Op de vraag naar de belangrijkste vrouwelijke
Tsjechische prozaschrijver van de negentiende
eeuw zal het antwoord als vanzelf
luiden: Božena Němcová (1820-1862). Haar
Babička (1855) – ofwel ‘Grootmoeder’ –
staat bekend als de beroemdste Tsjechische
klassieke roman uit die periode en is tevens
de eerste roman in de Tsjechische literatuur
die door een vrouw is geschreven. Ook haar
Tsjechische en Slowaakse sprookjes, korte
verhalen, gedichten, journalistieke en etnografische
artikelen ondervinden grote waardering.
Postuum is er veel lof voor de literaire
kwaliteiten van haar vele brieven, die ze aan
haar kinderen, man, familie, vrienden, vriendinnen
en minnaars schreef. Haar betrokkenheid
bij de ‘Tsjechische wedergeboorte’1
en haar inzet voor de emancipatie van de
Tsjechische vrouw mogen niet onvermeld
blijven, en evenmin de waardering die ze
later van toonaangevende Tsjechische schrijvers
zou krijgen. Wie is die vrouw van wie
gezegd wordt dat ze leefde om te schrijven,
en die zelf zegt dat haar ‘enige huis’ de taal,
de literatuur en het schrijven is?
Rondom de geboorte en afkomst van Božena
Němcová zijn raadsels. Zo is er de gangbare
versie dat zij in 1820 in Wenen geboren is en
dat haar ouders een Tsjechische dienstbode en
een Oostenrijkse koetsier zijn. Waarschijnlijk
is zij echter van adellijke afkomst en zijn haar
ouders een hertogin en een graaf die ten tijde
van het Wener Congres een buitenechtelijke
liefdesaffaire hadden en hun dochter ter opvoeding
afstonden aan dit paar, dat in dienst
was van de zuster van de hertogin. Het geboortejaar
van Barbara2, zoals haar voornaam
eigenlijk luidde, zou dan 1816 zijn.
Němcová groeide op in de landelijke
omgeving van het kasteel Ratibořice in
Noordoost-Bohemen en had er een gelukkige
jeugd, zeker toen haar grootmoeder een
aantal jaren bij het gezin in huis woonde. Die
grootmoeder zou later een belangrijk personage
worden in haar gelijknamige roman. Ze
ontwikkelde in haar (Duitstalige) jeugd een
voorliefde voor Duitse schrijvers als Schiller
en Heine, en schreef gedichten.
Op aandrang van haar moeder trouwde ze
met de Tsjechische ambtenaar Josef Němec,
die vijftien jaar ouder was dan zij en actief
was in de patriottistische beweging die de Tsjechische landen (Bohemen en Moravië)
wilde bevrijden van de overheersing door het
Oostenrijkse Keizerrijk. Vanwege zijn werk
zou ze heel vaak verhuizen. Uit het huwelijk,
dat op een mislukking uitliep, werden vier
kinderen geboren.
In 1842 verhuisde ze naar Praag, waar ze drie
jaren zou wonen, een stad die heel belangrijk
voor haar werd. Haar man introduceerde
haar daar in de Tsjechische patriottistische
kringen. Als mooie jonge vrouw maakte ze er
furore en kwam ze in aanraking met de kopstukken
van de ‘Tsjechische wedergeboorte’.
Němcová werd een fervent pleitbezorgster
van deze politieke en culturele emancipatie
van de Tsjechen, in het bijzonder van die van
de vrouwen.
Niet alleen haar nationale bewustzijn werd
gewekt, ook haar literaire talenten werden gestimuleerd.
In 1843 publiceerde ze haar eerste
Tsjechische gedicht: ‘Aan de Tsjechische
vrouwen’, een oproep om te participeren in de
nationale beweging. Er volgden meer gedichten
en verhalen, die ze publiceerde onder de
voornaam Božena. Ook had ze in Praag haar
eerste minnaar.
In haar volgende woonplaats Domažlice
werd haar belangstelling voor de volkscultuur
en de volksverhalen (sprookjes) sterker
en kwam haar interesse voor de sociale problematiek
van het platteland en de strijd voor
een betere positie voor vrouwen meer en meer
naar voren. Haar schrijverschap breidde zich
uit.
Na vele omzwervingen keerde ze in 1850 weer
terug in Praag. Dit keer alleen met haar kinderen.
Haar man verbleef toen in Hongarije,
maar werd later vanwege zijn politieke stellingname
vervroegd gepensioneerd, met alle
financiële problemen van dien. Met uitzondering
van een aantal reizen, onder andere naar
Slowakije voor haar etnografisch onderzoek
en een kortstondig verblijf in Litomyšl om
haar verzameld werk te redigeren, zou ze tot
haar dood in de Tsjechische hoofdstad wonen.
De laatste twaalf jaren van haar leven werden
gekenmerkt door intensieve contacten met
jongere literaire Tsjechische patriotten. Maar
daartegenover stond ook ziekte, de dood van
haar oudste zoon, politietoezicht omdat ze te
boek stond als een regeringsvijandig schrijfster,
censuur, scheiding van haar man, het verlies
van haar patriottistische vrienden – niet
alleen door hun dood, maar ook doordat sommigen
haar vrije levenswandel en onafhankelijke
geest niet accepteerden, of zich door het
politietoezicht lieten afschrikken. Die laatste
periode stond ook in het teken van de grote armoede
waarin ze haar kinderen in haar eentje
moest zien groot te brengen, en van teleurstellingen
in menselijke relaties.
Om haar gezin te kunnen onderhouden
schreef ze veel artikelen voor kranten en korte
verhalen voor diverse jaarboeken en tijdschriften.
Ze vertaalde Sloveense, Servische
en Bulgaarse teksten in het Tsjechisch, maar
schreef ook veel bedelbrieven voor geldelijke
ondersteuning. Ze overwoog zelfs op een gegeven
moment te emigreren, naar Amerika of
Rusland. Ze schrijft: ‘Daar is perspectief voor
een vrouw zonder dat je er slaaf bent, zoals dat in Europa gebruikelijk is.’ Maar ook voor
emigreren was er geen geld.
Na haar dood kreeg ze een indrukwekkende
begrafenis, een vorstin waardig. Een groter
contrast met haar ellendige, eenzame laatste
jaren is niet denkbaar. Haar jongere collegaschrijfster
Karolina Světlá zegt hierover:
‘Waarschijnlijk zal het voor altijd als een smet
aan het Tsjechische volk blijven kleven, dat
het zijn belangrijkste schrijfster in armoede en
ellende ten onder heeft laten gaan.’
Het oeuvre van Božena Němcová bestrijkt een
periode van bijna twintig jaar. In die periode
ontwikkelde ze zich van een schrijfster met
niet meer dan een lagereschoolopleiding, en
het Duits als moedertaal, tot een Tsjechisch
schrijvende auteur die zich door haar leergierigheid
zelf intellectueel opwerkte en zich de
denkbeelden eigen maakte van onder anderen
Rousseau, Herder en Hegel, en in de literaire
salons ook in aanraking kwam met vroeg-socialistische
ideeën, waar deze onderwerp van
gesprek waren.
Hoewel ze haar literaire carrière begon als
dichteres, schreef ze na een aantal jaren alleen
nog maar proza, dat wordt gekenmerkt door
realisme met een vleugje romantiek. Dit proza
heeft invloed ondergaan van de Duitse biedermeierliteratuur
die een lans breekt voor het
eenvoudige, goede leven in overeenstemming
met de huiselijke haard, traditie en goede zeden.
Haar eigen jeugdervaringen in het glooiende
landschap rond Ratibořice en haar latere
kennis van de volksverhalen, sprookjes,
gebruiken en culturen van diverse streken in
Bohemen en Slowakije sluiten daar goed bij
aan. In haar leven en werk toont Němcová
een grote sympathie voor gewone mensen,
liefde voor de natuur en een verlangen naar
rechtvaardigheid. Ook heeft ze oog voor sociale
tegenstellingen, zoals die tussen adel en
plattelandsbevolking en tussen rijk en arm.
Toch neemt ze zelden scherp afstand van de
adel, wat misschien te maken heeft met haar
eigen mogelijk adellijke afkomst.
In bijna al Němcovás korte verhalen en
ook in haar befaamde roman Babička zijn
haar hoofdpersonen sterke vrouwen uit de
lagere regionen van de bevolking. Zij stelt
in die verhalen de positie van die vrouwen
aan de orde. In een van haar novellen verzet
ze zich bijvoorbeeld tegen de slechte positie
van de Tsjechische dienstmeisjes die in
dienst zijn van welgestelde burgerlijke families
in Wenen. Soms ook voert de romantiek
de boventoon. Zo is er in de roman Babička
het verhaal over Viktorka, een meisje dat haar
verstand verliest na een ontmoeting met een
mysterieuze, demonische soldaat en de bossen
in vlucht om daar als een zwerfster verder te
leven. Dit in de roman ingelaste verhaal werd
eerder al (1851) in een jaarboek gepubliceerd.
Vanwege haar uitbeelding van het landelijke
leven wordt het proza van Božena
Němcová vaak vergeleken met de plattelandsromans
van de Franse schrijfster George
Sand, op wie ze in meer opzichten leek: ze
deelde haar vrijgevochten en emancipatoire
levenshouding en politieke betrokkenheid. In
haar werkkamer had ze een foto van George
Sand, die ze zeer bewonderde.
Met bewerkte volksverhalen en eigen sprookjesvertellingen
maakte Němcová haar prozadebuut:
al tussen 1845 en 1847 verschenen
zeven bundels. Tijdens haar leven volgden
nog diverse uitgaven met Tsjechische en
Slowaakse sprookjes. Met andere verzamelaars
van volksverhalen zoals Karel Jaromír Erben,
‘de Tsjechische Grimm’, en met verschillende
verzamelaars van Slowaakse volksverhalen
onderhield ze veelvuldig, vriendschappelijk
contact. Ze werd voor de Tsjechische lezer
een belangrijke ontsluitster en bewerkster van
Slowaakse volksvertellingen. Het vaak als haar
mooist beschouwde sprookje De twaalf maanden
werd haar verteld door een dienstbode uit
Slowakije. Němcovás eerste etnografische studie
is die over de streek rondom Domažlice in
West-Bohemen, die zij immers door haar verblijf
daar van nabij had leren kennen.
In haar brieven toont ze zich in haar kwetsbaarheid.
Haar teksten zijn eerlijk en van een
bijzondere openhartigheid. De laatst geschreven
brief, een aantal weken voor haar dood,
zou ze niet verzenden. Al terminaal ziek door kanker probeerde ze in Litomyšl, waar ze verbleef
om de drukproeven van haar werk te corrigeren,
een brief aan een weldoener te schrijven.
Ze begon driemaal opnieuw, maar haar
lichamelijke toestand belette haar de brief af te
maken.
Alom wordt Němcovás roman Babička als
haar hoofdwerk beschouwd. In het verhaal is
het kleine, idyllische provinciedorp Ratibořice
van Němcovás jeugd te herkennen, en ook
haar grootmoeder die zo’n grote invloed op
haar had. Het personage van de oudste kleindochter
in het verhaal, Barunka (een koosnaam
voor haar eigen oorspronkelijke voornaam),
heeft ze gemodelleerd naar zichzelf.
Toch is de roman geen zuivere weergave
van Němcovás jeugdervaringen. Het is een
samenspel van herinneringen, beelden uit een
droomwereld, en de realiteit van het toenmalige
leven. Na het overlijden van haar oudste
zoon in 1853 bood het opschrijven van deze
herinneringen haar troost.
De centrale figuur in Babička is natuurlijk
de grootmoeder zelf, die haar boerderijtje
verlaat om haar dochter te gaan helpen bij de
huishouding en de opvoeding van haar kinderen.
Die dochter en haar man werken bij een
hertogin en wonen in een huis op het landgoed
rond het kasteel van die hertogin. De grootmoeder
komt in een heel andere wereld terecht.
Maar de komst van grootmoeder brengt
ook voor de gezinsleden en de mensen om hen
heen veel veranderingen met zich mee.
Němcová schetst het dagelijks leven in het
gezin, vertelt over de gebeurtenissen in het
dorp en over het wel en wee op het kasteel
en het landgoed. Ze verweeft die verhalen en
gebeurtenissen met de verschillende seizoenen
met hun specifieke tradities, feestdagen,
gebruiken en folklore en met de dorpse aangelegenheden
zoals die zich in de Tsjechische
provincie in de jaren twintig van de negentiende
eeuw voordeden. Ze laat de grootmoeder
hierover vertellen aan haar kleinkinderen,
vooral aan het oudste, Barunka.
De grootmoeder is een lieve oude dame
die het vertrouwen geniet van zowel de eigen
familie als de buren in het dorp, en heeft
de morele kwaliteiten die als ideaal worden
beschouwd voor de eenvoudige vrouw van
Tsjechische komaf. Ze vertegenwoordigt de
goede waarden: ze is godsdienstig, kent de
oude gebruiken en tradities, is een voorstander
van de Tsjechische taal met haar rijkdom en
wijsheden, en houdt van de mensen om zich
heen. Zo heeft ze als vrouw een eigen levenswijsheid
verworven en weet haar omgeving
daar met raad en daad mee bij te staan, zelfs de
hertogin van het kasteel. Ze heeft respect voor
de laatste, maar voelt tevens de tegenstellingen
tussen het rijke, maar innerlijk arme leven van
de adel en het arme, maar innerlijk rijke leven
van de gewone dorpeling.
Na haar dood werd Božena Němcová een nationaal
idool. Ze was een rolmodel voor de negentiende-
eeuwse vrouw, als zelfstandige persoon
die een appel doet op het nationale bewustzijn
en de Tsjechische identiteit. Diverse
politieke stromingen ‘gebruiken’ haar dan ook
graag. Ten tijde van het communisme werd
ze bijvoorbeeld gezien als een revolutionaire
strijdster die in haar werk de bourgeois-maatschappij,
de klassentegenstellingen en het kapitalisme
aan de kaak stelt (Julius Fučík). Ze
werd tot pionier van de revolutionaire literatuur
gebombardeerd en tot boegbeeld van de
Tsjechische vrouwenbeweging. Veel kinderen
kregen de naam Božena. In de twintigste en eenentwintigste eeuw werden en worden er
veel studies naar haar leven en werk verricht.
De laatste jaren is er steeds meer aandacht
voor Němcová als mens, als een gevoelige
persoon die zich in haar brieven laat zien als
een vrouw die een zelfgekozen leven wilde
leiden in een tijd die daar niet aan toe was.
Milan Kundera noemde haar de moeder van
het Tsjechische proza. Franz Kafka bewonderde
haar onder andere om de muzikaliteit
van haar taal. Bohumil Hrabal stelde haar
boven de Franse schrijfster George Sand en
vond haar liefdesbrieven vooruitlopen op die
van de Frans-Amerikaanse schrijfster Anaïs
Nin. František Halas en Nobelprijswinnaar
Jaroslav Seifert schreven poëzie die ze aan
haar opdroegen.
Haar boeken werden vele malen herdrukt,
vertaald, geïllustreerd, verfilmd en op
het toneel gebracht. Van Babička verschenen
in Tsjechië en Slowakije honderden (geïllustreerde)
edities, de roman werd in meer dan
twintig talen vertaald. Er zijn documentaires
over haar leven en werk gemaakt en in
Tsjechië en Slowakije herinneren vele monumenten
en plaquettes aan haar. In de streek
waar ze opgroeide is een speciaal museum aan
haar gewijd en de vallei van Ratibořice, waar
ze woonde, is tegenwoordig een drukbezocht
gebied, waar een literaire wandelroute aan
haar is gewijd.
In Nederland is aan Božena Němcová nog
nauwelijks aandacht besteed. Voor zover bekend
is in 1902 een aantal citaten (afkomstig
uit een Franse editie van Babička) van haar
gepubliceerd in Het Nieuws van den Dag
en in de jaren veertig van de vorige eeuw is
voor het eerst een aantal van haar sprookjes
uitgegeven. Sinds een paar jaren probeert de
Stichting Babička meer bekendheid aan haar
leven en werk te geven. Deze stichting heeft
zich ten doel gesteld een Nederlandse uitgave
van Babička te realiseren, in een vertaling van
Kees Mercks en met originele Tsjechische illustraties.
Hopelijk gebeurt dat in 2012, wanneer
het honderdvijftig jaar geleden is dat
Němcová stierf.
LITERATUUR:
Julius Fučík, Božena Němcová bojující (‘Božena Němcová strijdster’). Praag 1940.
Wilma Iggers, Women of Prague. Berghahn Books, Providence/Oxford 1995.
Božena Němcová, Mich zwingt nichts als die Liebe, Briefe. Deutsche Verlags-Anstalt,
München 2006.
Susanna Roth, ‘Božena Němcová. Sehnsucht nach einem anderen Leben’, in: Prager
Frauen, Vitalis, Praag 2000, p. 11-12.
Zie ook: www.babicka.nl.