In memoriam Dubravka Ugrešić



Dubravka Ugrešić is overleden. Ze maakte, als mogelijk de meest begaafde prozaschrijver van haar generatie, naam in de jaren tachtig met luchtig, geestig proza dat niettemin echte tanden liet zien: het epitheton ‘feministische schrijfster’ werd op haar toegepast, waaruit alleen maar bleek hoeveel moeite het mannelijke macho-establishment in literaire kringen in Zagreb had met een getalenteerde vrouwelijke auteur. Ze had toen al naam gemaakt als expert in de Slavische literatuur en het Russische formalisme, in samenwerking met de bekende onderzoeker Aleksandar Flaker.


In reactie op het uitbreken van de oorlog, eerst in Slovenië, daarna in Kroatië en tenslotte in Bosnië, tilde zij het genre van het essay (vaak in de vorm van een reisverslag) naar nieuwe hoogten, waarbij zij op de schouders klom van twee reuzen van de polemiek in de Joegoslavische letteren, Miroslav Krleža en Danilo Kiš. Haar idee van de apatride, het statenloze individu, werd bestendigd in haar werk, en hielp haar haar eigen ontwortelde toestand in de postmoderne tijd te begrijpen. Het werd ook een voorbeeld voor vele anderen. Het was onmogelijk haar niet te ontmoeten in Amsterdam, in emigrantenkringen, tijdens de Joegoslavische oorlogen.


Ik was toen student en aspirant-vertaler en schrijver. Ik kwam haar vaak tegen, maar we zijn nooit echt bevriend geraakt. Wel bewonderde en volgde ik haar werk, terwijl ze schoorvoetend de rol van publieke intellectueel op zich nam. We wisselden van plaats als docenten op de afdeling Slavische Studies in Amsterdam. Na haar vertrek (en ik werd weer binnengehaald, en ik kon niet begrijpen waarom mijn universiteit in hemelsnaam zo’n formidabele literaire stem kon laten gaan), schreef ze een Nabokoviaanse academische satire, tegelijkertijd een portret van post-Joegoslavische ballingschapskringen in Amsterdam, Het ministerie van pijn.

Haar belangrijkste werk blijft in mijn ogen het Museum van onvoorwaardelijke overgave, uit het midden van de jaren negentig, een van de romans over ballingschap bij uitstek over ballingschap in onze tijd, dat wil zeggen: na het einde van de geschiedenis, uit die ongelooflijk frivole jaren waarin het wel degelijk mogelijk bleek om slachtoffer te worden van vervolging en politiek geweld in Europa. De roman toonde een geheel nieuwe sensibiliteit, misschien zelfs een geheel nieuwe wijze van herinneren, die samenviel met het verschijnen van de cultuurtheorie hierover (die als inspiratiebron geregeld refereerde aan Dubravka’s fictie).


Een ander vaak terugkerend thema voor haar was de banaliteit van de kapitalistische literaire wereld, met name in haar essaybundel Verboden te lezen. Ongetwijfeld geïnspireerd door haar ervaringen met het Amerikaanse campusleven, maar ook door de in haar ogen soms ongeïnspireerde reacties op haar werk in Nederlandse literaire kringen.

Ik herinner me haar in Sarajevo, een paar jaar geleden, toen ze eregast was op het Bookstan-festival. De grote zaal zat vol, mensen stonden in de gangen, en Dubravka was fantastisch in vorm, geestig, scherp, sarcastisch. Het was ook een genot voor haar om haar moedertaal te spreken voor een publiek dat heel goed bekend was met het kwaad van het nationalisme, een onderwerp dat zij zo vaak op een heldere manier aansneed.


Nu is ze dood, en we zijn het einde van de geschiedenis voorbij. Het nationalisme is terug, in heel Europa en de westerse wereld. Ongeveer vijftien jaar geleden was er een langdurige discussie tussen Dubravka en die andere belangrijke Kroatische schrijver van haar generatie, Daša Drndić, die in 2018 is overleden. Daša reageerde op een gegeven moment heftig op Dubravka’s klacht dat ze moe was, afgemat, door de voortdurende banaliteit van het nationalisme, en haar taak als schrijfster om dit kwaad het hoofd te bieden. Tegenover het nationalisme (en het fascisme), betoogde Daša, kan men het zich niet veroorloven moe te zijn. Beiden hadden een punt, geloof ik. Beiden besteedden een aanzienlijk deel van hun formidabele talent aan het schrijven tegen politiek, raciaal en seksistisch fanatisme, en beiden waren diep getekend door deze strijd.

Vandaag kan ik alleen maar ontzag voor beiden hebben.

Guido Snel






TSL 92

   >