Op zondag 28 november 2004 vond er in de kerk van de Doopsgezinde Gemeente aan het Singel in Amsterdam een herdenkingsbijeenkomst plaats voor Frans Stapert. Als slavist, bandleider, journalist, vertaler, uitgever et cetera, et cetera was Frans een bekende figuur in de Amsterdamse culturele wereld. Zijn zelfgekozen dood twee jaar geleden was voor iedereen die hem kende een grote schok. Onder de sprekers die hem herdachten was Cees Willemsen. In zijn voordracht gaat hij in op de rol die Frans Stapert als vertaler en uitgever heeft gespeeld in de Nederlandse slavistiek.
Laat ik voorop stellen dat ik Frans Stapert nooit heb ontmoet. En omdat u - als vrienden Frans - mij niet kent, zult u zich afvragen, waarom juist ik hier moet staan. Mijn antwoord klinkt een beetje modieus. U kunt mij het best beschouwen als de AIVD van de Nederlandse slavistiek. Oftewel ik verzamel alles water over vertalers en vertalingen met betrekking tot het Russisch in het Nederlands verschijnt. Niet heel stiekem, maar wel in de provincie, dus mijn activiteiten zijn - ondanks de nieuwe openheid - niet bij iedereen bekend.
Frans, geboren in 1957, was vanaf zijn dertigste actief met vertalen, althans publiekelijk.
Wat mij opviel in zijn vertaaloeuvre en zijn uitgavebeleid is zijn voorkeur voor absurdistisch
en vooral ook opgewekt proza. Gezien zijn regelmatig terugkerende sombere buien lijkt dit
een opvallend gegeven. Ik houd het er maar op dat het vooral een lachen was om niet te huilen.
Lachen om niet te huilen. Extremen, ook extremen in stemmingen en temperament
passen uitstekend bij Rusland. Dus dat Frans en de Russen elkaar vonden is niet verwonderlijk.
De Russen-althans dat is mijn analyse - zijn geen burgers. Maat houden, orde, stiptheid, netheid en rationaliteit zijn in het algemeen niet aan hen besteed. En omdat wij als van Huizinga het ooit verwoordde - van de kraker tot en met de notaris allen burgers zijn, loopt zelfs de meest onconventionele landgenoot, dus ook een Frans, vroeg of laat tegen een Russische muur. Vandaar dat het mij niet ver baasde toen ik in zijn necrologie las dat hij een haat-liefdeverhouding tot Rusland had. Dat kan niet anders.
De meest gehanteerde remedie om het ondanks de genoemde culturele kloof voor langere tijd met de Russen uit te houden, is het wapen van de ironie. Veel Ruslandkenners bedienen en bedienden zich - denk aan Karel van het Reve - van dit bij uitstek vaderlandse instrument. Na deel van de ironische levenshouding is haar noodzakelijk gebrek aan commitment. Ik weet niet of dit voor Frans gold, maar dat afnemend gevoel van betrokkenheid zou ook hem opgebroken kunnen hebben. Maar voor alle duidelijkheid, dit is slechts een hypothese.
Vanzelfsprekend is wat ik u hier tot nu toe vertelde niet in mijn archieven terug te vinden, daarin heb ik alleen realia verzameld, zoals recensies van zijn werk en interviews met hem.
Het leek me aardig om vanmiddag met u in vogelvlucht langs de prille ontvangst van Frans levenswerk te scheren.
De oudste vermelding van zijn naam in de landelijke pers, is een korte annonce in de Volkskrant in de rubriek ISBN van 30 oktober 1990.
Het betreft zijn eerste, zelfstandige literaire vertaling Terugweg afgesneden van Aleksander
Kabakov. Een anti-utopie uit het Gorbatsjov-tijdperk, waaruit de crisis maar vooral de
ongewisheid waarin volk en land eind jaren tachtig verkeerden duidelijk wordt. Arthur
Langeveld noemde het boek in NRC Handelsblad geen literair meesterwerk, maar als tijdsdocument uitermate boeiend.
Frans mocht niet klagen over de recensie want Langeveld spreekt ook nog eens over 'een
goede vertaling', toch een kleine opsteker voor een beginnend vertaler. Let wel, het is eerder
uitzondering dan regel dat recensenten een oordeel, laat staan een gefundeerd oordeel, over
de kwaliteiten van een vertaling geven. In het
algemeen moeten vertalers maar aannemen dat
geen nieuws goed nieuws is.
Het boek van Kabakov was overigens niet
Frans allereerste literaire vertaling: dat was
Kinderen van de Arbat een coproduktie met
Aai Prins, Gerard Rasch en Maya de Vries. Dit
herinnert ons er aan dat Frans vertaalcarrière
onlosmakelijk verbonden is met de vruchten
van het glasnost en perstrojkatijdperk. Een tijd
die nu al zo ver achter ons lijkt te liggen. Inmiddels is er anderhalve generatie Russen opgegroeid die het communisme niet meer aan den
lijve heeft ervaren.
In de tijd dat Frans ging vertalen was de democratische toekomst van Rusland nog verre
van gewis en vooral onder Ruslandkenners was
de scepsis ten aanzien van de mogelijkheid tot
wezenlijke veranderingen erg groot. De idee
van het eeuwige, onveranderlijke en despotische Rusland, schudde men niet zo gemakkelijk van zich af. Dat vind je in de recensies terug.
Ook Frans lijkt vooral gefascineerd te zijn geweest door de constanten in de Russische
geschiedenis, want als vertaler en uitgever koos
hij vooral voor die literatuur die de eeuwig
terugkerende contradicties in het Russische
maatschappelijke bestel op de korrel nam.
Ilf en Petrov waren al zijn helden toen hij
nog studeerde. In de traditie van Gogo! en andere satirici namen zij Lenins en Stalins Rusland op de hak. Veel van het werk van Ilf en
Petrov was voor de oorlog in het Nederlands
vertaald, maar slechts antiquarisch verkrijgbaar. In het Gorbatsjovtijdperk kwamen verschillende uitgevers plotseling op hetzelfde idee om dit werk opnieuw te vertalen en uit te geven. Toch was dit niet toevallig, want zoals Frans op de achterflap van zijn eerste Ilf en Petrov-uitgave schreef, vertoonde de sovjetmaatschappij die door het tweetal op de kor rel werd genomen sterke parallellen met het heden, vooral dankzij de opnieuw actuele confrontatie van communisme en kapitalisme.
Desondanks weigerde De Bezige Bij Frans vertaling van De twaalf stoelen omdat de Wereldbibliotheek diezelfde vertaling al eerder had aangekondigd. Frans had De Bij daar nota bene
zelf op gewezen. Maar elk nadeel heeft zijn voordeel, en zo gaf deze weigering Frans de beslissende stoot om zelf een uitgeverij te beginnen.
Hiervoor was wel enige moed nodig, want hij wist van meet af aan dat zijn eerste uitgave
moest concurreren met de, eveneens nieuwe, vertaling van de Wereldbibliotheek, en zo groot
was en is de markt voor Russische literatuur niet. Misschien was hij toch een beetje misleid
door het succes van De kinderen van de Arbat.
Een succes, zo zou spoedig blijken, dat zich niet zo gemakkelijk liet herhalen. Want toen de muur eenmaal gevallen was, nam de belangstelling voor de Russische literatuur zienderogen af. Het land verloor met Jeltsin snel aan exotiek en aan die laatste niet-literaire connotatie ontleende de Russische literatuur van oudsher extra aantrekkingskracht.
Frans was al in zijn studietijd aan de vertaling van De twaalf stoelen van Ilf en Petrov begonnen. Hierdoor en door het voordeel van de eigen uitgeverij slaagde hij erin om zijn vertaling nog net voor die van Arie van der Ent te doen uitgeven. Het werd een prachtige uitgave met drie mooie gekleurde prenten van de hand
van de in Amsterdam woonachtige Rus Andrej Rojter. Frans kende Rojter via galeriehouder Milco Onrust, die samen met hem de uitgeverij had opgestart en die hem ook het idee om zelf uit te geven aan de hand had gedaan.
Jan Paul Hinrichs, die als eerste - 18 december 1993 - De twaalf stoelen recenseerde voor Vrij Nederland. spreekt van een jongens droom van menig slavist om dit boek te vertalen. Volgens Hinrichs is De twaalf stoelen een van de beste, maar ook een van de geestigste Russische romans en hij zegt dan: 'Ik heb de voortreffelijke nieuwe vertaling die kennelijk door een gelegenheidsuitgeverij op de markt is
gebracht, maar er alleszins fraai uitziet, in één
ruk uitgelezen.'
Manu Waegemans herhaalde deze lof kort
daarna in de Vlaamse pendant van de Volkskrant,
Het laatste Nieuws, waarin hij ook het
recent vertaalde Zoja 's appartement van Boelgakov
bespreekt. Hij wijst op de overeenkomsten
tussen beide werken die ongeveer tegelijkertijd
in de Sovjetunie verschenen en zegt dan:
'je moet al heel dom zijn om de talloze parallellen
met het heden niet te zien.'
Dat viel dus meer mensen op, en dat zal,
zoals ik hiervoor aanhaalde, ook een belangrijke
reden zijn geweest - naast de kwaliteiten
van het boek - waarom deze vertaling zoveel
aandacht kreeg. Antar El-Mecky wijdde in de
Volkskrant zelfs driekwart pagina aan De
twaalf stoelen maar zwijgt over uitgeverij of
vertaling. Meerdere lovende recensies volgden
en dus mag je gerust spreken van een droomstart
voor Bondi en Galerie Onrust en vertaler
Stapert. Frans en Milco worden in deze periode
herhaaldelijk geïnterviewd, waarbij Frans liet
weten dat hij ooit Russisch ging studeren om
De meester en Margarita, een zeer humoristische
roman volgens hem, in het origineel te kunnen
lezen. De absurdistische schrijver Charms
bleek een andere favoriet van hem.
Op Ilf en Petrov was hij geattendeerd door
een van zijn docenten aan de universiteit. 'We
liepen een kamer binnen die hij - de docent -
met een sleutel opende, waarbij hij een zin uitsprak
die volgens hem elke Rus kende: 'Dit is
de sleutel van de kamer waar het geld ligt.' Die
zin kwam uit De twaalf stoelen.
Geld. Ik heb niet de indruk dat geld Frans
grootste drijfveer was om te vertalen of zelf uit
te geven, maar de verkoopcijfers van zijn
eersteling zullen hem gezien de vele lovende recensies
toch wat zijn tegengevallen. Ik herinner
u eraan dat pas vandaag - twaalf jaar na dato -
de tweede druk van De twaalf stoelen verschijnt.
De goedkope Ooievaarpocket-editie uit
1997 even niet meegerekend. Van daar dat Frans
een list verzon om zijn werk weer onder de aandacht
te brengen.
Volwassen geworden tijdens de politieke
hoogtijdagen van VVD-kopstuk Hans Wiegel,
zal Frans zich Wiegels adagium herinnerd
hebben: Het maakt niet uit wat ze van je zeggen als ze maar over je spreken. En zo kwam hij op het idee om onder het pseudoniem Anton Balaganov
een vernietigende recensie van zijn eigen
vertaling in het serieuze en toen goedgelezen
blad Oosteuropa Verkenningen te plaatsen.
Volgens Anton B. oogde het boek wel fraai,
maar de vertaler had het op betreurenswaardige
en onverantwoorde wijze herschreven in
plaats van vertaald. Verder vroeg hij zich af wat
de op zich fraaie illustraties in godsnaam met
de inhoud van het boek te maken hadden. De
recensent die kennelijk het Russisch meester
was, had het origineel erbij gepakt en ontdekte
dat de vertaling een Elsschotpastiche, erger nog,
zelfs een Elsschotpersiflage was.
Anton/Frans geeft een paar voorbeelden van
ontoelaatbare, interpretatieve vrijheden, en
vindt de roman bovendien veel te modern vertaald.
Hij concludeert dan ook: 'Ik kan me dus
niet aansluiten bij alle lof die diverse recensenten
De twaalf stoelen hebben toegezwaaid. Uit geven, vormgeven, vertalen en boeken verkopen
zijn aparte disciplines en uit de manier waarop
deze uitgeverij een en ander probeert te combineren,
blijkt dat ze over onvoldoende professionaliteit
beschikt.' Nu was Frans natuurlijk
niet helemaal gek. Tussen neus en lippen door
attendeerde hij de argeloze lezer er dus wel op
dat het boek overal lovend was ontvangen en hij
besloot enigszins verrassend dat deze Twaalf
stoelen ondanks de manifeste tekortkomingen in
geen boekenkast mocht ontbreken.
Een origineel geintje dus, met onbekend resultaat.
Toch heeft het ook iets van een spel met
eigen onzekerheden. Elke vertaling is ten slotte
slechts een benadering van het origineel en wie
beseft dat beter dan de vertaler zelf. Eerder had
Frans zich er al eens over uitgelaten dat hij tijdens
het vertalen moest uitkijken niet met
zichzelf op de loop te gaan. Want Ostap Bender
zat kennelijk in hem. In datzelfde interview
heeft hij het over de prollerige toon van Ostap
Bender. Ken u dat woord? Neen en toch weet u
wat hij bedoelt.
Ook verschillende recensenten refereerden
aan Frans' Benderachtige imago. Een van hen
begon zijn recensie wel erg origineel. 'Enige
tijd geleden kwam ik mijn oud-leraar Russisch
tegen in een café. Hij was tamelijk dronken en
wist absoluut niet meer wie ik was. Dit belette
hem niet om mij hard op de schouders te slaan
en "je was altijd mijn beste leerling" te roepen.
Voorts vertrouwde hij me toe dat hij een boek
had vertaald en uitgegeven. Het is altijd al een
fantast geweest dus ik dacht dat hij me weer in
de veiling zat te nemen. Twee dagen later lag
het boek op mijn bureau: De twaalf stoelen.'
Helen Saelman sprak in NRC Handelsblad
over de lichtzinnige zwier waarmee Frans vertaalde.
Vervolgens merkte ze puntig op dat de
Nederlandse wederwaardigheden van llf&Petrov
treffend pasten binnen de sfeer van hun romans.
Want na De Twaalf stoelen zou ook Het
gouden kalf door zowel de Wereldbibliotheek
als uitgeverij Bondi&Onrust worden uitgegeven.
De Volkskrant schreef daarom eind
1994, toen beide kalveren verschenen waren
heel toepasselijk: 'Het gouden kalf twee keer
geslacht'. In feite drie keer want zoals Hinrichs
in Vrij Nederland wist te melden, had ook de
Groningse slavist Niko Rijnenberg (1961-
1994) hetzelfde boek vertaald. Hij was Frans Stapert en Arie van der Ent zelfs voor geweest,
maar zijn vertaling was niet verder gekomen
dan het typoscript, dat hij kort voor zijn dood
had laten kopiëren en waarvan er enige tientallen
verkocht zouden zijn in Amsterdamse en
Groningse boekhandels.
Het is opvallend dat zowel Jan Paul Hinrichs
in Vrij Nederland als Antar el Mecky in de
Volkskrant in hun uitgebreide recensie van Het
gouden kalf niets zeggen over de kwaliteit van
de vertalingen van Frans Stapert en Arie van der
Ent. Dat is frappant omdat beide recensenten
slavisten zijn en hier dus een uitgelezen mogelijkheid
hadden beide vertalingen te vergelijken.
Ik vond wel een klein interviewtje met Frans
en Arie in de Volkskrant naar aanleiding van de
merkwaardige omstandigheid dat ze beiden
steeds dezelfde werken vertaalden. Wat vonden
ze nu van elkaars vertalingen vroeg de journalist
van de Volkskrant. 'Topkwaliteit' zegt Stapert
over van der Ent. 'Leest als een trein' zegt
Van der Ent over Stapert, maar wel iets te veel
naar deze tijd vertaald voegt hij er aan toe. Frans
incasseert dit kleine speldenprikje ogenschijnlijk
lijdzaam, maar even later prikt hij terug:
'Van de twaalf stoelen heb ik sinds vorig jaar
tweeduizend exemplaren weggezet( ... ) en 'die
kopers kiezen natuurlijk mijn Gouden kalf' De
onbekende interviewer wilde kennelijk objectief
blijven, want hij voegt er aan toe. 'Wie Van der
Ent koopt is met 59 gulden wel goedkoper uit.'
Wilfred Takken, de oudleerling van Frans
die we eerder tegen kwamen toen hij een
dronken Frans in het cafe ontmoette, vond de
gelijktijdige publicatie van de twee kalveren
wél een uitgelezen mogelijkheid om beide vertalingen
te vergelijken. Het zal niet verbazen
dat hij de kant van zijn oude leermeester kiest.
Allereerst citeert hij in zijn recensie veelvuldig
uit Frans' vertaling, zonder dat overigens te vermelden,
en zegt dan:
Frans Staperts versie is een fris groen
boekje dat lekker ruikt. Stapert heeft
zeer creatief vertaald en vrij gezocht
naar Nederlandse equivalenten voor
Russische grappen. Hij heeft veel zorg
besteed aan vaart en ritme en laat het
boek verder voor zichzelf spreken. Heel
anders is het bij de vertaling van Arie van der Ent. Met de vertaling zelf is niet
zoveel mis, al is Stapert veel beter.
Takken geeft dan een voorbeeld van een van
Benders befaamde standaarduitdrukkingen: bij
Stapert klinkt het: 'Het ijs is gebroken, heren
gezworenen', Van der Ent vertaalt: 'Het ijs is
los, dames en heren van de jury'. Ik ben het met
Takken eens dat die laatste zin niet loopt. Maar
daar staat tegenover dat ik aarzel bij de vertaling
van een andere zin, die in het interview in
de Volkskrant geciteerd wordt: Arie van de Ent
vertaalt: 'Voetgangers verdienen liefde. Voetgangers
vormen het grootste deel van de mensheid.
Sterker nog het beste deel'. Frans: Voetgangers
moet je liefhebben. Het leeuwendeel
van de mensheid bestaat uit voetgangers. Het
beste deel ervan bovendien'. De tussenzin 'het
leeuwendeel van de mensheid bestaat uit voetgangers'
klinkt lekkerder dan het modalere 'het
grootste deel van de mensheid.' Maar Aries
laatste zin: 'Sterker nog het beste deel', vindt
ik weer beter bekken dan: 'Het beste deel ervan
bovendien.' Dus hier misschien toch liever een
combinatie van beide.
Mijn korte zoektocht in de archieven van
uitgeverij Bondi heeft overigens een klein raadsel
opgehelderd. Ik had me er ooit over verbaasd
dat Kristien Warmenhoven in een uitgebreide
recensie van De twaalf stoelen en Het gouden
kalf in HP/De Tijd citeerde uit Frans' vertaling
van De twaalf stoelen, terwijl ze alleen Arie van
der Ents vertaling besprak. Nu moet ik overigens
bekennen dat ik mijn huiswerk niet altijd
goed maak, want het volgende ingezonden
briefje van Frans had ik gemist:
Onder het kopje 'Het Sovjetbroertje van
Schwejk' wees hij onder aanhaling van het
volledige citaat van zijn door Kristien Warmenhoven
geciteerde openingszin op deze
merkwaardige omissie. Helaas kan ik Frans niet
meer vragen om een reactie op het curieuze kattebelletje
van Warmenhoven dat ze hem in reactie
op zijn ingezonden brief stuurde. Volgens
haar waren door een misverstand de namen van
Frans, zijn uitgeverij en de titels van zijn vertalingen
weggevallen. Ze vervolgt dan:
Directe aanleiding voor mijn stuk was
de verschijning van genoemde romans
bij De Wereldbibliotheek. Van uw vertaling bij Bondi van De twaalf stoelen
was ik helaas niet tijdig op de hoogte.
Ook de aankondiging van uw versie van Het gouden kalf heeft mij nooit bereikt.
Omdat ik uw soepele en vindingrijke
vertaling duidelijk verkies boven de
gekunstelde van Arie van der Ent, heb
ik u in mijn stuk 'binnengesmokkeld'
door vermelding in de literatuuropgaaf.
Ook mijn keuze voor (grotendeels) uw
versie van de openingszin van De twaalf
stoelen moet u zien in dat licht. Daarom
betreur ik het zeer dat uw naam en die
van de uitgever uiteindelijk niet onder
het stuk zijn terechtgekomen.
Met vriendelijke groet,
Kristien Warmenhoven.
Ik moet u bekennen dat ik heel goed begrijp
waarom Warmenhovens reactie niet in HP/De
Tijd is geplaatst. Hoe kun je citeren uit een boek
dat je nooit gezien hebt en waarom moetje vervolgens
de vertaler ervan in je stuk binnen
smokkelen? Was dit bedoeld als een pastiche
op Ostap Bender? Ik vermoed dat Frans,
vertrouwd met de absurdistische sovjetwereld,
deze reactie wel heeft weten te plaatsen, al zal
hij er waarschijnlijk een paar gram wodka bij
nodig hebben gehad.
Een fles sjampanskoje kon hij in elk geval
opentrekken toen Jan Paul Hinrichs, zijn derde
Ilf en Petrov vertaling De blauwe duivel juichend binnenhaalde in Vrij Nederland. Nou
ja, juichend, dit keer prijst Hinrichs niet de vertaling,
die aanbeveling vindt hij inmiddels kennelijk
overbodig, maar hij schildert Frans' project
opnieuw in de meest sympathieke kleuren.
Uitgeverij M Bondi (voorheen M Bondi& Galerie
Onrust) wordt een unieke Amsterdamse
onderneming genoemd met een uitgever/vertaler
die de concurrentie van de Wereldbibliotheek
trotseerde. Hij prijst Frans daarom
gelukkig dat hij met De blauwe duivel nu eindelijk
het rijk alleen heeft. En wanneer hij het
heeft over het onvervalste leesplezier dat
Ilf&Petrov hem hebben opgeleverd, geeft hij
eigenlijk het grootste compliment dat je schrijvers
en in dit geval de vertaler ervan kan geven.
Ik sluit me daar graag bij aan.