Een Russisch sprookje. Russische boekkunst en grafiek uit het begin van de twintigste eeuw. Samenstelling Albert Lemmens en Serge-Aljosja Stommels. LS, Nijmegen 2004. 160 pp. en CD.
Eerder dit jaar vond er in Museum Het Valkhof in Nijmegen een tentoonstelling plaats van Russische boekuitgaven uit het begin van de twintigste eeuw. Dit was een periode waarin allerlei nieuwe, aan het eind van de negentiende eeuw uitgevonden druktechnieken werden toegepast, die voor een enorme verbetering van het drukwerk en vooral van de beeldreproductie zorgden. In het prerevolutionaire Rusland leidde dit tot een groot aantal buitengewoon fraaie uitgaven. Beroemd zijn de sprookjesboeken met de kleurrijke, door de Russische volkskunst geïnspireerde illustraties van Ivan Bilibin. Niet minder beroemd zijn de tijdschriften van de Russische symbolisten Zolotoje Roeno (Het gulden vlies, 1906- 1909) en Apollon (Apollo, 1909-1917). In deze tijdschriften publiceerden zowel schrijvers en dichters als schilders; de vormgeving ervan staat sterk in het teken van Jugendstil, impressionisme en postimpressionisme.
Hoe fraai deze uitgaven ook zijn, ze halen het niet, althans niet voor deze recensent, bij wat de Russische avant-garde heeft opgeleverd. De avant-garde verzette zich fel tegen de verfijning en de esthetisering van hun voorgangers, de symbolisten, en kwam met een totaal nieuwe kunst en literatuur. Opmerkelijk in die nieuwe kunst is dat het illustratieve en uitbeeldende of beschrijvende aspect verdwijnt ten
gunste van elementen van de kunst zelf: lijnen, kleuren, woorden. Met andere woorden, het gaat er niet meer zozeer om dat de schilder een (min of meer) herkenbaar beeld van de werkelijkheid schept en een dichter 'over' iets schrijft (een gebeurtenis, indruk, gevoelens of wat dan ook), maar dat de nadruk komt te liggen op het kunstwerk zelf. Een schilderij wordt een structuur van lijnen en kleuren, een gedicht een structuur van woorden: niet in de eerste plaats van woorden die iets betekenen, maar van woorden met bepaalde opvallende kenmerken, bijvoorbeeld dat ze sterk op elkaar lijken wat klank betreft of zijn samengesteld uit ongewone klanken of klankcombinaties.
In de nieuwe avant-gardistische kunst vonden de beeldende kunstenaars en dichters elkaar moeiteloos. Dit kwam niet alleen omdat ze dezelfde uitgangspunten hadden: terug naar het materiaal van de kunst, het beeld en het woord, maar ook omdat veel avant-gardistische Russische dichters, in het bijzonder de futuristen (Majakovski, Kroetsjonych en anderen) een opleiding tot beeldend kunstenaar hadden gehad, nauw samenwerkten met de schilders en zeer betrokken waren bij de vormgeving van hun werk. Dankzij het overvloedig aanwezige artistieke talent in de Russische avant-garde leidde dit tot een, in kwalitatief opzicht, ongeëvenaarde boekproductie. De in kleine oplagen gedrukte, of in nog kleinere oplagen met de hand gemaakte boeken, zijn te beschouwen als kunstwerken op zich. In sommige gevallen, zoals in het bekende Igra v adu (Het spel in de hel, 1912 en 1914) van Aleksej Kroetsjonych en Velimir Chlebnikov, zijn tekst en illustraties nog van elkaar te onderscheiden. De eerste uitgave van dit gedicht is geïllustreerd door Natalia Gontsjarova, de tweede door Kazimir Malevitsj en Olga Rozanova. Vaak echter is de tekst niet los te maken uit zijn beeldomgeving omdat hij daar, bijvoorbeeld door de bijzondere typografie, deel van uitmaakt. In alle gevallen is het zo dat het verbale en beeldende een bijzondere eenheid vormen - zelden heeft de boekkunst zulk een hoog niveau bereikt.
Na de revolutie kwam er geleidelijk minder ruimte voor artistieke experimenten, maar op het gebied van de boekproductie en de typografie is er in Rusland tot ver in de jaren twintig prachtig materiaal tot stand gekomen. We kunnen in dit verband denken aan het werk van El Lissitski, maar zelfs de beeltenis van Lenin leidt door de schetsen van Natan Altman, bijeengebracht in een boek meteen door de kunstenaar ontworpen omslag, tot een hoogwaardig artistiek product.
Een Russisch sprookje geeft een boeiend beeld van de Russische boekkunst gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw. Het beeld is lang niet volledig - er is geen afbeelding van een van de vele handgemaakte boeken van Kroetsjonych, noch van de wonderbaarlijke typografische kunstwerken van Ilja Zdanevitsj - maar dat komt omdat de samenstellers alleen uit de eigen collectie hebben geput. Die collectie bevat voldoende moois en is in Nederland uniek. Op de bij het boek geleverde CD staat, behalve het hele boek als PDF-file, veel bio- en bibliografische informatie over Russische (boek)kunstenaars van de twintigste eeuw.
Willem G. Weststeijn
Vladimir Nabokov, De kunst van het lezen: Tsjechov. Vertaling Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren, Hoorn 2004. 90 blz.
Vladimir Nabokov gaf kort na de Tweede Wereldoorlog college Russische literatuur aan de Universiteit van Cornell in Ithaca, in de staat New York. De colleges en aantekeningen die hij maakte verschenen in het Engels in boekvorm. Uitgeverij Hoogland en Van Klaveren besloot de colleges per schrijver uit te geven en dit jaar werd als eerste in de reeks Tsjechov vertaald door het schrijvers- en vertalersduo Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Na een, in Nabokov-kleuren verteld, relaas over het leven en werk van Tsjechov, aangevuld met eerder door Nabokov geschrapte, soms wat venijnige noten, volgen drie besprekingen: van De dame met het hondje, De vallei en De meeuw. In een toegevoegd notenapparaat van de vertalers worden nog diverse wetenswaardigheden 'over het veelvormige en ingewikkelde karakter van het beest dat vertalen heet' vermeld en worden er herhaaldelijk vertalingen in het Nederlands, naast de vertaling van Nabokov gelegd, wat soms grappige verschillen of misverstanden van dat beest aantoont en nogal wat speurwerk verraadt.
Tsjechov wordt ons door Nabokov als een bijzonder energiek iemand voorgesteld: behalve dat hij zich aan zijn schrijverschap wijdde liet hij allerlei bouwwerken als scholen en klinieken verrijzen en naast zijn gewone artsenpraktijk behandelde hij zeker meer dan duizend zieke boeren per jaar in zijn huis, gratis, en voorzag hij ze allemaal van medicijnen. Hij was iemand die voortdurend bereid was met wie dan ook een praatje aan te knopen en had een enorme belangstelling voor de levens, gewoonten, gesprekken en bezigheden van anderen; hij zong met de zangers en dronk met de dronkenlappen.
AI in zijn eigen tijd waren Tsjechovs portretten van Russische intellectuelen geliefd. Volgens Nabokov was de intellectueel die Tsjechov beschreef typisch Russisch en kon deze alleen bestaan in het Rusland van voor de sovjettijd. De intellectueel van Tsjechov is iemand die het diepste menselijke fatsoen waartoe de mens in staat is, combineert met een bijna belachelijk onvermogen om zijn idealen en principes in daden om te zetten; iemand die geeft om morele schoonheid, het welzijn van zijn volk en het universum, maar er in zijn privé-leven een puinhoop van maakt: hij is niet in staat iets nuttigs te doen, verbeuzelt zijn provinciale leven in een waas van utopische dromen; zakt steeds dieper weg in een eentonig bestaan, is niet alleen ongelukkig in de liefde, maar in alles hopeloos ondoelmatig. Het is een goed iemand die het er niet goed van afbrengt. Zo trekt hij in Tsjechovs verhalen voorbij - verkleed als dokter, student, dorpsonderwijzer enzovoort. Er wordt in die verhalen voortdurend gestruikeld, maar het is 'de struikeling van een man die struikelt omdat hij naar de sterren tuurt.'
Over de stijl van Tjechov is Nabokov mild: 'zijn literaire stijl gaat naar feestjes in doordeweeks tenue'. Hij was best tevreden met 'de Jan met de pet onder de woorden, zeg maar het Woord met de pet,' maar slaagde er volgens Nabokov toch in een artistieke schoonheid over te brengen die ver uitsteeg boven die van veel schrijvers 'die dachten dat zij wisten wat rijk en mooi proza was'. Nabokov vindt bijvoorbeeld De dame met het hondje een van de beste verhalen dat ooit is geschreven: alle traditionele regels van het verhalen vertellen worden doorbroken, er is geen probleemstelling, geen gebruikelijke climax en geen clou op het eind. En belangrijk daarbij is ook de 'magie van onbenulligheden' die Tsjechov bij elkaar brengt: de trivialiteiten leiden niet als wegwijzers naar een of andere betekenis, maar zijn wel van het grootste belang omdat ze de echte atmosfeer geven, 'de verscheidenheid van zijn stemmingen, de glans van zijn charmante geestigheid, de intens artistieke spaarzaamheid van karaktertekening, het levendige detail, en het wegebben van het menselijk leven - worden versterkt doordat ze worden overgoten en omgeven door een zwak iriserend verbale neveligheid.'
Nabokov roemt Tsjechovs 'duifgrijze' wereld die hij vooral zo waardevol acht 'in het schelle licht van die sterke, zelfvoldane werelden die ons worden beloofd door de aanbidders van totalitaire staten,' werelden die Nabokov zelf toen net was ontvlucht. Die duifgrijze wereld wordt door Nabokov in zijn college gepresenteerd in zwart-wit en daarbij moet vooral Gorki het in elk opzicht ontgelden: Tsjechov is de echte kunstenaar, Gorki slechts een didactische schrijver 'een van die naïeve en neurotische intellectuelen die dachten dat het met een beetje geduld en vriendelijkheid wel goed zou komen met die ongelukkige, halfwilde, onpeilbare Russische boer.' Het ging Tsjechov juist om een karakter zo natuurgetrouw mogelijk te schetsen als personage en niet als symbool. Hij leverde geen sociale of ethische boodschap, maar onthulde meer van de zwartste feiten van het 'hongerige, verbaasde, serviele, boze boeren-Rusland' dan een heleboel andere schrijvers, zoals bijvoorbeeld Gorki, die 'hun sociale ideeën lieten voorbijtrekken in een optocht van bordkartonnen figuren.' Zelfs de moderne wetenschap staat volgens Nabokov achter Tsjechov, wiens verhaal gebaseerd is op 'een stelsel van golven, op de nuances van deze of gene stemming. Als in de wereld van Gorki de vormende moleculen materie zijn, krijgen we hier, bij Tsjechov, een wereld van golven in plaats van deeltjes materie, wat, toevallig dichter bij de moderne wetenschappelijke opvattingen over het universum ligt.' In een van zijn geschrapte noten voorspelt Nabokov dan ook dat niet Gorki maar wel Tsjechov als schrijver de eenentwintigste eeuw zal halen!
Eveline Citron-Schlatmann
Dmitri Bakin, Redenen om te leven. Vertaling Arie van der Ent. Vassalluci, Amsterdam 2004. 143 blz.
Dmitri Gennadevitsj Bakin (pseudoniem van Botsjarov) is al een jaar of vijftien actief in de Russische literatuur, maar houdt zich bewust verre van de literaire wereld met zijn daar onvermijdelijk bijbehorende achterklap, ruzies, optredens in het openbaar, vriendjespolitiek en prijzen. Dat betekent niet dat hij als schrijver onopgemerkt blijft. Als niet-Moskoviet (hij is in 1964 geboren in Oekraïne, in de buurt van de stad Donetsk) kreeg hij eind jaren tachtig vrij gemakkelijk toegang tot de hoofdstedelijke literaire tijdschriften, waaronder Oktjabr (Oktober) en Znamja (De banier). De verhalen die hij daarin publiceerde werden gebundeld in Tsep (De keten, Moskou 1991). Later verscheen zijn tot op heden bekendste bundel Strana proischozjdenija (letterlijk 'Land van herkomst', Sint Petersburg, 1996) dat nu in het Nederlands is vertaald onder de titel Redenen om te leven. Het boek zorgde voor enthousiaste reacties in de Russische pers. Een criticus noemde hem in de Literatoernaja gazeta (Literaire krant) een 'groot auteur' die proza schreef 'van een niveau zoals we dat dertig jaar niet hebben gekend.' Zijns ondanks was Bak in toch genoodzaakt enkele (bescheiden) literaire prijzen in ontvangst te nemen.
Tussen de auteur en zijn personages lijkt wel enige overeenkomst te bestaan. Een 'gebruikelijk' personage bij Bakin is iemand die, om wat voor redenen ook, het contact met de wereld is kwijtgeraakt. Neem bijvoorbeeld het korte verhaal 'Wapens'. Een oude man, hoogstwaarschijnlijk ex-militair, verbrandt al zijn boeken en schilderijen en barricadeert vervolgens zijn huis, bevreesd als hij is voor een aanval, 'met tanks en vliegtuigen' op zijn woning. Hij plaatst zelfs enige mitrailleurs, waarbij hij zorgvuldig de schootsvelden nagaat, zodat hij de vijand zo lang mogelijk tegenstand kan bieden. In zijn huis geeft hij met pijlen aan hoe hij zich moet terugtrekken als ze van het terras dan wel vanaf de voordeur zouden aanvallen. Het verhaal besluit met de zin: 'Beide soorten pijlen kwamen in de verste hoekkamer bij elkaar, waar geen meubels stonden, geen mitrailleur, waar hij jaren geleden was geboren.'
De hoofdpersoon in het verhaal 'Bladeren' is een
oorlogswees die een dorp binnenkomt en door een bejaard echtpaar in huis wordt opgenomen. De jongen, naar zijn nieuwe stiefvader Bedolaginjunior genoemd, wordt geen onderdeel van de dorpsgemeenschap. 'Bedolagin, die niet meedeed met de spelletjes van zijn leeftijdgenoten die het noodlot wilde tarten, verkoos het innerlijke leven boven het uiterlijke en sloot zich meer en meer in zichzelf op, maar alle wegen die hij nam naar denkbeeldige doelen die zijn dorst naar kennis konden lessen, waren wegen die wegvoerden.
' Als de stiefvader sterft erft hij het huis. Hij blijft een buitenbeentje, ook als een plaatselijke schilder, die de opdracht heeft gekregen een aantal iconen te schilderen voor de kerk, zijn portret daarvoor gebruikt en een vrouw, die aardig wat jaren ouder is dan hijzelf, bij hem intrekt. Toch zoekt ook hij, net als de ex-militair uit 'Wapens' en vele andere personages van Bakin, naar geborgenheid. 'Een uur lang zat hij voor een lege halfliterfles, dacht na over zijn verlossing en verlangde vol heimwee naar de moederschoot, toen wankelde hij hinkend het erf op om het meest luchthartige en onbeduidende deel van zijn erfenis in ogenschouw te nemen: het huis met de aangrenzende zomerkeuken ...'
Bakins verhalen geven een zwart en somber beeld van de Russische werkelijkheid. Stilistisch zijn ze heel bijzonder. Zijn proza doet vaak denken aan dat van Andrej Platonov, die trouwens ook personages beschreef die 'het innerlijke leven boven het uiterlijke verkozen' en een 'dorst naar kennis' hadden. Belangrijke aspecten van dat proza zijn het weergeven van intieme gevoelens van een hele groep mensen, het personifiëren van dingen en het rechtstreeks verbanden leggen tussen kosmos, natuur en innerlijk leven, tussen abstracta en concreta.
Hij liep naar het dorp verderop waar een dienstdoende kerk stond die tijdens de oorlog zwaar te lijden had gehad en nu beetje bij beetje hersteld werd door mensen die doof waren geworden van de nachtelijke schreeuw van het geweten en die wanhopig verlangden naar vergeving en verwantschap.
Daarbij bemerkte hij niets van de droge koude waarmee hij het huis vulde en besmette, van het onomkeerbare proces van bederf dat zelfs tot in het gesteente doordrong, dat zich in de muren nestelde, waar de door de uiterste eenzaamheid en de genadeloze tijd gebaarde liefde van zijn vrouw verwoed en geruisloos brandde.
... hij leefde met hen op één aarde die hun spieren voedde met eendere kracht en eendere vermoeidheid, ademde dezelfde lucht in als zij, vastberadenheid in en besluiteloosheid uit, dronk hetzelfde water met de bijsmaak van gras, met de bijsmaak van wortels, en had het evengoed aangedurfd met geweld een aanslag te doen op haar wezen, waarvan de onaanraakbaarheid en onverwoestbaarheid werd gegarandeerd door Baskakovs bloed, door zijn heilige arbeid van zestien jaar geleden, door het virtuele stempel van zijn eigendom tenslotte.
Zulk proza is zeldzaam in de huidige Russische literatuur en zal ook de zeer actieve vertaler, die 'alles vertaalt wat los en vast zit,' meer genoegen geven dan de zoveelste toch wat zouteloos wordende Akoenin.
Willem G. Weststeijn