt het de plicht van de schrijver om op te komen voor vervolgden en het vrije woord te verdedigen. In de jaren vijftig schreef Tsjoekovskaja nogmaals over de onderdrukking in de roman Duik in de diepte, die in 1949 is gesitueerd.4

Na de dood van Stalin (1953) trad in de Sovjet-Unie een dooiperiode in. De nieuwe leider, Nikita Chroesjtsjov, nam afstand van de persoonsverheerlijking die ontstaan was. De dooi duurde echter niet lang.

Het Open Woord bundelt een aantal open brieven en teksten die Lidia Tsjoekovskaja tussen 1965 en 1974 heeft geschreven. De brieven zijn gericht aan staatsorganen, kranten en de Schrijversbond. Tsjoekovskaja neemt het op voor collega-schrijvers als Brodski, Pasternak en Solzjenytsin en voor dissidenten als Andrej Sacharov.

Haar brieven en teksten zijn glashelder. Ogenschijnlijk onbevreesd en zonder aanzien des persoons schrijft Tsjoekovskaja op wat haar mening is over het handelen of niet-handelen van personen en instanties. In de brief aan Michail Sjolochov haalt ze fel uit naar deze kersverse Nobelprijswinnaar, die pleitte voor de doodstraf voor de schrijvers Sinjavski en Daniël. Tsjoekovskaja houdt hem voor: ‘Ideeën moeten beantwoord worden met ideeën en niet met opsluiting en dwangarbeid.’

Hieronder volgt een brief uit Het Open Woord. In deze brief neemt Tsjoekovskaja het op voor Rejza Palatnik, die mede omdat ze brieven van Tsjoekovskaja had verspreid, veroordeeld werd tot twee jaar gevangenisstraf. ‘Ik kan natuurlijk niet toestaan dat iemand anders in mijn plaats voor mijn daden opdraait,’ schrijft Tsjoekovskaja.

Naar aanleiding van haar onbevreesde stellingname werd Tsjoekovskaja in 1974 uit de Schrijversbond gezet. In reactie daarop bracht Sacharov een verklaring uit: ‘Ik ben trots op mijn vriendschap met Lidia Tsjoekovskaja. Ik maak een buiging voor haar onbevreesde oprechtheid en groothartige moed.’

In 1987 trad Lidia Tsjoekovskaja tijdens een officiële herdenking van Pasternak voor het eerst weer in de openbaarheid. Haar naam was twintig jaar niet genoemd in de Sovjetpers. Volgens de Literatoernaja Gazeta (‘Literaire krant’) verwelkomde het publiek haar met een stormachtig applaus. Vanaf 1988 werden alle werken van Lidia Tsjoekovskaja in Rusland gepubliceerd, met – op haar verzoek – als eerste Sofia Petrovna.

Als je Het Open Woord leest, gaan onvermijdelijk je gedachten uit naar het Rusland van nu. Tsjoekovskaja schrijft over iemand die wordt gearresteerd omdat zij haar hand opsteekt. Ze beschrijft hoe de kranten haatcampagnes tegen schrijvers orkestreren. In ‘De toorn van het volk’ verbeeldt ze de muur tussen haarzelf en degenen die de kwaadsprekerij in de kranten geloven.

Wij lezen dezer dagen over een vrouw, wier contact met haar moeder, die de oorlog in Oekraïne steunt, bijna onmogelijk is geworden: ‘Het is alsof mijn moeder achter een muur zit.’ We lezen over de arrestatie van mensen, die een blanco protestbord omhoog houden. De huidige voorzitter van de Schrijversbond laat zich op de website van de bond in militair uniform portretteren.

Wanneer een samenleving niet leert van het verleden, is de kans groot dat de geschiedenis zich herhaalt, zo voorspelde Tsjoekovskaja.

Lidia Tsjoekovskaja overleed in Moskou op 8 februari 1996.





1 Gerrit Jolink (Zutphen, 1952) studeerde de afgelopen jaren Russisch aan de UvA.
2 Sofia Petrovna verscheen onder de titel Het verlaten huis in het Nederlands (vertaling Wim Hartog. De Arbeiderspers, Amsterdam 1968).
3 Lidija Tsjoekovskaja, Ontmoetingen met Anna Achmatova, 1938-1962. Vertaling Kristien Warmenhoven, De Arbeiderspers, Amsterdam 1982.
4 Duik in de diepte verscheen in 1973 in de Nederlandse vertaling van Hans Leerink bij G.A. van Oorschot, Amsterdam.



   <

TSL 92

   >