De Russische kroniek Verhaal van voorbije jaren
(Povest vremennych let), vaak ook Nestorkroniek genoemd, is het eerste en oudste deel
van een groep Oost-Slavische kronieken. De
Povest wordt toegeschreven aan de monnik
Nestor van het Kiëvse Holenklooster, die tevens
auteur is van de hagiografie Het leven van Feodosi.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn echter
slechts delen van de kroniek van zijn hand. Wel
is het zeker dat de Povest in het Holenklooster
is geschreven. De oorspronkelijke kroniek beschrijft
de geschiedenis van Kiëv-Roes vanaf
de periode na de zondvloed tot 1110. De Povest is een mengeling van christelijk geïnterpreteerde
historische feiten en volksoverleveringen
en bevat veel bijbelse en hagiografische
elementen. De auteur of auteurs stellen zich ten
doel de eenheid en verhevenheid van het land
van Roes en zijn orthodox-christelijke beschaving
te bezingen. Het ontstaan ervan wordt gedateerd
aan het begin van de twaalfde eeuw. De
kroniekschrijvers baseren zich voor hun kennis
van de wereldgeschiedenis in belangrijke mate
op de uit de negende eeuw daterende kroniek
van Georgios Hamartolos, een Byzantijnse
monnik. De geschiedenis wordt door Hamartolos
opgesplitst in vier periodes vanaf de schepping
van de wereld tot het jaar 842.
De Nestorkroniek heeft oorspronkelijk drie
redacties gekend. De eerste ontstond in Kiëv
tussen 1113 en 1115. In deze redactie zijn Het
verhaal van de verspreiding van het Christendom
in Rusland (1037) en de Kroniek van het
Kiëvse Holenklooster (1073) opgenomen. In
1116 volgde de tweede redactie van de hand van
de abt Silvester van het St. Michail-Vydoebitski
Klooster in Kiëv. De derde redactie, uit
1118, kwam voort uit de kring rond Mstislav
Vladimirovitsj, vorst van Novgorod en de oudste
zoon van Vladimir Monomach. Deze oorspronkelijke
redacties zijn niet bewaard gebleven
maar overgeleverd via latere kronieken, alle
van Russische bodem. De bekendste zijn de
Codex Larentianus (Lavrentjevskaja Letopis)
uit 1377 en de Codex Hypatianus (Ipatjevskaja
Letopis) uit het begin van de vijftiende eeuw.
De Codex Laurentianus, genoemd naar de monnik
Lavrenti, wordt meestal als uitgangspunt
gebruikt voor weergave van de kroniek. Hierop
is ook de onderstaande vertaling gebaseerd.
De Codex Laurentianus zet de oorspronkelijke
kroniek voort van 1111 tot 1305 en beschrijft
voor die periode gebeurtenissen in het Noord-Oosten
van Rusland, met name in het vorstendom Soezdal. De Codex Hypatianus bevat de
beste weergave van de derde redactie van de Povest
en behandelt in drie delen de geschiedenis
tot 1292. Een andere zich op de Povest baserende
kroniek is de Radzovilkroniek (Radzovilovskaja
Letopis). Deze is geschreven aan het
einde van de vijftiende eeuw en behandelt de
geschiedenis tot 1206. Het werk is verlucht met een groot aantal miniaturen. De Troitskikroniek,
ten slotte, vult de geschiedenis van Kiëv Roes
zoals beschreven in de Povest aan met een
geschiedschrijving van Moskou tot 1409. Deze
kroniek is in 1812 tijdens de brand van Moskou
verloren gegaan. Delen ervan zijn opgenomen
in het werk Geschiedenis van de Russische staat
van de Russische historicus N.M. Karamzin.
Er zijn verschillende stijlen in de Nestorkroniek
te herkennen. Allereerst de stijl van de
annalen: een nuchtere en zakelijke opsomming
van concrete historische gebeurtenissen van
een bepaald jaar, ongeacht of ze toen feitelijk
hebben plaatsgevonden of moeten dienen als
verklaring voor andere feiten of gebeurtenissen.
De Byzantijnse annalenstijl heeft hier zijn
invloed doen gelden. In de tweede plaats de beschouwende
stijl, vaak gebruikt in combinatie
met de annalenstijl. Opvallend in deze stijl is de
religieus-belerende, retorische toon. Historische
gebeurtenissen of natuurverschijnselen
worden religieus geïnterpreteerd. Zo worden
oorlogen of rampen gezien als straf van God
voor conflicten tussen vorsten, terwijl overwinningen
of successen beschouwd worden als
Gods beloningvoordedeugdzaamheiden mildheid
van heersers. Veelvuldig wordt geciteerd
uit het oude testament, heiligenlevens en andere
religieuze geschriften. Er wordt overvloedig
gebruik gemaakt van het middel van de retoriek.
Een derde stijl is die van de sagen. Hierin
worden oude, mondeling overgeleverde verhalen
en anekdoten op levendige wijze weergegeven.
Ze vormen een levendige aanvulling op de bondige jaarberichten. De auteur is in deze
tekstdelen veel minder religieus gepreoccupeerd
en maakt geen of nauwelijks gebruik van
retorische middelen. Er is sprake van een naïeve,
ongekunstelde schoonheid. Het feit dat in
de Povest diverse meerdere stijlen te herkennen
zijn doet vermoeden dat er sprake is van verschillende
auteurs.
Het wereldbeeld dat uit de kroniek oprijst is
collectivistisch en vervuld van een christelijke
heilsverwachting. Er is sprake van een dualisme
van goed en kwaad, een strijd tussen God
en duivel, christendom en heidendom.
Onderstaand zijn de kroniekjaren van 1029 tot
1074 vertaald. De kroniek beschrijft hier de regeringsperiode
van Jaroslav de Wijze (1036-
1054) en de machtsstrijd die zich na zijn dood
ontspint tussen zijn zonen. De kroniekschrijver
roemt Jaroslavs verdiensten voor de verspreiding
van het christendom en besteedt veel aandacht
aan zijn krijgsverrichtingen. Onder het
jaar 1051 vinden we een passage over de geschiedenis
van de stichting van het Kiëvse Holenklooster.
Kenmerkend voor het Christelijk orthodoxe,
middeleeuwse denken zijn de verhalen
over duivels en tovenaars, die we aantreffen
onder het jaar 1071.
In 6537 (1029) was het vredig.
In 6538 (1030) nam Jaroslav Belz1 in. Aan Jaroslav werd een vierde zoon geboren
en hij noemde hem Ysevolod. In hetzelfde jaar trok Jaroslav op naar de Tsjoeden,2
overwon hen en stichtte de stad Joerjev.3 In die tijd stierf Boleslav de Grote in het
land van de Lechen4 en er brak daar een opstand uit. Het revolterende volk doodde
zijn bisschoppen, popes en bojaren; er heerste oproer bij hen.
In 6539 ( 1031) verzamelden Jaroslav en Mstislav een grote legermacht, trokken
op tegen de Lechen en namen opnieuw de steden der Tsjerven5 in. Zij verwoestten
het land van de Lechen, brachten veel Lechen mee terug en verdeelden hen. Jaroslav
liet zijn krijgsgevangenen zich vestigen in het gebied langs de Ros en daar zijn
zij tot de dag van vandaag.
In 6540 (1032) begon Jaroslav langs de Ros steden te stichten.
In 6541 (1033) stierf Mstislavs zoon Eustafi.
In 6544 (1036) ging Mstislav op jacht, werd ziek en stierf. En ze zetten hem bij
in Heilige-Verlosserskerk, die hij zelf had gesticht. Want tijdens zijn regering was
deze zo hoog opgetrokken als een man, staande op een paard, met zijn hand kon reiken.
Mstislav was grof van gestalte, had een rode gelaatskleur en grote ogen. Hij was
dapper in het gevecht, genadig en zeer gesteld op zijn droezjina,6 voor wie hij niet
zuinig was met bezit en die hij in eten en drinken geen beperkingen oplegde.
Hierna nu nam Jaroslav zijn gehele gebied over en werd alleenheerser over het
Russische land. Jaroslav ging naar Novgorod en stelde zijn zoon Vladimir aan in
Novgorod. Als bischop benoemde hij Zjidjata.7
En in die tijd werd aan Jaroslav een zoon geboren, die Vjatsjeslav werd genoemd.
Toen Jaroslav in Novgorod verbleef, kreeg hij bericht dat de Petsjenegen Kiëv belegerden.
Jaroslav verzamelde een groot leger, dat bestond uit Varjagen en Slovenen,8 ging naar Kiëv en trok zijn stad binnen. De Petsjenegen waren met tallozen.
Jaroslav ging de stad uit en stelde zijn droezjina op voor de slag, de Varjagen in het
midden, op de rechtervleugel krijgslieden uit Kiëv en op de linkervleugel strijders
uit Novgorod. En zij stelden zich op voor de stad. De Petsjenegen gingen in de aanval
en zij leverden slag op de plaats waar nu de Heilige Sofia staat, de zetel van de
Russische metropoliet; toen was het een veld buiten de stad. Het was een zware veldslag,
die tegen de avond ternauwernood door Jaroslav gewonnen werd. De Petsjenegen
vluchtten verschillende kanten op en wisten niet waar ze heen moesten. Sommigen
verdronken op de vlucht in de Setoml, anderen in andere rivieren en de rest
is tot op de dag van vandaag voortvluchtig. In hetzelfde jaar wierp Jaroslav zijn broer
Soedislav in Pskov in de gevangenis, omdat men deze bij hem belasterd had.
In 6545 (1037) stichtte Jaroslav de grote stad, die gouden poorten heeft;9 hij
stichtte de Heilige-Sofiakathedraal, de zetel van de metropoliet, en daarna op de Gouden
Poort de Heilige Maria-Boodschapkerk, vervolgens het Heilige-Georgiosklooster
en het Heilige-Irinakloostert.10 Tijdens zijn regering begon het christelijk
geloof te bloeien en zich te verbreiden, het aantal monniken groeide en er verschenen
kloosters. Jaroslav was gesteld op kerkelijke regels. Priesters achtte hij hoog,
monniken nog hoger. Met ijver legde hij zich toe op de boeken en las ze vaak, zowel
's nachts als overdag. Hij bracht veel schrijvers bijeen en liet de boeken uit het
Grieks in het Slavisch vertalen.11 Zij schreven veel boeken over, welke bestudeerd
worden door gelovigen die vreugde scheppen in de leer van God. Zoals de een het
land omploegt, de ander zaait, weer anderen oogsten en eten van het overvloedige
voedsel, zo ook hier. Want zijn vader Vladimir ploegde het land om en maakte het
rul, dat wil zeggen hij verlichtte het door zijn doop. Jaroslav nu zaaide het woord
van de Schrift in de harten der gelovigen; en wij zijn het die oogsten door de leer uit
de boeken aan te nemen.
Groot is immers het nut van het bestuderen van de geschriften; zij wijzen en leren
ons de weg tot boete. In de woorden van de Schrift vinden wij wijsheid en matigheid.
Want het zijn stromen, die de wereld te drinken geven, het zijn bronnen van
wijsheid. In de boeken zit een onmetelijke diepte; door hen worden wij bij droefheid
getroost, zij zijn teugels tot matigheid. Want groot is de wijsheid, zoals ook Salomon,
haar prijzend, zei: 'Ik, wijsheid, heb het licht gehuisvest en het verstand en de
rede heb ik aangeroepen. De vreze des Heren ... Van mij zijn de raadgevingen en de
wijsheid, van mij zijn de zekerheid en de kracht. Door mij heersen de vorsten en
schrijven de machtigen het recht. Door mij roemen zich de hoogwaardigheidsbekleders
en beheersen de tirannen het land. Ik houd van hen die van mij houden, zij die mij zoeken zullen genade vinden.'12
Wanneer gij immers in de boeken naarstig
naar wijsheid zoekt, dan zult gij groot heil vinden voor uw ziel. Want hij die vaak
de boeken leest, spreekt met God of met heilige mannen. Wie de woorden van de
profeten leest, de onderrichtingen van het evangelie en de apostelen en de levens van
de heilige vaderen, die zal groot heil voor zijn ziel ontvangen.
Jaroslav dus hield, zoals wij reeds zeiden, van de boeken. Hij liet er vele schrijven
en legde ze neer in de Kerk van de Heilige Sofia, die hij zelf had gesticht. Hij
versierde haar met goud, zilver en liturgisch vaatwerk en op vaste tijden stijgen er
de vaste gezangen op tot God. Ook andere kerken liet hij bouwen in steden en andere
plaatsen. Hij stelde priesters aan, betaalde hen uit zijn eigen bezit en gebood
hen de mensen te onderrichten, omdat dat hun door God is opgedragen, en vaak naar
de kerk te gaan. Het aantal geestelijken nam toe, evenals het aantal christenen. Jaroslav
verheugde zich zeer, wanneer hij de vele kerken en christenen zag, en de vijand
weeklaagde, daar deze zich door de nieuwe christenen overwonnen wist.
In 6546 (1038) trok Jaroslav op tegen de Jatvjagen.13
In 6547 (1039) werd de kerk van de Moeder Gods, die Jaroslavs vader Vladimir
gesticht had, gewijd door Metropoliet Feopempt.14
In 6548 ( 1040) ging Jaroslav op veldtocht naar Litouwen.
In 6549 (1041) trok Jaroslav in boten op tegen de Masoviërs.15
In 6550 (1042) trok Jaroslavs zoon Vladimir op tegen de Jamen16 en overwon
hen. Bij de krijgers van Vladimir kwamen de paarden om. Terwijl de dieren nog
ademden stroopte men hun huid er af; zo hevig woedde de pest onder de paarden.
In 6551 (1043) zond Jaroslav zijn zoon Vladimir naar de Grieken en gaf hem een
grote troepenmacht mee. De militaire leiding vertrouwde hij toe aan Vysjata, de vader
van Jan. Vladimir trok op in boten. Ze bereikten de Donau en voeren verder naar
Konstantinopel. Er stak een hevige storm op, die de schepen van Roes stuk sloeg.
Ook het schip van de vorst werd door de wind kapot geslagen. Ivan, de zoon van
Tvorimir en Jaroslavs legerleider, nam de vorst aan boord van zijn schip. De overige
krijgers van Vladimir echter werden op de kust geworpen, zesduizend in getal.
En toen dezen naar Rusland wilden terugkeren, ging niemand van de droezjina van
de vorst mee. En Vysjata sprak: 'Ik ga met hen mee.' Hij ging van het schip naar hen
toe en zei: 'Als ik in leven blijf, dan met hen, als ik omkom, dan is het met mijn
droezjina.' En ze gingen op weg naar Roes. Het bericht dat de vloot van Roes in zee
ten onder was gegaan bereikte de Grieken en de keizer, Monomach genaamd, zond
veertien schepen achter de Russen aan. Vladimir nu, die met zijn droezjina had gezien dat ze hen achtervolgden, wendde de steven en vernietigde de Griekse schepen.
Hij ging aan boord van zijn schepen en keerde terug naar Roes. Vysjata en zijn op
de kust geworpen strijders werden krijgsgevangen genomen en naar Konstantinopel
gevoerd. Daar werden veel Russen blind gemaakt. Toen drie jaar later vrede werd
gesloten, werd Vysjata vrijgelaten en hij keerde terug naar Roes, naar Jaroslav. In
die tijd huwelijkte Jaroslav zijn zuster uit aan Kazimir.17 In plaats van een bruidsschat
te geven liet Kazimir 800 man vrij, die nog door Boleslav krijgsgevangen gemaakt
waren toen hij Jaroslav overwon.
In 6552 (1044) werden de twee vorsten Jaropolk en Oleg, zonen van Svjatoslav,
opgegraven. Hun beenderen werden gedoopt en bijgezet in de kerk van de Heilige
Moeder Gods. In hetzelfde jaar stierf Brjatsjislav, de zoon van Izjaslav, kleinzoon
van Vladimir en de vader van Vseslav. Vseslav, zijn zoon, nam zijn troon over (in
Polotsk). Deze was door zijn moeder gebaard met behulp van tovenarij. Want hij
werd met de helm geboren. De tovenaars nu zeiden tegen zijn moeder: 'Bind de helm
aan zijn hoofd vast en laat hem deze dragen tot het einde van zijn leven.' En Vseslav
draagt hem tot op de dag van vandaag; om die reden is hij meedogenloos wat
bloedvergieten betreft.
In 6553 (1045) stichtte Jaroslavs zoon Vladimir de Heilige Sofiakerk in Novgorod.
6555 (1047) trok Jaroslav op tegen de Masoviërs en overwon hen. Hij doodde
hun vorst Moislav en onderwierp hen aan Kazimir.
In 6558 (1050) overleed de vorstin, de echtgenote van Jaroslav.18
In 6559 (1051) stelde Jaroslav (l)larion in een bisschoppenvergadering aan als
metropoliet over Rusland in de kerk van de Heilige Sofia.19
En dan zullen we in dit verband vertellen waarom het Holenklooster deze naam
kreeg. De godlievende vorst Jaroslav hield van het dorp Berestovoje en van de Kerk
van de Heilige Apostelen die daar stond. Hij was beschermheer van vele geestelijken,
onder wie een priester llarion genaamd, een barmhartig man, die van boeken
hield en veel vastte. Deze Ilarion placht van Berestovoje naar de Dnjepr te gaan, naar
een heuvel waar nu het oude Holenklooster staat, en bad daar vaak, want er was een
groot bos. Hij groef een klein hol uit van twee sazjen, 20 en wanneer hij uit Berestovoje
kwam, zong hij daar de getijden en bad in het verborgene tot God. Toen beroerde
God het hart van de vorst en hij stelde hem aan als metropoliet van de Heilige-Sofiakerk, maar het hol bleef. En enkele dagen later gebeurde het dat een man
met een wereldse naam uit de stad Ljoebets21 de goddelijke ingeving kreeg op reis
te gaan naar een vreemd land. Deze nu vertrok naar de Heilige Berg,22 zag de kloosters
die daar staan en tijdens zijn rondreis kreeg hij de monastieke leefwijze lief. Hij
ging naar een klooster en verzocht de abt hem als monnik in te kleden. Deze voldeed
aan zijn verzoek, diende hem de tonsuur toe en gaf hem de naam Antoni. Nadat hij
hem had onderwezen en onderricht in de de monastieke leefwijze, sprak hij tot hem:
'Ga terug naar Rusland en moge de zegen van de Heilige Berg over u komen, omdat
vele monniken van u zullen komen.' Hij zegende hem en zond hem heen met de
woorden: 'Ga in vrede.' Antoni nu ging naar Kiëv en dacht na over de plaats waar
hij zou moeten wonen. En hij ging langs kloosters, maar ze bekoorden hem niet, daar
God dat niet wilde. Hij trok door wouden en over bergen, op zoek naar de plaats die
God hem zou aanwijzen. Hij kwam bij de berg waar Ilarion het hol had gegraven en
kreeg deze plaats lief. Hier vestigde hij zich en begon in tranen tot God te bidden,
zeggende: 'Heer, veranker mij op deze plaats en moge op deze plaats de zegen rusten
van de Heilige Berg en van mijn abt, die mij tot monnik heeft gewijd.' En hij
ging daar wonen, bad tot God, at om de dag droog brood, dronk met mate water en
groef een hol. Noch overdag, noch 's nachts gunde hij zichzelf rust, arbeidend, wakend
en in gebed. Toen vernamen goede mensen van hem. Zij zochten hem op en
brachten voor hem mee waaraan hij behoefte had. En hij werd bekend als de grote
Antoni: zij die bij hem kwamen vroegen zijn zegen. Later, na het overlijden van
grootvorst Jaroslav, nam zijn zoon Izjaslav de macht over en vestigde zich te Kiëv.
Antoni was vermaard in heel het Russische land; Izjaslav nu, die vernomen had van
zijn manier van leven, kwam met zijn droezjina en vroeg om zijn zegen en gebed.
De grote Antoni werd door allen erkend en gerespecteerd en er begonnen broeders
naar hem toe te komen, die hij aannam en de tonsuur toediende. Er verzamelden zich
bij hem twaalf broeders en zij groeven een groot hol, een kerk en kloostercellen, die
zich tot op de huidige dag in de grot onder het oude klooster bevinden. Toen de broeders
verzameld waren, sprak Antoni tot hen: 'Het is God die u, broeders, verenigd
heeft en u bent hier dankzij de zegen van de Heilige Berg, waarmee een abt van de
Heilige Berg mij tot monnik gewijd heeft en ik u. Kome allereerst de zegen van God
over u en in de tweede plaats de zegen van de Heilige Berg.' En verder zei hij tegen hen: 'Gij zult alleen verder leven.
Ik zal een abt over u aanstellen, want ik wil alleen
naar gindse heuvel gaan om, zoals ik al eerder gewend was, in eenzaamheid te leven.'
En hij stelde Varlaam als abt over hen aan. Zelf ging hij naar die heuvel en
groef er een hol uit, dat zich bevindt onder het nieuwe klooster. Hierin dan eindigde
het leven van hem die in deugd had geleefd en het hol in geen veertig jaar verlaten
had. Hier ook liggen zijn stoffelijke resten tot op deze dag. De broeders nu leefden
met hun abt in het hol. Toen het aantal broeders toegenomen was en er in het hol
niet meer voldoende ruimte voor hen was, vatten zij het plan op om buiten het hol
een klooster neer te zetten. De abt en broeders gingen naar An toni en zeiden tot hem:
'Vader, het aantal broeders is gegroeid, zodat wij niet meer in het hol kunnen wonen.
Moge God, door uw gebed, toelaten dat wij een kerkje buiten het hol neerzetten.'
En Antoni gaf zijn toestemming. Zij nu bogen zich voor hem en bouwden boven
het hol een klein kerkje neer met de naam Heilige-Maria-Tenhemelopneming.
En God begon door de gebeden van de Heilige Moeder Gods het aantal monniken
te vermeerderen en de broeders en hun abt vatten het plan op een klooster te bouwen.
De broeders gingen naar Antoni en zeiden: 'Vader, de broeders nemen toe in
aantal en wij zouden een klooster willen bouwen.' Antoni sprak verheugd: 'Gezegend
zij God in alles en het gebed van de Heilige Moeder Gods en van de vaders die
op de Heilige Berg leven zij met u.' En na deze woorden stuurde hij een van de broeders
naar vorst Izjaslav met de volgende boodschap: 'Mijn vorst, God vermeerderde
het aantal broeders , maar er is te weinig ruimte. Geeft u ons toch de berg die boven
het hol is.' Toen Izjaslav dit hoorde verheugde hij zich, zond zijn vertrouweling
en droeg de berg aan hen over. De abt en de broeders richtten een grote kerk op en
het klooster omheinden ze met een palissade. Ze maakten veel cellen, voltooiden de
bouw van de kerk en versierden die met ikonen. Hier vindt het Holenklooster zijn
oorsprong, omdat de monniken eerder in een hol leefden; daarom wordt het het Holenklooster
genoemd. Het is voortgekomen uit de zegen van de Heilige Berg. Na de
voltooiing van het Holenklooster onder abt Varlaam stichtte Izjaslav het Heilige
Dmitriklooster. Hij stelde hierover Varlaam als abt aan, omdat hij het hoger wilde
plaatsen dan het Holenklooster, daarbij rekenend op zijn rijkdom. Want vele kloosters
zijn door keizers en bojaren en uit rijkdom gesticht, maar het zijn niet dezelfde
als die zijn gebouwd met tranen, vasten, gebed en nachtwaken. Want Antoni had
goud noch zilver, maar hij bereikte zijn doel met tranen en vasten, zoals ik reeds zei.
Nadat Varlaam naar het Heilige-Drnitriklooster was gegaan, gingen de broeders in
beraad en begaven zich naar starets Antoni en zeiden: 'Stel over ons een abt aan.'
Hij echter sprak: 'Wie wilt ge?' Zij nu antwoordden: 'Hem die God wil en ook gij.'
En hij zei tot hen: 'Wie van u is gehoorzamer, zachtmoediger, nederiger dan Feodosi,
laat hij abt over u zijn.' De broeders waren verheugd, bogen voor de starets en
benoemden Feodosi tot abt over de gemeenschap, die twintig broeders telde. Nadat
Feodosi de leiding over het klooster had overgenomen, stelde hij onthouding, streng
vasten en met tranen gepaard gaande gebeden in en geleidelijk verzamelde hij veel
monniken om zich heen, in totaal honderd. En hij ging op zoek naar monastieke regels
en vond toen Michail, monnik van het Stoedionklooster, die met metropoliet
Georgij uit Griekenland gekomen was. Hij begon bij hem te informeren naar de regels
van de monniken van Stoedion.23 En toen hij de informatie gekregen had, schreef
hij de regels over en voerde deze in zijn klooster in: hoe de kloostergezangen te zingen, een buiging te maken, hoe de lezingen te doen. Ook het staan in de kerk, de hele
kerkelijke orde, het zitten aan tafel, wat te eten op welke dagen, alles in overeenstemming
met de regels. Nadat Feodosi dit hele statuut gevonden had, legde hij het
op aan zijn eigen klooster. Van zijn klooster nu namen alle andere kloosters de regels
over; daarom werd het Holenklooster geëerd als het alleroudste. Terwijl Feodosi
in het klooster leefde, een deugdzaam leven leidde, toezag op de naleving van
de monastieke regels en ieder die bij hem kwam ontving, kwam ook ik, zwakke en
onwaardige knecht, bij hem en hij nam mij aan in mijn zeventiende levensjaar. Zo
heb ik opgetekend en vastgelegd in welk jaar het klooster is ontstaan en waarom het
Holenklooster zo wordt genoemd. Maar over het leven van Feodosi zullen we nog
spreken.
In 6560 (1052) stierf Vladimir, de oudste zoon van Jaroslav, in Novgorod en hij
werd begraven in de Heilige Sofia, die hij zelf had gesticht.
In 6561 (1053) werd bij Vsevolod (Jaroslavitsj) een zoon geboren uit de dochter
van de Griekse keizer en hij noemde hem Vladimir.
In 6562 ( 1054) overleed de Russische grootvorst Jaroslav. En toen hij nog in leven
was, ontbood hij zijn zonen en sprak tot hen: 'Zie, ik verlaat deze wereld, mijn
zonen; hebt elkaar lief, omdat jullie broers zijn, uit eenzelfde vader en moeder. Opdat,
als jullie in liefde tot elkaar leven, God met je is en hij jullie vijanden aan je zal
onderwerpen. En jullie zullen in vrede leven. Maar als jullie in haat zullen leven, in
twist en tweedracht, dan zul je zelf omkomen en het land van jullie vaders en grootvaders
te gronde richten, dat zij met grote moeite hebben verworven; leeft echter in
vrede, naar elkaar luisterend. Welnu, ik vertrouw in mijn plaats de hoofdstad Kiëv
toe aan mijn oudste zoon en jullie broer Izjaslav; luistert naar hem, zoals jullie naar
mij luisterden, opdat hij voor u in mijn plaats zij. Aan Svjatoslav geef ik Tsjernigov,
aan V sevolod Perejaslavl aan Igor Vladimir en aan V jatsjeslav Smolensk. En zo verdeelde
hij de steden onder de broers. Hij verbood hen elkaars grenzen te overschrijden
en elkaar te verjagen. Tegen Izjaslav zei hij: 'Als iemand zijn broer krenkt, dan
help jij degene die gekrenkt wordt.' Zo gebood hij zijn zonen in liefde te leven. Hij
was zelf al ziek toen hij in Vysjegorod aankwam, maar daar verergerde zijn ziekte.
Izjaslav was toen ... , en Svjatoslav in Vladimir, maar Vsevolod was toen bij zijn vader.
Deze was van de broers bij zijn vader het meest geliefd en hem had hij altijd bij
zich. Het einde van Jaroslavs leven was aangebroken en hij gaf zijn ziel over aan
God, op de eerste zaterdag van de Vasten, op het feest van de Heilige Feodor ( 19 februari).
V sevolod legde het lichaam van zijn vader af, legde hem op een slee en bracht
hem naar Kiëv. Priesters zongen de gebruikelijke gezangen en het volk huilde om
hem; nadat ze hem daarheen gebracht hadden, legden ze hem in een marmeren graf
in de Heilige Sofiakerk. En V sevolod en alle mensen beweenden hem. Jaroslav leefde
76 volle jaren.
Het begin van het bewind van Izjaslav in Kiëv. Aangekomen, vestigde Izjaslav
zich in Kiëv, Svjatoslav in Tsjernigov, Vsevolod in Perejaslavl, Igor in Vladimir en
Vjatsjeslav in Smolensk. In hetzelfde jaar trok Vsevolod in de winter op tegen de
Turken in Voin en overwon de Turken. In datzelfde jaar kwam Boloesj met de Polovtsen
en sloot Vsevolod vrede met hen. En de Polovtsen keerden terug, vanwaar
ze gekomen waren.
In 6565 (1057) overleed Jaroslavs zoon Vjatsjeslav in Smolensk. Ze installeerden
Igor in Smolensk, na hem weggehaald te hebben uit Vladimir.
In 6566 (1058) overwon Izjaslav de Goljad.24
In 6567 (1059) lieten Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod hun oom Soedislav vrij
uit de gevangenis, waar hij 24 jaar had gezeten. Nadat ze hem bij het kruis de eed
hadden afgenomen, werd hij monnik.
In 6568 (1060) overleed Jaroslavs zoon Igor. In datzelfde jaar verzamelden Izjaslav,
Svjatoslav, Vsevolod en Vseslav talloze strijders en op paarden en in schepen
trokken ze met een ontelbare massa op tegen de Turken. Nadat ze dit vernomen hadden,
werden de Turken bang en vluchtten weg tot op de dag van vandaag. Tijdens
hun vlucht kwamen ze om, achtervolgd door de toom van God, sommigen als gevolg
van de winterse koude, anderen van de honger, weer anderen door massale sterfte
en het oordeel Gods. Zo verloste God de Christenen van de heidenen.
In 6569 (1061) kwamen de Polovtsen voor het eerst naar het Russische land om
oorlog te voeren; Vsevolod trok hen echter op 2 februari tegemoet.25 In de veldslag
overwonnen ze Vsevolod en na de strijd trokken ze zich terug. Dit was het eerste onheil,
veroorzaakt door de heidense en goddeloze vijanden. Hun vorst heette Iskal.26
In 6571 (1063) overleed Soedislav, de broer van Jaroslav. Ze begroeven hem in
de Kerk van de Heilige Georgi. In dat jaar stroomde de Volchov in Novgorod vijf
dagen lang in omgekeerde richting. Dit was geen goed voorteken, want vier jaar later
stak Vseslav de stad in brand.
In 6572 (1064) vluchtte Rostislav, zoon van Vladimir, kleinzoon van Jaroslav,
naar Tmoetorokan en met hem vluchtten Porej en Vysjata, de zoon van Ostromir, de
legeraanvoerder van Novgorod. Daar aangekomen verdreef hij Gleb uit Tmoetorokan
en nam diens plaats in.
In 6573 (1065) trok Svjatoslav op tegen Rostislav in Tmoetorokan. Rostislav
echter trok zich terug uit de stad, niet omdat hij bang was voor hem, maar omdat hij
tegen zijn oom de wapens niet wilde opvatten. Toen Svjatoslav dan in Tmoetorokan
was gearriveerd, installeerde hij daar opnieuw zijn zoon Gleb en vertrok weer. Maar
Rostislav keerde terug naar Tmoetorokan en verdreef Gleb opnieuw. Gleb ging naar
zijn vader en Rostislav zetelde in Tmoetorokan. In dat jaar begon Vseslav een oorlog.
In die tijd nu was er een teken in het westen, een zeer grote ster, met stralen als
van bloed, die 's avonds na zonsondergang opkwam. Zij bleef zeven dagen. Deze
ster was geen goed voorteken, want daarna waren er vele onderlinge twisten en invallen
van heidenen in het Russische land. Want deze ster was als van bloed, omdat
zij bloedvergieten aankondigde. In die tijd was er een klein kind in de Setoml gegooid;
vissers haalden het kind op in hun net. Wij onderzochten het tot de avond,
toen ze het terug in het water gooiden. Het zag er als volgt uit: het had zijn geslachtsdelen
op zijn gezicht, iets anders valt er niet over te zeggen, vanwege de schande.
Voor deze tijd was ook de zon veranderd en gaf geen licht, maar was als de maan;
onwetenden zeggen dan dat zij is opgegeten. Dergelijke tekens voorspellen weinig
goeds, want dat begrijpen we hieruit. Zoals wat vroeger ten tijde van Antiochus in
Jerusalem gebeurde: plotseling verschenen gedurende veertig dagen in de lucht boven
de hele stad mannen op paarden gezeten, gewapend, in gouden kleren gehuld.
In scharen verschenen ze, terwijl ze met hun wapens zwaaiden; dit was de voorspelling
van de aanval van Antiochus op Jerusalem. Vervolgens straalde ten tijde
van keizer Nero in hetzelfde Jerusalem boven de stad een ster in de vorm van een
lans: die kondigde een aanval van het leger van de Romeinen aan. En wederom geschiedde
iets dergelijks ten tijde van keizer Justinianus: er verscheen een ster in het Westen, die stralen verspreidde en die ze de 'stralende ster' noemden. Ze scheen
twintig dagen lang. Daarna was er een stroom van sterren, van de avond tot de ochtend,
zodat iedereen meende dat de sterren vielen en wederom scheen de zon zonder
stralen: dit was de aankondiging van oproer, ziekten en dood voor de mensen.
En tijdens het bewind van keizer Mauricius27 geschiedde het volgende. Een vrouw
baarde een kind zonder ogen en zonder handen, en aan zijn onderlijf was een vissenstaart
gegroeid. Er werd een hond met zes poten geboren. In Afrika nu werden
twee kinderen geboren, een met vier benen, de ander met twee hoofden. Daarna gebeurde
tijdens het bewind van keizer Constantijn de Iconoclast, de zoon van keizer
Leo, het volgende. Er was een stroom van sterren aan de hemel en sterren stortten
neer op aarde, zodat zij die het zagen meenden dat dit het einde van de wereld was.
En in Syrië vond een grote aardbeving plaats, de aarde scheurde over een lengte van
drie stadiën. Uit de aarde kwam als door een wonder een muilezel, die met menselijke
stem sprak en de inval van een vreemd volk aankondigde, hetgeen ook gebeurde:
de Saracenen vielen het Palestijnse land binnen. Want tekenen aan de hemel,
zij het door sterren of door de zon, door vogels of door iets anders, gebeuren
niet ten goede, maar dergelijke tekens strekken ten kwade; ze kondigen oorlog, hongersnood
of dood aan.
In 6574 (1066), toen Rostislav in Tmoetorokan zetelde en schatting eiste van de
Kasogen28 en van andere volkeren, begonnen de Grieken hem te vrezen en stuurden
zij een hoofdman met valse bedoeling. Toen deze bij Rostislav was gekomen en
diens vertrouwen had gewonnen, kreeg Rostislav respect voor hem. Eens, toen Rostislav
met zijn getrouwen een drinkgelag hield, sprak de hoofdman: 'Vorst, ik wil
op uw gezondheid drinken'. Deze nu zei: 'Drink'. Hij dronk de helft op en gaf de
andere helft aan de vorst te drinken, nadat hij zijn vinger in de beker had gestoken.
Want onder zijn nagel had hij een dodelijk gifmengsel. Hij gaf de beker aan de vorst,
nadat hij zijn dood had vastgesteld op de zevende dag. Deze dronk ervan en de hoofdman
verklaarde, teruggekeerd in Korsoen,29 dat Rostislav op die dag zou sterven,
zoals ook geschiedde. De hoofdman nu werd door de bevolking van Korsoen door
steniging om het leven gebracht.30 Rostislav was een dapper en krijgshaftig man. Hij
was goed gebouwd, had een knap gelaat en was genadig voor de armen. Hij overleed
op 3 februari en werd daar (in Tmoetorokan) bijgezet in de kerk van de Heilige
Moeder Gods.
In 6575 (1067) begon Vseslav van Polotsk, zoon van Brjatsjislav, een oorlog en
nam Novgorod in. Maar de drie zonen van Jaroslav, Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod,
verzamelden hun strijders en trokken op tegen Vseslav in de winterse koude.
En ze kwamen aan bij Minsk, waarvan de inwoners zich in de stad verschansten. De
broers nu namen Minsk in, doodden de mannen en namen de vrouwen en kinderen
als krijgsbuit mee. Ze rukten op naar de Nemiga31 en Vseslav trok hen tegemoet. En
beide partijen troffen elkaar aan de Nemiga op de derde maart; er lag veel sneeuw toen zij op elkaar af stormden. Het was een verschrikkelijke slag en velen kwamen
om. Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod zegevierden en Vseslav sloeg op de vlucht. Later,
op de tiende juli, zwoeren Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod een plechtige eed
aan Vseslav en zeiden: 'Kom naar ons toe, want we doen je geen kwaad.' En deze,
vertrouwend op de eed, stak in een boot de Dnjepr over. Terwijl Izjaslav hem voorging
naar zijn tent, namen ze Vseslav gevangen in Rsja bij Smolensk en schonden
hiermee hun eed. Izjaslav bracht Vseslav vervolgens naar Kiëv en wierp hem met
twee van zijn zonen in de gevangenis.
In 6576 (1068) trokken barbaren, een menigte Polovtsen, op naar het Russische
land. Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod trokken hen tegemoet in de richting van de
rivier de Alta. En toen het nacht was, raakten ze slaags. Vanwege onze zonden stuurde
God de heidenen op ons af. De Russische vorsten sloegen op de vlucht en de Polovtsen
behaalden de overwinning.
Want in zijn toom brengt God vreemde stammen naar een land en wanneer de
inwoners zo zijn vernietigd denken zij weer aan God; interne conflicten daarentegen
ontstaan door verleiding van de duivel. Want God wil niet het kwade voor de
mensen, maar het goede; maar de duivel verheugt zich over boosaardige moord en
bloedvergieten, zodat hij aanzet tot twist, afgunst, broederhaat en laster. Wanneer
een land dan tot zonde is vervallen, straft God het met dood, honger, een inval van
de heidenen, droogte, een rupsenplaag of met andere straffen. Tenzij we boete doen en leven zoals God wil dat wij leven, want hij zegt ons door de profeet: 'Bekeert u
tot mij met geheel uw hart, met vasten en met geween. '32 Ja als wij zo handelen, zullen
ons alle zonden vergeven worden; maar wij keren steeds terug naar het kwaad
en als varkens wroeten we onophoudelijk in het slijk van onze zonden en blijven zo.
Door dezelfde profeet zegt Hij ons: 'Ik weet', zegt Hij, 'dat gij hard zijt en dat uw
nek is als van ijzer',33 derhalve 'heb ik u de regen onthouden. In het ene gebied liet
ik het regenen, maar in het andere niet en het verdroogde; en ik heb u geslagen met
hitte en met verschillende straffen. En toch hebt u zich niet tot mij bekeerd. Om die
reden heb ik uw wijngaarden, uw akkers, uw vijgebomen en bossen doen verdorren',
zo spreekt de Heer, 'maar uw euveldaden heb ik niet kunnen uitwissen. Ik heb
verschillende ziektes en gruwelijke dood over u gezonden', en over het vee heb ik
mijn straf laten komen.34 In beide gevallen hebt u zich niet bekeerd, maar u zei: "wij
worden gekweld." Hoelang hebt u zich niet verzadigd aan uw kwaden? Want u bent
afgeweken van mijn weg', spreekt de Heer, 'en hebt velen verleid; daarom zal ik een
snelle getuige zijn tegen mijn tegenstrevers, de echtbrekers, tegen hen die valselijk
bij mijn naam zweren, tegen diegenen die aan de dagloner zijn loon onthouden, tegen
verdrukkers van wezen en weduwen en tegen hen die het gerecht misleiden.
Waarom hebt u zich niet van uw zonden onthouden? Maar u bent afgeweken van
mijn wetten en hebt u ze niet in acht genomen. Keert u zich tot mij en ik zal mij tot
u keren', zegt de Heer, 'en ik zal de watervallen van de hemel voor u openen en mijn
toorn van u afwenden, totdat u aan alles overvloed hebt en noch uw wijngaard, noch
uw akkers uitgeput raken. Maar u bezwaarde mij met uw woorden, toen u zei: "Nutteloos
is hij die God dient"'.35 Daarom: 'Hun monden respecteren mij, maar hun hart
is ver van mij verwijderd'. Om die reden ontvangen we niet wat we vragen; 'het zal
geschieden', zo zegt hij, 'dat wanneer gij mij roept, ik niet naar u zal luisteren. Ge
zult mij in uw ellende zoeken maar me niet vinden;36 want gij wilde niet mijn weg
gaan'. Om die reden sluit zich de hemel of laat zich moeilijk openen, hagel in plaats
van regen uitstortend, met vorst de vruchten slaand en met hitte de aarde kwellend,
vanwege onze zonden. Wanneer wij berouw hebben over onze zonden, zal hij ons
alles geven waar wij om vragen en 'zal hij ons vroege en late regen schenken. Uw
dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen zullen overstromen van most en
olie. Ik zal u vergoeden voor de jaren dat de sprinkhanen, kevers en rupsen alles opvraten,
mijn grote legermacht, die ik op u afzond',37 zo spreekt de Almachtige Heer.
Dit alles horend, laten we ons richten op het goede, zoekt de gerechtigheid, bevrijdt
de verdrukte. Laten we tot berouw komen, zonder kwaad met kwaad te vergelden,
noch smaad met smaad, maar laten we ons met liefde vastklampen aan de Heer onze
God, terwijl we met vasten, geween en tranen al onze zonden afwassen, en laten
we ons niet in woord christenen noemen, terwijl we als heidenen leven. Leven we
immers niet heidens, wanneer we geloven in de betekenis van ontmoetingen. Wanneer
iemand een monnik tegenkomt, keert hij naar huis terug, ook nadat hij het pad
heeft gekruist van een kluizenaar of een varken; is dat niet heidens? Het is immers
op aanstichting van de duivel dat men aan dit bijgeloof vasthoudt. Anderen geloven
in niezen, wat heilzaam zou zijn voor het hoofd. Maar met deze en andere gewoonten
misleidt de duivel ons, wanneer hij ons met allerlei listen afleidt van God, met trompetten en potsenmakers, met goesli38 en lentefeesten. Want we zien platgetrapte
feestterreinen, met daarop zoveel mensen dat ze elkaar verdringen. De deelnemers
bieden door hun gedrag een schouwspel dat door een demon geregisseerd lijkt. Maar
de kerken staan leeg; wanneer het gebedsuur is aangebroken, zijn weinig mensen in
de kerk te vinden. Daarom krijgen wij allerlei straffen van God te verduren en vijandelijke
invallen; zo worden wij op bevel van God gestraft voor onze zonden.
Laten we echter terugkeren naar ons verhaal. Toen Izjaslav met Vsevolod naar
Kiëv was gevluchten Svjatoslav naar Tsjernigov, vluchtten ook de mannen van Kiëv
terug naar hun woonplaats, belegden een vetsje39 op het marktplein en zeiden tegen
de vorst: 'Ziet, de Polovtsen hebben zich verspreid over het land; geef ons, vorst,
wapens en paarden en wij zullen nogmaals slag met hen leveren.' Izjaslav echter
luisterde niet naar deze raad. En het volk begon legeraanvoerder Kosnjatsjko te bekritiseren;
van de vetsje gingen ze de heuvel op en arriveerden bij het hof van Kosnjatsjko.
Toen ze hem daar niet aantroffen, hielden ze halt bij het hof van Brjatsjislav
en zeiden: 'Kom, laten we onze droezjina uit de kerker bevrijden.' En ze verdeelden
zich in twee groepen: de ene ging naar de kerker, de andere over de brug.
De laatste groep ging naar het hof van de vorst. Terwijl Izjaslav met zijn droezjina
in de ontvangsthal bijeenzat, begon het volk dat beneden stond met de vorst te twisten.
Toen de vorst uit het venster keek en de droezjina bij hem stond, zei Toeky, de
broer van Tsjoedin, tegen Izjaslav: 'U ziet, vorst, het volk begint te morren, laat Vseslav
bewaken.' Toen hij deze woorden sprak, kwam de andere helft van het volk van
de gevangenis vandaan, die ze geopend hadden. De droezjina sprak tot de vorst: 'Dit
ziet er slecht uit. Laat Vseslav halen en roep hem met een list naar het venster, opdat
ze hem met een zwaard doorboren.' De vorst luisterde hier niet naar. De menigte
begon te schreeuwen en begaf zich naar de kerker waarin Vseslav zat opgesloten.
Toen Izjaslav dit zag, vluchtte hij met Vsevolod van zijn hof. De menigte bevrijdde
Vseslav uit de kerker, op 15 september, en huldigde hem midden in het hof van de
vorst. Het hof van de vorst werd leeggeplunderd, een ontelbare hoeveelheid goud en
zilver, in staven en munten. Izjaslav vluchtte naar de Lechen.
Daarna trokken de Polovtsen al strijdend door het land van Roes. Terwijl Svjatoslav
zich in Tsjernigov bevond, begonnen de Polovtsen ook in de omgeving van
die stad oorlog te voeren. Svjatoslav verzamelde een aantal strijders en trok de Polovtsen
tegemoet in de richting van Snovsk.40 De Polovtsen zagen het oprukkende
leger en maakten zich op voor de strijd. Toen Svjatoslav hun overmacht zag, zei hij
tegen zijn strijdmakkers: 'Laten we oprukken, we kunnen geen kant meer op.' Ze
zetten hun paarden aan en Svjatoslav, met drieduizend strijders, overwon het leger
van de Polovtsen, dat uit twaalfduizend man bestond; een deel werd meteen gedood,
anderen verdronken in de Snov en hun vorst werd gevangen genomen, op de eerste
dag van november. En Svjatoslav keerde als overwinnaar naar zijn stad terug.
Vseslav nu nam zijn intrek in Kiëv. Hiermee toonde God de kracht van het kruis,
want Izjaslav had Vseslav gevangen genomen na het kussen van het kruis. Daarom
bracht God de heidenen in het land. Het heilig kruis heeft hem (Vseslav) duidelijk
gered. Want op de dag van de Kruisverheffing (14 september) had Vseslav verzucht:
'O heilig kruis! Omdat ik in u geloofd heb, bevrijd mij uit dit graf.' God echter toonde
de kracht van het kruis tot vermaning van het Russische land, opdat men niet meer het kruis schendt, na het gekust te hebben; als iemand het schendt, zal hij zowel hier
straf ontvangen als in het hiernamaals de eeuwige straf. Groot is de kracht van het
kruis. Want het kruis overwint de duivelse krachten. Het staat vorsten bij in veldslagen
en gelovigen die met het kruis zijn gewapend overwinnen in veldslagen hun
vijanden. Het kruis verlost diegenen, die het met geloof aanroepen snel uit de rampspoed.
Niets vrezen duivels zozeer als het kruis. Want als iemand droomt over duivels,
worden dezen verdreven door het gelaat met een kruis te bedekken. Vseslav nu
zetelde zeven maanden in Kiëv.
In 6577 (1069) trok Izjaslav met Boleslav op tegen Vseslav. Vseslav trok hen
tegemoet. Hij kwam aan in Belgorod. Toen het nacht was, vluchtte Vseslav, zich
verbergend voor de mensen uit Kiëv, uit Belgorod naar Polotsk. Toen het krijgsvolk
de volgende ochtend zag dat de vorst was gevlucht, keerden zij terug naar Kiëv en
belegden een vetsje. Zij richtten zich tot Svjatoslav en Vsevolod met de woorden:
'Wij hebben kwaad gedaan door onze vorst te verjagen, en nu zet deze het land van
de Lechen tegen ons op. Gaat dus gij beiden naar de stad van uw vader. Wanneer gij
dat niet wilt, zijn wij gedwongen om naar het Griekse land te trekken, na onze stad
in brand gestoken te hebben.'41 Svjatoslav sprak tot hen: 'Wij zullen gezanten naar
onze broer sturen; als hij met de Lechen tegen u optrekt om u te vernietigen, dan zullen
wij tegen hem ten strijde trekken, want wij zullen hem niet de stad van onze vader
laten verwoesten; wanneer hij echter vreedzame bedoelingen heeft, dan zal hij
met een kleine droezjina komen.' Hiermee stelden zij de inwoners van Kiëv gerust.
Svjatoslav en Vsevolod stuurden gezanten naar Izjaslav met de volgende boodschap:
'Vseslav is gevlucht; leid de Lechen dus niet naar Kiëv, want je hebt er geen vijand.
Maar wanneer je toornig wilt zijn en de stad te gronde richten weet dan dat wij dat
vreselijk zouden vinden voor vaders stad.' Toen Izjaslav dat hoorde, liet hij de Lechen
achter en ging met Boleslav op weg. Hij nam slechts enkele Lechen met zich
mee. Zijn zoon Mstislav stuurde hij voor zich uit naar Kiëv. En Mstislav doodde na
aankomst in Kiëv diegenen die Vseslav uit de kerker hadden bevrijd, zeventig man.
Anderen werden blind gemaakt en weer anderen onschuldig vermoord, zonder dat
er een onderzoek was ingesteld.42 Toen Izjaslav de stad Kiëv naderde, liepen de inwoners
hem al buigend tegemoet om hun vorst te verwelkomen. Izjaslav zette zich
weer op zijn troon op de tweede mei. De Lechen liet hij op strooptocht gaan, waarbij
zij heimelijk werden gedood; Boleslav keerde terug naar het land der Lechen,
zijn vaderland. Izjaslav verplaatste de markt naar de heuvel.43 Hij verjoeg Vseslav
uit Polotsk en stelde in die stad zijn zoon Mstislav aan het hoofd. Deze echter stierf
daar spoedig. In zijn plaats benoemde hij vervolgens zijn broer Svjatopolk, omdat
Vseslav gevlucht was.
In 6578 (1070) werd bij Vsevolod een zoon geboren en hij werd Rostislav genoemd.
In datzelfde jaar werd de Heilige Michaelkerk gesticht in het klooster van
Vsevolod.
In 6579 (1071) voerden de Polovtsen strijd bij Rostovets en Nejatin.44 In hetzelfde jaar verjoeg Vseslav Svjatopolk (Izjaslavitsj) uit Polotsk. In dat jaar ook versloeg Jaropolk (Izjaslavitsj) Vseslav bij Golotitsjk.45 In die tijd kwam er een waarzegger, bezeten door een duivel; hij kwam naar Kiëv en vertelde aan de mensen dat in het vijfde jaar de Dnjepr in omgekeerde richting zou stromen en dat de landen van plaats zouden veranderen, dat het Griekse land de plaats zou innemen van het Russische en het Russische land die van het Griekse en ook de overige landen van plaats zouden veranderen. Onwetenden luisterden naar hem, maar gelovigen lachten en zeiden tot hem: 'Een duivel speelt met je, tot je verderf.' Aldus geschiedde ook: op een nacht verdween hij spoorloos.
Want duivels ondermijnen een mens en zetten hem aan tot het kwaad; vervolgens lachen ze hem uit, nadat ze hem in de afgrond van de dood gestort hebben en hem in hun taal hebben leren spreken. Daarom zullen wij nu de aanstichtingen en werken van de duivel uiteenzetten.46
Toen er eens hongersnood heerste in het gebied rond Rostov, stonden twee waarzeggers uit Jaroslavl op en zeiden: 'Wij weten wie de overvloed achterhoudt.' Ze trokken langs de Wolga en waar ze in een nederzetting kwamen, noemden ze de aanzienlijkste vrouwen en zeiden dat deze het koren vasthield, die de honing, een ander de vissen en weer een ander het bontwerk. En de mensen brachten hun zusters, moeders en echtgenotes bij hen. De waarzeggers nu sneden hen in hun verblinding tussen hun schouderbladen, namen daaruit het graan of de vis, en ze doodden vele vrouwen en namen hun bezittingen met zich mee.47
Ze kwamen aan in Beloozero en er waren 300 andere mensen bij hen. In dezelfde tijd gebeurde het dat Jan, de zoon van Vysjata, namens Svjatoslav (in Beloozero) schatting kwam innen; de inwoners van Beloozero vertelden hem dat twee tovenaars aan de Volga en de Sjeksna reeds vele vrouwen gedood hadden en dat ze ook hier waren gekomen. Nadat Jan uitgezocht had van wie de twee tovenaars boeren waren en te weten was gekomen dat zij van zijn eigen vorst waren, richtte hij zich tot degenen die bij hen waren en sprak tot hen: 'Leveren jullie de twee waarzeggers aan mij uit, want het zijn boeren van mijn vorst.' Zij echter gehoorzaamden niet. Jan nu was zelf ongewapend en zijn mannen zeiden tegen hem: 'Ga niet ongewapend, ze zullen je schande aandoen.' Hij liet toen zijn mannen wapens halen, en vergezeld door zijn gevolg van twaalf man ging hij naar hen in het bos. De andere partij echter stelde zich, gereed voor het gevecht, tegenover hen op. Toen Jan met een bijl naderde, traden van hen drie mannen naar voren, liepen op Jan toe en zeiden: 'Zoals je ziet gaje de dood tegemoet, ga dus niet verder.' Nadat deze echter had bevolen hen te doden, liep hij op de overigen toe. Ze stortten zich op Jan en één van hen miste Jan met een bijl. Jan echter wendde de bijl af, sloeg hem met de achterkant ervan en beval zijn mannen hen neer te houwen. Ze vluchtten echter het bos in en doodden daar de pope van Jan. Jan ging terug naar Beloozero en zei tegen de inwoners van deze stad: 'Als jullie die twee tovenaars niet gevangen nemen, ga ik dit jaar niet bij jullie weg.'48
De inwoners van Beloozero gingen op weg, namen hen gevangen en brachten hen voor Jan. En hij sprak tot het tweetal: 'Waarom hebben jullie zoveel mensen gedood?' Zij dan zeiden: 'Zij houden hun voorraden vast, en als we hen opruimen is er overvloed; maar als je dat wilt, halen we vóór je ogen koren of vis of iets anders te voorschijn.' Jan echter zei: 'Dat is waarlijk een leugen; God heeft de mens gemaakt uit aarde, de mens is samengesteld uit botten en aders voor het bloed; er zit niets in hem en niemand weet iets, slechts God alleen weet.' Hierop antwoordde het tweetal: 'Wij weten hoe de de mens geschapen is.' Jan vroeg: 'Hoe.' Zij zeiden: 'Toen God zich baadde en was gaan zweten, heeft hij zich afgeveegd met een bosje stro en dat heeft hij vanuit de hemel naar de aarde geworpen. En Satan kreeg twist met God, wie daarvan de mens zou maken. De duivel heeft de mens gemaakt, maar God heeft zijn ziel daarin gelegd. Daarom gaat, wanneer een mens sterft, zijn lichaam in de aarde en zijn ziel naar God.' Jan sprak tot de twee: 'De duivel heeft jullie waarlijk verleid. In welke god geloven jullie?' Ze zeiden: 'In de antichrist.' Hij vroeg hen: 'Waar is hij?' Zij antwoordden: 'Hij zit in de afgrond.'
Jan nu zei tot hen: 'Wat is dat voor een god, die in de afgrond zit? Dat is de duivel, maar God is in de hemel, zittend op een troon, geprezen door de engelen, die met ontzag voor hem staan en niet naar hem durven opzien. Een van deze engelen is in de diepte geworpen, hij die jullie de antichrist noemen. Om zijn hooghartigheid is hij vanuit de hemel naar beneden geworpen en hij verblijft in de afgrond, zoals jullie beiden zeggen, wachtend totdat God vanuit de hemel komt. Deze antichrist zal hij met ketenen boeien en hij zal hem gevangen zetten na hem samen met zijn dienaren en met hen die in hem geloven, gegrepen te hebben. Maar jullie twee zullen hier van mij kwellingen ontvangen en na de dood daar.' Zij echter zeiden: 'De goden zeggen ons dat je ons niets kunt doen.'
Hij verklaarde: 'De goden liegen tegen jullie.' Het tweetal sprak toen: 'Wij zullen voor Svjatoslav moeten verschijnen, maar jij kunt (mag) ons niets doen.' Jan echter liet hen geselen en hun baarden uitrukken.49 Toen zij waren gegeseld en hun met een tang de baard was uitgerukt, vroeg Jan aan hen: 'Wat zeggen de goden tegen jullie?'
Zij antwoordden: 'Dat we voor Svjatoslav moeten verschijnen.' En Jan liet hun een prop in de mond stopppen en hen vastbinden aan de mast van een boot, liet hen in de boot en ging zelf achter hen aan. Ze stopten bij de monding van de Sjeksna en Jan zei tegen hen: 'Wat zeggen de goden tegen jullie?' Zij nu antwoordden: 'Het volgende zeggen de goden tot ons, dat wij door jouw toedoen niet in leven blijven.' Jan sprak tot hen: 'Dat hebben de goden jullie naar waarheid verteld.' Zij echter zeiden: 'Maar als je ons vrij laat, zal jou veel goeds geschieden, als je ons echter doodt, zul je veel ellende en kwaad ondervinden.' Maar hij zei tot hen: 'Als ik jullie beiden vrijlaat, zal mij uit naam van God kwaad geschieden; als ik jullie echter dood, zal mij een beloning ten deel vallen.' En Jan sprak tot de bootslui: 'Bij wie van jullie is een familielid vermoord door dit tweetal?' Zij antwoordden: 'Bij mij de moeder, bij een ander de zus, bij weer een ander verwanten.' Hij nu zei tot hen:
'Wreek de uwen.'50 Zij dan grepen de tovenaars, doodden hen en hingen hen op aan een eik. Zo kregen ze van God een rechtvaardige straf. Toen Jan de volgende nacht op weg was naar huis, klom een beer omhoog (in de eik), zette zijn tanden in hen en verslond ze. En zo kwamen op aanstichting van de duivel zij om, die aan anderen de ondergang voorspelden zonder weet te hebben van hun eigen ondergang. Wanneer zij dat hadden geweten, waren ze niet naar die plaats gekomen, waar zij zouden worden gegrepen; en toen ze gegrepen werden, waarom zeiden ze toen: 'We zullen niet sterven', terwijl hij (Jan) van plan was hen te doden. Maar dat is nu juist een duivelse instigatie, want duivels kennen de menselijke gedachten niet, maar ze dringen de mens een gedachte op zonder het geheim van de mens te kennen. Alleen God kent de gedachten van de mens, duivels echter weten niets; want ze zijn onmachtig en onooglijk.
Zo zullen we nu iets zeggen over hun uiterlijk en duistere praktijken. In die tijd, in die jaren, gebeurde het dat een inwoner van Novgorod in het gebied van de Tsjoeden belandde en bij een tovenaar kwam, omdat hij wilde dat die hem de toekomst zou voorspellen. Die nu begon naar zijn gewoonte de demonen op te roepen naar zijn huis. De man uit Novgorod zat op de drempel van dat huis, de tovenaar lag als versteend en de demon diende hem stoten toe. De tovenaar echter stond op en zei tegen de Novgoroder: 'De goden durven niet te komen, want je draagt iets op je waar ze bang voor zijn.' De man herinnerde zich dat hij een kruis droeg, ging naar buiten en legde het buiten het huis. De ander begon opnieuw de demonen aan te roepen. De demonen wierpen hem omver en wilden weten waarom hij (de Novgoroder) was gekomen. Vervolgens vroeg de man uit Novgorod: 'Waarom zijn ze bang voor hem, wiens kruis wij dragen?' De ander antwoordde: 'Dat is het teken van de hemelse God, dieonze goden vrezen.' Hij nu sprak: 'Maar hoe zien jullie goden er uit en waar wonen ze?' De tovenaar zei: 'In afgronden; van uiterlijk zijn ze zwart en ze hebben vleugels en staarten. Ze stijgen op naar de hemel en luisteren naar jullie goden. Want jullie goden zijn in de hemel. Wanneer iemand van jullie mensen sterft, wordt hij naar de hemel omhoog gedragen, maar wanneer iemand van onze mensen sterft, dan wordt hij naar onze goden in de afgrond gedragen.' Zo is het ook: want zondaars zijn in de hel en hun staan eeuwige kwellingen te wachten, maar de rechtvaardigen wonen in de hemelse woonstede samen met de engelen.
Zo is dan de kracht van de demonen, hun schoonheid en hun onmacht. Hiermee verlokken ze de mensen; ze bevelen hen over de visioenen vertellen, die zich manifesteren bij diegenen die wankel van geloof zijn, bij sommigen in hun droom, bij anderen in hun fantasie, en zo houden dezen zich bezig met tovenarij op ingeving van de duivel. Duivelse toverkunsten komen meer voor bij vrouwen; want in den beginne verleidde de duivel de vrouw en deze de man en evenzo zijn vrouwen in de huidige generaties in de weer met tovenarij, gifmengerij en andere duivelse streken. Maar ook komt het voor dat ongelovige mannen door demonen worden verleid, zoals in eerdere generaties. Want ten tijde van de apostelen was er de tovenaar Simon, die met zijn toverkunsten honden als mensen liet praten. Ook kon hij zichzelf veranderen, nu eens in een grijsaard, dan weer in een jongeling, en kon hij iemand anders een andere gestalte laten aannemen, in de verbeelding. Zo ook verrichtten Jannes en Jambres door tovenarij wonderen tegen Mozes, maar al spoedig konden zij niet meer tegen Mozes op. Ook Kunop veroorzaakte duivelse zinsbegoocheling zoals lopen over water en andere kunsten, door de duivel verleid, tot verderf van zichzelf en anderen.
Zulk een tovenaar stond op ten tijde van Gleb51 in Novgorod; hij sprak de mensen toe, terwijl hij zich voordeed als een god, en verleidde velen, bijna de hele stad. Want hij zei dat hij alles van tevoren wist en, het christelijk geloof belasterend, zei hij: 'Ik zal de Yolchov oversteken ten aanschouwen van allen.' In de stad brak een opstand uit; allen schonken hem hun geloof en wilden de bisschop doden.52 De bisschop nu nam het kruis op, hulde zich in een kazuifel, stond op en sprak: 'Hij die gelooft in de tovenaar, laat hij achter hem gaan staan, maar hij die waarlijk gelooft, laat die bij het kruis gaan staan'. En zij verdeelden zich in twee groepen: vorst Gleb en zijn droezjina stelden zich op bij de bisschop, maar al het volk ging achter de tovenaar staan. En er brak een groot oproer onder hen uit. Gleb stopte zijn bijl onder zijn mantel, ging naar de tovenaar en sprak tot hem: 'Weetje dan wat 's ochtends zal gebeuren en wat 's avonds?' De ander zei: 'Ik weet alles van tevoren.' Gleb sprak: 'Weetje dan wat vandaag met je zal gebeuren?' 'Ik zal grote wonderen verrichten', antwoordde de ander. Gleb nam zijn bijl en hakte op hem in. De tovenaar viel dood neer en het volk ging uiteen. Lichamelijk kwam hij om, maar zijn ziel gaf hij over aan de duivel.
In 6580 (1072) werden de (lichamen van de) heilige martelaren Boris en Gleb overgebracht. De zonen van Jaroslav, Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod, de toenmalige metropoliet Georgi, bisschop Pjotr van Perejaslavl, (bisschop) Michail van Goergev (Joerjev), igoemen53 Feodosi van het Holenklooster, igoemen Sofroni van het H. Michailklooster, igoemen German van het klooster van de Heilige Verlosser en alle overige igoemens kwamen bijeen ter gelegenheid van de feestdag.54 Ze vierden een prachtig feest en brachten de lichamen over naar de nieuwe kerk, welke Izjaslav had gebouwd, en die er ook nu nog staat.55 En nadat Izjaslav, Svjatoslav en Vsevolod eerst Boris, in een houten kist, hadden opgenomen en op hun schouders hadden getild, droegen ze hem weg. Voorop liepen monniken met kaarsen in hun handen, daarachter diakens met wierookvaten, priesters en achter hen weer bisschoppen met de metropoliet; achteraan liepen de zonen van Jaroslav met de kist. Ze droegen de kist naar de nieuwe kerk en openden deze. De kerk werd vervuld van een aangename, welriekende geur en zij die hiervan getuige waren verheerlijkten God. Ontzetting maakte zich meester van de metropoliet, want hij geloofde niet vast in de twee heiligen; hij viel ter aarde en vroeg om vergeving. Nadat ze zijn (Boris') stoffelijke resten hadden gekust, legden ze hem in een stenen lijkkist. Vervolgens legden ze Gleb in een stenen lijkkist en zetten die op een slede. De slede trokken ze met touwen voort. Toen ze in de deuropening waren, bleef de kist steken. Ze geboden het volk te roepen: 'Heer, heb erbarmen' en toen konden ze hem verder trekken. De overbrenging vond plaats op de tweede dag van de maand mei.56 Na de viering van de liturgie aten de broers gezamenlijk, ieder met zijn eigen bojaren, in grote onderlinge liefde. In die tijd was Tsjoedin stadhouder van Vysjgorod en had Lazar het gezag over de kerk. Ten slotte ging ieder zijns weegs.
In 6581 (1073) zaaide de duivel tweespalt onder deze broers, de zoons van Jaroslav. In de ontstane twist stonden Svjatoslav en Vsevolod samen tegenover Izjaslav, die Kiëv verliet. Svjatoslav en Vsevolod nu trokken op 22 maart Kiëv binnen en namen de troon in-Berestovoje in, waarmee ze de laatste wil van hun vader schonden. Svjatoslav was de aanstichter van de verdrijving van zijn broer, omdat hij meer macht wilde. Want hij had Vsevolod misleid door te beweren: 'Izjaslav spant samen met Vseslav en beraamt plannen tegen ons; als we hem niet voor zijn, zal hij ons verdrijven'. En zo zette hij Vsevolod op tegen Izjaslav. Izjaslav nu ging naar de Lechen met veel rijkdommen en zei: 'Hiermee zal ik soldaten werven'. Maar de Polen namen hem alles af en verdreven hem uit hun land. En Svjatoslav zetelde in Kiëv na de verdrijving van zijn broer, waarmee hij inging tegen zijn vaders gebod en meer nog tegen dat van God. Want het is een grote zonde het gebod van zijn vader niet te respecteren. Zo vielen de zonen van Cham het land van Seth binnen en vierhonderd jaar later kwam de wraak van God over hen. Want uit de stam van Seth komen de Joden voort die na het volk van Kanaän vernietigd te hebben hun erfdeel en hun land in bezit namen. Later overtrad Ezau het gebod van zijn vader en vond de dood. Want het is niet goed zich meester te maken van andermans erfgoed. In dat jaar werd de Holenkerk gesticht door abt Feodosi en bisschop Michail terwijl metropoliet Georgi op reis was naar Griekenland en Svjatoslav regeerde in Kiëv.
Vertaling Hans Thuis
TSL 32 |
> |