Kateřina Tučková (1980) behoort tot de jongere generatie schrijfsters die pas na de Fluwelen Revolutie hun intrede in de Tsjechische literaire wereld maakten. Of ze blijvend in de canon van Tsjechische literatuur wordt opgenomen, zal de toekomst leren, maar na haar twee grote werken wordt ze wel al in de overzichten van nieuwe Tsjechische literatuur behandeld. Haar werk wordt veel besproken en dient nu al als thema voor afstudeerscripties. Dit geldt nog niet voor haar eerste boek, maar zeker voor de volgende. Haar tweede boek – het eerste dat haar landelijk bekend maakte – was Vyhnání Gerty Schnirch (‘De verjaging van Gerta Schnirch’, 2008) over een Duitstalige vrouw in het naoorlogse Tsjechoslowakije, werd voor een aantal prijzen genomineerd en kreeg uiteindelijk de lezersprijs van de Magnesia Litera-prijs 2010. Net als haar derde boek Žítkovské bohyně (‘Godinnen uit Žítková’, 2012), waarvan we hier enkele fragmenten publiceren. Het kreeg bovendien nog de Josef Škvorecký-prijs. Dit lezerssucces had zijn weerspiegeling in hoge verkoopcijfers.
Tučková, van beroep kunsthistorica, pakt historische thema’s aan die haar persoonlijk aanspreken, omdat ze, zoals ze herhaaldelijk vertelt in interviews, daarover weinig op school of in de media heeft gehoord. Ze verzamelt materiaal over zo’n thema en gaat op veldonderzoek totdat dit haar genoeg stof oplevert voor een roman.
In ‘Godinnen uit Žítková’ is de hoofdpersoon ook een wetenschapster. Een jonge etnografe verzamelt materiaal voor haar dissertatie over natuurgenezeressen met voorspellend talent die in het Oost-Moravische berggebied honderden jaren actief waren en hun kennis van generatie op generatie hebben overgedragen. Ze heeft daarvoor een persoonlijk motief: zij is nadat haar moeder vermoord werd door haar aan
alcohol verslaafde vader opgevoed door een van die ‘godinnen’, een vrouw die Surmena wordt genoemd. De zoektocht brengt haar niet alleen terug naar de bergen waar ze opgegroeid is, maar ook naar de archieven van de geheime dienst, waar ze verschillende ontdekkingen doet. Bijvoorbeeld de interesse voor deze genezeressen die bestond bij de nazi-onderzoekers, die op zoek waren naar oergermaanse elementen in Midden-Europa.
Fictie en werkelijkheid lopen in dit prozawerk door elkaar, er worden bestaande personen genoemd, maar hun handeling berust op fictie, er worden ware handelingen beschreven maar de personen en plaatsen zijn onherkenbaar veranderd, er worden documenten gepresenteerd, die zoals de auteur in het nawoord en verantwoording uitlegt, fictief zijn, maar die volledig overeenstemmen met de materialen die je in de archieven van Tsjechië en Slowakije kunt aantreffen. Het Duitse onderzoek is reëel, informatie daarover komt uit Himmlers Hexenkartothek (Red. Sönke Lorenz, Bielefeld 2000). Dit is zowel de sterke als zwakke kant van Tučková ́s proza. Ze gebruikt veel historisch materiaal, zet vele verhaallijnen uit, maar dreigt daar soms ook enigszins in te verzanden.
Toch blijft overeind dat Tučková een aantrekkelijk en tot nu toe nog niet eerder zo uitgebreid beschreven thema introduceerde. Dat maakt, in combinatie met de ontdekkingstocht van de hoofdpersoon en het raadsel dat onopgelost blijft door haar geheimzinnige dood, het boek niet alleen interessant voor de lezer, maar ook voor Tsjechische theater- en filmmakers.1
‘Die Surmena van je, moet je horen,’ zei haar collega Lenka Pavlíková op een keer bij de lunch, toen ze naar haar toe was geslopen, ‘heb jij ooit die namenlijst van het StB-register2 ingekeken?’
Dora schudde haar hoofd. Ze zou niet weten waarom. Het register van dienaren van het communistische regime had al langere tijd het land in rep en roer gebracht, maar ze had niet gedacht dat dit ook haar nu, negen jaar na de Fluwelen Revolutie, zou beroeren.
‘Ik weet weliswaar niet wat het te maken zou kunnen hebben met jouw onderzoek... maar ik zag toevallig dat zij daarin voorkomt. Alleen haar naam. Een paar regels boven mijn oom, zodat mijn oog er wel op moest vallen. Ik dacht dat jou dat wel zou kunnen interesseren.’
Dora’s hart begon te bonzen. Surmena op de namenlijst? Waarom in godsnaam?
Sloom liep ze daarna de trap op naar haar werkkamer, twee verdiepingen hoger, en sloot zich daar op.
Tot op dat moment had ze het idee gehad dat ze alles al had doorgespit. Dat haar niet één bron, niet één vindplaats was ontgaan. Dat ze die jaren die ze aan het onthullen van Surmena’s lot had gewijd en ten slotte ook aan dat van de andere ‘godinnen’, niets had overgeslagen, niets over het hoofd had gezien.
En dat had haar een onbeschrijfelijke inspanning gekost. Tientallen uren deed ze in stoffige archieven onderzoek, tientallen kilometers sjokte ze in de Witte Karpaten over bergpaadjes, gebukt onder haar rugzak waarin ze niet alleen cadeautjes torste voor mensen die Surmena gekend hadden, maar ook een zware bandrecorder en een haspel met snoer voor de microfoon, waar de mensen uiteindelijk toch weigerden iets in te zeggen. Ze had maanden, jaren, besteed aan het verzamelen van al het materiaal dat haar nu omringde, zorgvuldig gecatalogiseerd, gefotografeerd, opgeslagen, in mappen en dikke ordners gestopt, die van een opschrift voorzien en in kasten gezet. Deze stonden langs de wanden van haar werkkamer, die ze ze nu dagelijks als een heiligdom betrad. Met dezelfde vrome eerbied bekeek ze die wanden van haar, want in
die paar metalen kasten was alles opgeslagen. Althans waarvan ze tot op dat moment dacht dat het alles was wat ze had kunnen ontdekken.
Alleen vergiste ze zich waarschijnlijk daarin...
Dora ijsbeerde opgewonden door de smalle ruimte van haar werkkamer. Ze weigerde die boodschap te geloven. Had Lenka Pavlíková het niet verkeerd gezien? Had ze zich niet vergist? Waarom zou Surmena op die namenlijst moeten staan? Ten slotte ging ze achter haar computer zitten en bestelde ze op de webpagina’s van de openbare bibliotheek een exemplaar van de Cibulkalijsten ter inzage. Tegen de avond, wanneer ze van haar werk naar huis ging, zou ze die raadplegen.
Tot die tijd duurde het echter nog een paar uur en het kwelde haar als ze zich voorstelde hoe langzaam die zouden verstrijken. Even probeerde ze in elk geval het werk af te maken waar ze die ochtend aan was begonnen, maar vergeefs. Ze maakte fouten en kon zich niet concentreren. Ten slotte betrapte ze zich erop dat ze alleen maar achter haar computerscherm zat, met de handen gevouwen in de schoot, en dat ze met haar blik van het computerscherm afdwaalde naar de boeken en mappen in de kasten, meer niet. Kortom, een verknoeide dag. Met een zucht strekte ze haar arm uit naar een boek, naar de rug waarvan ze even tevoren nog gedachteloos had gestaard. Het was een band met een zwarte harde kaft die met linnen was overtrokken, en daarop stond in gouden letters DE GODINNEN UIT ŽÍTKOVÁ. Met daaronder haar naam. Het eerste tastbare bewijs van die jarenlange inspanningen. Ze wilde destijds dat er nog iets van die godinnen over zou blijven. Een afstudeerscriptie.
Tegenwoordig heeft Dora enige reserves ten aanzien van de inhoud. Maar aan de andere kant had ze juist daaraan te danken dat ze aan het eind van de jaren tachtig hier toegang had gekregen, dat wil zeggen tot de donkere gangen en benauwde werkkamers van het Etnografisch Instituut. Dankzij die scriptie hadden ze haar verzoek gehonoreerd en in plaats van dat ze naar een of ander regionaal museum werd gestuurd, mocht ze in Brno, in het Instituut voor Etnografie en Folkloristiek van de Academie van Wetenschappen, en vooral dicht bij Jakoubek blijven. En ze mocht ook daarna blijven, na de Fluwelen Revolutie, toen het hele instituut op zijn grondvesten schudde. Waarschijnlijk omdat zij met haar onderzoek zo weinig conflictstof deed opwaaien en haar karakter zo weinig vechtlustig was dat ze in het ondiepe zeetje van de Tsjechische etnologie geen plek boven zich, noch van vroeger noch van nu, kon bedreigen. Met precies het goede aantal artikelen, bijdragen aan conferenties en citeringen, met een zero ambitie om carrière te maken en vastgebeten in haar eigen ding dat zich buiten de stroom van attractieve thema’s bewoog, waarop de strebers aasden, staat ze nu precies daar waar de anderen haar willen hebben: naast het strijdtoneel. Opgesloten in haar werkkamer, die al jaren niet is veranderd, werkt ze voor zichzelf. Ze schrijft. Aan een nieuw werk, waarin ze haar opdracht beter zou kunnen vervullen dan in haar scriptie.
Maar nu is het afgelopen, ze moet ermee stoppen. Ze kan er niet mee doorgaan zolang ze niet weet wat er in de krochten van het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken verstopt ligt, waar informatie over mensen die voor de StB werkten is opgeslagen. Over verspieders, verklikkers, tipgevers en spionnen. Dora begon het te duizelen toen ze die namiddag in de bibliotheek onder hun namen inderdaad ook die van Surmena vond. Ze sloot de map met lijsten en zat daar nog lang roerloos over gebogen, niet in staat om op te staan en weg te gaan. Die onwerkelijke, onmogelijke bevinding had haar verlamd. Die nacht viel ze pas tegen de morgen in slaap.
Meteen de volgende dag stuurde ze een verzoek tot een ambtelijk onderzoek van het StB-register naar het ministerie: Surmenová, Terézie (1910-1979), woonachtig in de buurtschap Bedová, gemeente Žítková, nr. 28, district Uherské Hradiště, Zuid-Moravië. Hieraan waren een paar telefoontjes voorafgegaan die bezegeld werden door een envelop van de burgerlijke stand van Žítková, die haar een officieel uitsluitsel gaf van de familiebetrekkingen tussen Dora en Surmena.
‘Binnen drie maanden krijgt u bericht over het onderzoek,’ luidde het antwoord van de ambtenares, toen Dora een paar dagen later controleerde of haar vraag naar de gewenste gegevens op het ministerie was ontvangen.
Vanaf dat moment kon ze niet veel anders doen dan wachten. Wachten, geduldig, dag in dag uit, week in week uit, drie maanden lang.
Terwijl ze wachtte, liep ze nogmaals het materiaal door dat die jaren onder haar handen was aangegroeid, ze controleerde de proefprints en de diverse deelconclusies. En in haar hoofd schetste ze een schema van de zich aaneenrijgende gebeurtenissen die de levens van de ‘godinnen’ betroffen en die hun bron hadden in een ver verleden en aan haar voeten waren uitgestroomd in een delta van levenslopen van vele mensen van wie ze het merendeel kende. En ze riep ook herinneringen daaraan op. Ze kan dat in die mate dat het net is of die dingen zich vlak voor haar neus afspelen, ze hoeft haar ogen maar een beetje toe te knijpen en zich los te maken van haar omgeving, of ze is daar: in de streek van de godinnen, in Žítková, in de boerderij met Jakoubek of met Surmena... Misschien wel dankzij die herinneringen, die komen wanneer ze die ook maar oproept, heeft ze al die jaren kunnen overleven, al die lange jaren die zij in afzondering van elkaar en verstrooid over alle uithoeken van Moravië doorbrachten, ieder op een andere plek, ieder alleen. Zonder die herinneringen zou ze in het internaat en later in Brno gek geworden zijn. Ook nu schenken die haar kracht. En ze zijn vollediger en kleuriger zodra ze weer iets vaststelt wat in het versplinterde mozaïek van de geschiedenis van de generaties godinnen uit Žítková paste, al was het maar een scherfje van een zaak van hen die veroordeeld waren wegens hekserij, of van hen die nog maar een paar decennia geleden door de rechtbank in Uherské Hradiště achter de broek werden gezeten. Dankzij het materiaal dat ze over hen heeft gevonden, lijkt het of ze hen even persoonlijk heeft gekend als Surmena. Alhoewel... heeft ze haar wel zo goed gekend?
Vanaf het moment waarop bevestigd werd dat Surmena in contact zou hebben gestaan met de StB, werd Dora door twijfels gekweld. En daar was ook nog de nervositeit bij gekomen die toenam met het aflopen van die termijn van drie maanden. Ze wilde graag de uitkomst weten, maar tegelijk was ze er bang voor, angst en verlangen streden in haar.
Ten slotte hield ze het niet langer uit en belde ze op de laatste dag van de derde maand naar het archief.
‘Het ambtelijk onderzoek is nog niet afgerond, u staat op de wachtlijst,’ luidde het onverschillige antwoord van de ambtenares.
Dora had het even niet meer. Hoezo hebben ze voor haar geen rapport? Het kan toch niet zo zijn dat ze Surmena’s dossier kwijt zijn? Of dat ze het haar niet willen geven? Ze raakte in paniek en dag na dag, dagen die zich aaneenregen tot weken, groeide het gevoel in haar dat ze van spanning zou exploderen.
Zelfs nog die ochtend, toen de stilte in haar werkkamer opeens ruw werd verstoord door het geluid van de telefoon.
‘We hebben dat dossier voor u klaarliggen. Surmenová, Terézie, negentienhonderdtien tot negenenzeventig. Geen informante van de StB, maar juist iemand die door die dienst in de gaten werd gehouden. Wanneer komt u langs?’ vroeg de gereserveerde stem aan de andere kant.
Op de grote, roze map van A4-formaat, die voor haar werd neergelegd, stond Surmena’s naam geschreven: SURMENOVÁ, Terézie. De map lag op een nieuw tafelblad, dat nog glansde van de vernis, in de onderzoekszaal van het StB-archief in Pardubice, waar Dora een paar weken later naar was afgereisd, meteen zodra haar per brief was meegedeeld dat het dossier van de onderzochte persoon in kopievorm bij het filaal in Pardubice was afgeleverd.
De map was onverwacht omvangrijk, Dora schatte de omvang op zo’n dikke zeven, acht centimeter. Het sprak voor zich dat het doornemen van alles zeker een paar uur in beslag zou nemen. Dora pakte de map. Met haar vingers bladerde ze losjes door de met de schrijfmachine ingevulde formulieren en de beschreven documenten, krantenknipsels en met de hand geschreven notities.
Benauwd slikte ze. Ze was blij dat gebleken was dat Surmena niet tot de informanten van de StB behoord had, aan de andere kant was ze er bang voor dat Surmena’s leven zich nu voor haar zou ontvouwen in een tot nu toe niet bevroede vorm. Of dat daardoor opnieuw de pijn zou opsteken die ze gevoeld had sinds ze destijds zo hardhandig van elkaar waren gescheiden.
Bevend sloeg ze de beduimelde bovenkant van de map open en pakte een smoezelig velletje doorslagpapier, waarop nummer 1 was genoteerd.
1
Districtsafdeling van de politie te Uherský Brod
Rolnr.: recherchestuk 3814/01-1953
Aan het bestuur van het Nationaal Comité3 van Žítková
Zaak: SURMENOVÁ, Terézie – Aanvraag van een rapport over iemands gedrag
Wij verzoeken u een bewijs van goed gedrag op te stellen van Terézie Surmena, geb. 24-7-1910, woonachtig te Žítkovská, nr. 28, waarin haar klassenafkomst vermeld dient te zijn, haar gezindheid en activiteiten tijdens de oorlog, haar politieke lidmaatschap vroeger en nu, verder haar deelname aan het publieke leven, haar houding tegenover zaken als volksdemocratie en arbeid, haar gezinsleven, haar persoonlijke en karaktereigenschappen.
Gelieve het rapport in tweevoud uiterlijk binnen 8 dagen op te sturen naar de politie hier ter plaatse.
Met kameraadschappelijke groet,
Politiechef: Dvořák
d.d. 17-9-1953
2
Het bestuur van het Nationaal Comité van Žítková
Rolnr.: recherchestuk 3814/01-1953
Aan de districtsafdeling van de politie te Uherský Brod
Zaak: SURMENOVÁ, Terézie – Rapport over iemands gedrag
Terézie Surmenová, geb. 24-7-1910, ongehuwd, komt uit een agrarisch kleinbedrijf, was nooit lid van een organisatie, niet voor de oorlog en niet na 1945, ook geen partijlid. Haar houding tegenover de huidige volksdemocratie kan niet als positief aangemerkt worden, hetgeen ook geldt voor haar houding tegenover de collectieve arbeid in de JZD4, waar ze zich weigert bij aan te sluiten met haar akker ter grootte van 1,6 ha. Ze neemt niet deel aan het publieke leven, hoewel ze ook weer niet als inactief kan worden aangeduid, want ze heeft met vele burgers contact, die haar opzoeken in verband met haar vermeende vaardigheden als genezeres, die ze zowel tijdens de oorlog als thans praktiseert. Dit gedrag van haar wordt door de plaatselijke kameraden veroordeeld omdat het hier handelt om bedrog, gepleegd ten koste van onze goedgelovige, behoudende Tsjechoslowaakse burgers. Om die reden zijn we verplicht te melden dat haar karaktereigenschappen slecht zijn, omdat ze zich stelselmatig verrijkt ten koste van de maatschappij, en wel door inkomsten uit het vermelde praktiseren van haar alternatieve geneeswijze en de daarmee verbonden zijnde zwarte handel in kruiden.
Haar gezinsleven is ook niet bepaald op orde, bekend is dat ze omgang had met Jan Ruchár, geb. 17-1-1884, woonachtig te Žítková, nr. 98, die de neef was van haar moeder. In hun ongehuwde staat kregen ze twee kinderen die kort na hun geboorte stierven, in 1939 en 1942. Ze houdt zich aan de leverantie van producten aan de gemeente.
Met kameraadschappelijke groet,
Secretaris van het Plaatselijk Nationaal Comité: Lipták
d.d. 25-9-1953
Dora legde het getypte vel terzijde.
Surmena had er tegenover haar nooit gewag van gemaakt dat ze kinderen
had gehad. Ze had ook niet hun grafjes verzorgd, terwijl ze toch regelmatig naar het kerkhof gingen om graven van overleden familieleden te fatsoeneren. Kinderen? En dan van Ruchár?
Vol ongeloof las Dora het rapport nog eenmaal door voordat ze het omdraaide en met de bovenzijde onder op de linkerkant van de map legde, vastbesloten de oude Baglárová ernaar te vragen, zodra Dora weer een keer in Žítková zou zijn. Die zou er misschien meer van weten.
Maar uiteindelijk waren ze zich niet gaan interesseren voor Surmena vanwege die onechte kinderen. Het probleem was klaarblijkelijk Surmena’s activiteit als godin. Dora pakte haastig het volgende document. Het was opnieuw een verzoek van de politie van Uherské Hradiště, waarin gedetailleerdere
informatie gevraagd werd over het doen en laten van Surmena.
Geef aan wie de burgers zijn die Surmenová bezoeken, voor zover de identiteit van hen aan u bekend is, en informeer ons over het doel waarvoor ze
gebruik van haar handelwijze hebben gemaakt...
Uit de stukken die Dora vervolgens een voor een voor ogen kreeg, bleek
dat gemeentesecretaris Lipták er geen gras over liet groeien. Een week later al volgde een verklaring van enkele pagina’s over Surmena’s activiteiten op weg naar Uherský Brod en in de weken erna volgden de gevraagde aanvullingen en preciseringen en later ook afschriften van notulen van vergaderingen van het Plaatselijk Nationaal Comité. Die ongehoorde praktijken moet onmiddellijk een halt toegeroepen worden! Stond er in één. Dergelijke praktijken werpen een smet op het gelaat van de gemeente! Laten we ons verweren tegen dit soort bij ons niet toegestane ondernemingen! zeiden sommige leden van het Plaatselijk Nationaal Comité en uitten daarmee vurig hun ongenoegen over de middeleeuwse praktijken van burgeres Surmena.
Het liep tegen het einde van het volgende jaar dat Surmena voor de eerste keer werd gedaagd om in het politiebureau te verschijnen.
Niets.
Uiteraard. Wat voor bewijzen zouden ze tegen haar kunnen hebben?
Dora legde voldaan het document over het stopgezette onderzoek opzij. Daaronder verscheen een bundeltje brieven, dat in een doorzichtig plastic
hoesje was gestoken. Voorzichtig haalde ze er de vergeelde velletjes papier uit; sommige waren opengevouwen verpakkingen van suiker of meel. De niet bedrukte binnenkant was bedekt met de kleine lettertjes van een kinderlijk handschrift.
Kletspraat, verzinsels en achterklap. Dora bladerde ze vol ongeloof door.
Het vergiftigen van huisdieren vanwege burenruzie. Het bereiden van bedwelmende drankjes waardoor de consument ervan wilsonbekwaam wordt. Het ondermijnen van de moraal van de dorpsjeugd. Die brieven waren geschreven door de vrouw van Ruchár. Dora dacht bij zichzelf dat die gek van jaloezie moest zijn geweest en de wanhoop nabij, als ze in staat was tot dergelijke volstrekt onzinnige aantijgingen. Maar tussen al die op schuin aflopende regels geschreven onzin, verscheen hier en daar ook belangrijkere informatie. Wie bij Surmena op bezoek kwam. Wat die van haar wilde. Wat die haar daarvoor gaf.
Stond die dame soms bij het pad dat van Bedová naar het dal voerde en ondervroeg ze daar de bezoekers die van Surmena terugkwamen en die vervolgens opgelucht hun hart bij haar uitstortten? Waar vroeg ze hen stiekem naar?
Dora stopte walgend al die schandaligheden terug in het plastic hoesje. [...]
Na een korte rustpauze met koffie uit de automaat nam Dora met ingehouden adem enkele papieren dozen over van de archivaris die deze voor haar had klaargezet. Ze waren niet allemaal vol, in sommige ritselden alleen maar wat papieren op de bodem, andere waren zwaarder. Ze was gespannen. Een ogenblik later kon ze wellicht het geheim onthullen van vrouwen die ze nog niet zo lang geleden in de buurtschappen had ontmoet. Misschien ook wel dat van Surmena.
Voorzichtig spreidde ze de dozen over tafel en bekeek de naamplaatjes. Hexenwese Gabrhelová, Krasňáková, Mahdalová, Struhárová. Ten slotte lichtte ze het deksel op van een doos waarop een naambordje was geplakt waarop stond geschreven: Hexenwese Surmenova.
Op de bodem lag een dun mapje dat met halfvergane touwtjes aan de zijkanten dichtgebonden was. Gretig griste ze het uit de doos, trok de strikjes los en opende het kartonnen omslag. Het titelblad droeg de naam:
III/a.4 Huidige stand van zaken betr. restanten van de Oudgermaanse gnostiek Materiaal voor onderzoek, gericht op het opsporen van overgebleven relicten van Oudgermaanse religieuze praktijken.
Regio: Witte Karpaten, Protektorat Böhmen und Mähren, datum 1940-1944
TEREZIE SURMENOVA
Daaronder verborg zich een stapeltje papieren. Bovenop lag een uitgebreid formulier dat spaarzaam was ingevuld met een hoekig handschrift. Dora doorliep de regels en glimlachte bitter om de Duitse gründlichkeit, die uitsloot dat er een detail uit het leven van de gevolgde persoon verzwegen kon blijven. Het was niet te vergelijken met het dossier dat de StB bijhield van Surmena: terwijl de sectie van de StB eerst allerlei correspondentie moest voeren voordat deze alle informatie had van de gevolgde persoon, bestonden bij de Duitse recherche voorgedrukte formulieren. Die leken weer ontzettend veel op de kaarten van de Hexen-Blätter, waarop gevallen waren beschreven van heksen die vier eeuwen geleden waren verhoord, zoals ze op de de illustraties bij de beschrijvingen zag. Alleen het thema verschilde hier en daar.
Losjes bladerde ze het enkele bladzijden tellende formulier door van de zaak Surmena en ze controleerde de gegevens die over haar waren verzameld door F.F. Norfolk, zoals bleek uit een krabbel bij het vakje van de naam van de onderzoeker.
Achternaam: Surmenova
Voornaam: Terezie
Geboren: 24-7-1910
Burgerlijke staat: ongehuwd, huisvrouw
Woonplaats: Schitkow 28 (Alt Hrosenkau), buurtschap Bedowa
Specialisatie: alternatieve geneeswijze, correctie van botbreuken, kruiden verzamelen, toekomst voorspellen, onweersbuien bezweren
Categorie: A
Daarop volgde een beschrijving van het subject, inclusief de tot dan ingewonnen informatie, die Dora al kende. Over Surmena’s familie-achtergrond, broers/ zussen, niet afgemaakte dorpsschool, sterk geloof in God en regelmatige kerkgang, haar relatie met Ruchár, die destijds een vaste bezoeker was in Bedová, waar na de dood van haar ouders alleen zij en haar jongere zus Irena waren achtergebleven. Met Dora’s moeder. Dora’s vingertop gleed opgewonden langs de volgende regels om te zien of daar niets opdook over de destijds ruwweg zeventienjarige Irena Surmenová. Er dook niets op. Waarschijnlijk was de jongere zus van Hexenwese Surmena niet opgenomen in Categorie A. teleurgesteld legde ze het formulier terzijde.
Daarop volgde een blad met het voorgedrukte kopje Ahnenerbe, ditmaal voor de registratie van data over schedelmeting. En het was leeg. Dora verwachtte niet dat een blik op een leeg formulier haar ooit enig gevoel zou geven, maar nu slaakte ze een diepe zucht van verlichting. Surmena had dus niet voor hen gewerkt, Surmena was zuiver, herhaalde ze enkele malen in zichzelf.
Triomfantelijk bladerde ze verder totdat ze op foto’s stuitte, die op een hard A4’tje waren geplakt. Hun boerderij in Bedová stond erop, die ze meteen herkende, omdat die sindsdien in het geheel niet veranderd was. Deze was van alle kanten gefotografeerd. En dan een paar foto’s van Surmena tijdens verschillende activiteiten. In een kluwen mensen voor de kerk, op het kerkhof bij de het familiegraf van de Surmena’s of voor de boerderij, waar ze de was ophing. Wat een mooie meid was ze toen ze jong was, dacht Dora bij zichzelf. Zo had ze haar nog nooit gezien. Ze hield de foto dichter bij haar ogen en realiseerde zich verrast dat de dikte van haar buik niet veroorzaakt werd door de vaagheid van de foto, maar door zwangerschap. Die moest dus in 1942 zijn gemaakt, dacht Dora, indachtig de gegevens uit Surmena’s dossier. En maar kort voor de periode waaruit het Beobachtingsprotokoll stamde, geschreven op papier met kopje en met de rijksadelaar, dat op het stapeltje vlak onder de foto’s
lag.
Beobachtungsprotokoll von 27. Juni 1942
Nieuwe bevindingen omtrent haar gedrag
In de nacht van 23-6-1942 organiseerde Surmenová ondanks het uitgaansverbod in verband met de avondklok en ondanks het van kracht zijnde standrecht een ontmoeting met als doel het verzamelen van kruiden. Om ongeveer 23.30 kwamen zeven vrouwen bij haar huis die daar uit diverse buurtschappen van het kadaster van de gemeente Schitkow bijeenkwamen en uitgerust waren met manden en zogeheten hooizakken. Ongeveer tien minuten na middernacht begaven ze zich samen met Terézie en Irena Surmenová naar de helling boven de buurtschap Bedová. Zubringer AH-12 meldde dat de daar aanwezige vrouwen zich op die helling ontkleedden en naakt kruiden verzamelden tot ongeveer vier uur ’s morgens. Daarna kleedden ze zich weer aan, liepen het pad af naar het huis van de Surmena’s, waar ze binnen hun manden en hooizakken leegstortten. Vervolgens gingen ze nog voor het ochtendgloren weer weg, ieder naar haar eigen woonplaats.
Op grond van verder terreinonderzoek kan worden vastgesteld dat zulk gedrag in de gegeven regio voor Sint-Jansnacht gebruikelijk is, want hier gelooft men dat tijdens Sint-Jansnacht tussen middernacht en het ochtendgloren geplukte kruiden de meeste kracht bezitten. De werking van de kruiden wordt nog eens versterkt wanneer ze door jonge maagden worden geplukt, en wel in aantal negen en zo mogelijk naakt.
Eenzelfde activiteit ontplooiden die nacht: Gabrhelová Irma met haar moeder Struharová Anna, Hodulíková Kateřina, Krasňáková Žofie, Mahdalová Josefina, Marie en haar pleegdochter Pagáčová Marie genaamd Fuksena, zie persoonlijke dossiers van de genoemden. De groep vrouwen rond T. Surmenová is bij hun nachtelijke uitgaan niet door de politie betrapt. In het kader van het onderzoek naar hun activiteiten doen we niet officieel aangifte, want het ging hier aanwijsbaar niet om een nachtelijk uitgaan met als doel actievoeren tegen de staat, maar met als doel het uitvoeren van de door ons onderzochte praktijken.
Handtekening: F.F. Norfolk
Vertaling Kees Mercks