Kees Mercks



De ontnuchtering in de Tsjechische literatuur






'Het wordt weer tijd om voor de bureaula te gaan schrijven,' merkte Ludvík Vaculík, de vader van de Tsjechische ondergrondse literatuur uit de jaren zeventig en tachtig, droogjes op, toen ik hem deze zomer op zijn oude vertrouwde woning in de Veletržní in Praag-7 overviel. Met die term (psát do šuplete, Schublade, schuifla) duidde men destijds in de periode van het publikatieverbod sarcastisch de andere mogelijke bestemming van het literaire scheppen aan.

Met deze gotspe snoerde hij me tegelijk de mond toen ik hem vroeg hoe de stand van zaken in de Tsjechische literatuur van dat moment was, zo'n anderhalf jaar na de 'fluwelen revolutie'. Zojuist was bij de befaamde staatsuitgeverij annex boekwinkel en vroeger orgaan van de Tsjechoslowaakse Schrijversbond Československý Spisovatel (= de Tsjechoslowaakse Schrijver) Vaculiks meesterwerkje Morčata (Guinese biggetjes) officieel uitgegeven, jaar na dato. 'Dat is allemaal nu wel leuk,' mopperde Vaculik, 'maar tot op heden heb ik daar nog geen heller voor gekregen. En mijn financiële situatie is niet zo rooskleurig dat ik aan liefdadigheid kan doen. Maar ja, nu de ČS zich heeft verzelfstandigd, is deze noodlijdend geworden en economisch onrendabel door het wegvallen van de financiële steun van de schrijversbond en door de kelders vol onverkoopbare boeken die de helden van de normalisatie mochten laten uitgeven. En die financiële stagnatie geldt voor het hele boekbedrijf.'

Zoals hij daar zit, ziet hij er niet bepaald uit als de eindelijk opgeleefde, welvarende schrijver die nu alle erkenning krijgt in eigen land. Hij is wat verbitterd omdat het in Tsjechoslowakije nog niet gaat zoals het zou moeten gaan, ook niet privé. Het openbare leven, de politiek worden beheerst door kinnesinne, zonaer dat voor de echte problemen daadwerkelijk een concrete oplossing komt. Na de ineenstorting van het oude systeem heeft hij zich ook niet, zoals velen van zijn collega dissidente schrijvers, ingezet om nieuwe structuren op te bouwen, een nieuwe onafhankelijke schrijversbond, of een openbare functie te vervullen. Eindelijk wilde hij nu weleens helemaal onafhankelijk zijn, niet alleen qua werkzaamheden, maar ook 'ideologisch'. Hij weigerde vlak na de revolutie om het praatje dat hij wilde houden op de massa-bijeenkomst op de Letná door het feestcomité te laten goedkeuren, waardoor men hem gewoon afgewimpled heeft als spreker, kennelijk bevreesd voor zijn onafhankelijke opstelling en scherpe tong.

Ook in zijn 'fejetony' (= columns), die regelmatig vanaf het eerste begin in het onafhankelijke dagblad Lidové noviny (= volkskrant) begonnen te verschijnen en waarvan sommige in het Nederlands bij Elsevier verschenen, trapt hij zo mogelijk elke partij elegant, maar gevoelig op de tenen, hetgeen hem op menige ingezonden brief of tegen-column komt te staan, maar hem tegelijk enigszins isoleert.

We drinken een fles wijn uit de supermarkt en eten er wat droog brood met Moravisch spek bij. Vaculik excuseert zich voor dit proletarische maal, hij is alleen thuis en heeft geen zin om boodschappen voor zich te doen. Tijdens ons gesprek wordt opgebeld, uit Amsterdam!, iemand die hem namens de SLAA uitnodigt om op 15 oktober een praatje te houden in De Balie. Hij voelt er weinig voor, voelt zich niet genoeg politiek onderlegd om zo'n gewichtig thema als 'Europa' met een specialist als Piet Dankert te bespreken. Uiteindelijk zwicht hij toch, wellicht gevleid als hij is door het aanbod en nadat hem alle steun wordt toegezegd.

Op de terugweg loop ik door de Národní. Schuin tegenover het pronkende Nationaal Theater, met zijn drieschaar op het dak, bevindt zich het imposante gebouw waar voor de oorlog uitgeverij Topit was gevestigd, maar nu dus al jaren ČS, Tegen een van de etalageramen is een inderhaast in elkaar gefröbelde collage als affiche geplakt en op een plankje ligt inderdaad een aantal exemplaren van Morčata. Het werkje was destijds nummer 1 op de lijst van de ondergrondse Edice Petlice (= grendel-editie), die Vaculik zelf begonnen was. Het boekje is in talloze talen vertaald en Vaculik is ondanks zijn sarcasme zeer populair gebleven. Toch staat zich niemand behalve ik aan de etalage te vergapen. Nergens dus lange rijen, zoals in de 'goede oude tijden', die zo slecht waren dat er zich ook rijen wachtenden vormden voor hoogst middelmatige literatuur...

Binnen in de winkel gaapt koele leegte. Daar waar het ooit krioelde van aspirant-kopers op zoek naar iets in het niets, hingen nu een paar verveelde klanten over de uitstaltafels, waarop werkelijk de ene literaire verrassing naast de andere ligt. Ik koop er gelijk, als de verwende toerist die met geld smijt, een hele stapel van, hoewel ik de meeste boeken al ken via buitenlandse uitgeverijen of in vertaling. Een vreemde paradox, want de Tsjech, voor wie deze literatuur toch jarenlang verboden en vrijwel onbereikbaar was, toont geen overmatige belangstelling voor een Vaculík, Klíma, Škvorecký, Havel, Kohout, Kriseová, Kantůrková en noem ze maar op.

Natuurlijk, de boekprijs is enorm gestegen, met het twee-, drievoudige soms, en vergeleken met de extreem lage prijzen van vroeger is dat even wennen. Natuurlijk, de kwaliteit van het nieuw geproduceerde boek laat ondanks de hoge prijs veel te wensen over en dat geldt met name voor boeken van de kleinere uitgeverijen, die na de 'fluwelen revolutie' bij honderden zijn ontstaan en die elk hun literaire 'ei' willen leggen. Maar och, wanneer men vroeger een verboden boek te pakken kon krijgen, was men weldegelijk bereid om daar flinke bedragen voor neer te leggen.

Die excessieve groei van het aantal uitgeverijen brengt tegelijk een excessieve toename van het aantal boeken met zich mee. De afgelopen anderhalf jaar was er dan ook sprake van een gigantische inhaalactie om het dissidente werk voor het grote publiek bekend te maken. Eerst werden er in het Westen geproduceerde boeken op de stalletjes op straat als het ware gedumpt. Dat was toen sensationeel en die werden ook snel verkocht. Vervolgens begonnen al die binnenlandse uitgeverijen aan hun inhaalrace. Van Ivan Klíma verschenen er in één jaar vijf boeken. Geen wonder dat die niet in één klap waren uitverkocht. Maar deze poging om in zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk vroeger verboden boeken uit te geven, was nog niet het enige, want die betrof vooral de verboden schrijvers, die via hun buitenlandse uitgevers destijds al dat publikatieverbod konden omzeilen. Daarnaast waren er nog een of twee generaties van meest jongere schrijvers wier werk echt nauwelijks de schuifla uitgekomen was. Ook dit werk moest nu gedrukt worden, het vormt immers de voedingsbodem voor de nieuwste literaire ontwikkelingen.

Na een aanvankelijk veelbelovend begin liep echter de belangstelling voor de literatuur behoorlijk terug. De oorzaak hiervan ligt mijns inziens niet zozeer aan de snel gestegen prijs of aan een technisch gezien relatief slecht produkt datje voor die prijs krijgt. Veel belangrijker is aan de ene kant een enorme overkill aan literatuur en allerhande ander gedrukt materiaal, die de lezer lam slaat, en aan de andere kant een veranderd gedrag bij de koper. Deze heeft kennelijk door de hectische ontwikkelingen om hem heen een minder receptief bewustzijn voor 'zwaardere' literatuur en laat zich liever snel bevredigen door een kortstondiger en minder gecompliceerd leesaanbod. Bovendien is dat laatste vaak extra aantrekkelijk doordat het op zijn beurt - maar in ander opzicht - iets voorheen 'verbodens', of 'afwezigs' voorstelt: seks-, boulevard-, reclameblaadjes, stripverhalen e.d. De nieuwigheid hiervan zal er echter gauw af zijn en wellicht keert men dan weer terug tot de literatuur, voor zover de tv-verslaving dan niet al heeft toegeslagen.

Maar misschien gebeurt dat ook helemaal niet. Een blik op onze eigen leescultuur leert ons dat al die genoemde genres door de jaren heen - in sommiger ogen helaas - een beter commercieel produkt blijken dan het - in ogen van anderen - verkieslijkere literaire produkt, dat door zijn relatief geringe oplage een boekprijs oplevert die nooit met het 'lichtere' aanbod kan concurreren.

Een andere veronderstelling voor de gedaalde belangstelling voor de literatuur met een grote L is -en dat is een pijnlijker vaststelling-dat in korte tijd het aangeboden werk van de oudere generatie van dissidenten door het veranderde bestek sterk aan aantrekkingskracht heeft ingeboet. Natuurlijk wilde men meteen de roemruchte werkjes lezen, bij voorbeeld Škvorecký's De tankbrigade om de onverholen scheldpartijen erin op het communistische bestel, maar nu dat openlijk verspreid en gelezen mag worden en de periode van de communistische overheersing allang voltooid verleden tijd is, jazelfs dat het communisme als droom en ideologie massaal heeft afgedaan, haalt men verwonderd en teleurgesteld de schouders op: Was dit nu alles?

Dit brengt ons bij een veel ernstiger kwestie: in hoeverre ontleende de dissidente literatuur wel haar waarde aan literair-estetische aspecten of toch ook niet voor een deel aan de politieke en sociologische omstandigheden waaronder het ontstond. Het is duidelijk dat in vele gevallen dat laatste mede een rol van betekenis gespeeld heeft, wat op zich weer geen kwestie is van 'niet mogen'. We moeten ons dan echter wel realiseren dat juist dit extraliteraire aspect een zeer tijdelijk karakter draagt en al spoedig als niet-literair of gewoon niet-boeiend wordt ervaren, wat de duurzaamheid van het literaire succes bekort. Behalve de prijs en de overkill in het aanbod zou dit verouderd aandoen door het niet meer geldig zijn van de politiek-sociologische situatie een derde reden kunnen zijn voor de teruggang van het literaire werk.

Anderszins - het werd al even aangestipt - kunnen ook de politiek-sociologische omstandigheden van het moment het koopgedrag ongunstig beïnvloeden. De overschakeling op de markteconomie, de commercialisering van de maatschappij, de sociale onzekerheid door een snel stijgend prijspeil tegenover achterblijvende lonen, door privatisering en daarmee samenhangende faillissementen en reorganisaties van bedrijven die vele banen kosten, creëren een geestelijk klimaat waar nauwelijks plaats is voor rust en bezinning op hogere waarden, laat staan als die niet direct de bestaandemaatschappelijke problemen helpen oplossen. Met andere woorden: het publiek heeft wel iets anders aan zijn hoofd dan om in deze tijd met een boekje in een hoekje te gaan zitten, maar zoekt koortsachtig naar wegen hoe het zo snel mogelijk zijn toekomst financieel veilig kan stellen.

Literatuur als afleiding (de 'lichtere' genres) scoren daarom beter dan de 'zwaardere' genres van bij voorbeeld sommige schrijvers uit de jongere generatie, die geen gelegenheid kregen in de periode van de normalisatie hun werk in het buitenland te publiceren, maar in alle afzondering - zonder speciaal rekening te houden met een bepaald publiek - aan hun uiterst gecompliceerde literaire bouwsels wrochtten. Ik denk daarbij aan werk van Daniela Hodrová (Kukly /= cocons/) - tevens literatuurtheoretica - en Jiří Kratochvil (Medvědí román = bereroman/) die beiden zeker niet meer tot de jongste generatie gerekend mogen worden, maar toch door hun radicale literaire experiment jong aandoen. Tegelijk is hun werk zo versmolten met de Tsjechische realia en huidige of vroegere levenssfeer dat het waarschijnlijk nauwelijks in aanmerking komtvoorvertaling.

In dit opzicht is het debuut van Zuzana Brabcová (inderdaad de dochter van een van de samenstellers van het fameuze woordenboek van verboden schrijvers uit het begin van de jaren tachtig) met haar Daleko od stromu (=Ver van de boom) toegankelijker omdat het sterk persoonlijk gekleurde levensverhaal dat van haarzelf is en zij haar verwijzingen en symbolen zoekt in algemenere sferen en culturen. Zij behoort wel tot die jongere generatie die tijdens de normalisatie is 'gerijpt'. Typisch voor haar is de indringende intimiteit waarmee ze de politieke en 'filosofische' frustraties van haar tijd alsmede van haar puberteit beschrijft, die ze door dit schrijven haast therapeutisch tracht op te lossen. Hoe persoonlijk ze nog steeds aan haar werk hangt, blijkt uit haar weigering om dit op enige wijze persoonlik te commentatiëren Ook zij bleek overigens haar honorarium nog aldoor niet te hebben ontvangen van haar uitgever, de door zware schulden belaste ČS.

De vraag die zich steeds nadrukkelijker opwerpt is: Hoe moet dat nu met die Tsjechische literatuur?

Op zich is het aanbod van titels prachtig, zij het verspreid over een archipel van grote en kleine, oude en nieuwe uitgeverijtjes. De situatie is echter zo chaotisch dat het officiële boekblad Nové knihy (= nieuwe boeken) de zaak niet meer kan bijbenen. Herhaaldelijk plaatst het oproepen aan de uitgevers om informatie te verschaffen over hun fondsen, want zij krijgen die maar van een stuk of vijfentwintig (van de meer dan 1200!). Het is immers in hun eigen economisch belang in verband met de teruglopende belangstelling voor de 'zwaardere' genres. Daarna slaat deze wekelijkse boekinformatie opeens een keer over en staat er in het volgende nummer te lezen dat de organisatie die dit blad uitgeeftvrijwel failliet is.

Deze organisatie is... de boekgroothandel die het door de nieuwe marktverhoudingen zwaar te verduren heeft. Vladimir Pistorius, hoofdredacteur van een van de grote uitgeverijen, Mladá fronta (= het jonge front - ook al doet de naam erg aan vroeger denken, de gehele top is vernieuwd) zegt dat hij er juist een artikel over heeft geschreven dat binnenkort in Tvar (= vorm; van 4-7-1991) zou verschijnen. Voor zekerheid geeft hij opdracht om er voor mij een printje van te maken. Gekleed in een denim blouse en met een grote sigaar in de hand heeft hij het over de totale 'collaps' van de boekgroothandel en voorspelt dat als er niet snel regeringshulp komt, het totale boekbedrijf gedecimeerd zal worden. Wat in eerste instantie misschien lijkt op een gezonde decentralisatie, zal neerkomen op een dramatische reductie van het aantal uitgeverijen tot hooguit enkel tientallen grote, terwijl de teruglopende belangstelling voor het boek ook het aantal boekwinkels drastisch zal terugbrengen (hij schat met viervijfde). Als een van de molenstenen om de nek van zowel de groothandel als detailhandel noemt hij de erfenis van onverkochte voorraden die een gigantisch negatief kapitaal vertegenwoordigen (geschat op 350 miljoen kroon!), waardoor het financiële verkeer tussen de uitgever, groothandel en boekwinkel volledig ontwricht is geraakt. Hierdoor functioneert ook het distributieapparaat niet meer, waardoor de uitgevers geen andere weg hebben dan de groothandel te omzeilen en zelf een (duur) distributienet op te bouwen. Maar welke uitgeverij kan zich dat permitteren? Alleen de grotere weer.

Een andere oorzaak die het rendabel maken van het boekbedrijf bemoeilijkt, ziet hij in de snel stijgende produktiekosten. Door de expansieve groei van uitgeverijen die elk haar fonds wil realiseren, neemt ook de vraag naar papier enorm toe. Papier was in Tsjechoslowakije altijd al een schaars produkt. Soms moest een uitgave jarenlang wachten tot er genoeg papier voor dit of geen project kon worden gereserveeerd. Schaarste betekent prijsopdrijving in eigen land en peperdure import in verband met de zwakke internationale positie van de Tsjechoslowaakse kroon.

De sterke toename van het aantal titels brengt nog een ander probleem met zich mee. De faciliteiten bij de drukkers en boekbinders zijn beperkt. Deze zijn zich daar zeer van bewust en met de huidige vrije orijsvorming worden ook zij steeds duurder. En nu de produktiekosten zo enorm toenemen, wordt men bij de uitgeverijen weer voorzichtiger met de grootte van de oplagen, wat op zich ook weer prijsopdrijvend werkt. Ook wordt men kieskeuriger met wat men uitgeeft, want het moet wel verkopen natuurlijk. Dit houdt in dat het 'lichte' genre het zwaardere verdringt, waarbij de traditioneel zwakkere als poëzie en toneelwerk het al helemaal moeilijk krijgen. De uitgeverij, voor wie Pistorius werkt, vaart bij voorbeeld wel bij een 'dolkomische' satirische roman van Miloslav Švandrlík: De zwarte baronnen, een legersatire in de traditie van Škvorecký's De tankbrigade, maar heel wat flauwer. Het verscheen destijds onder pseudoniem (Rudolf Kefalín) in het buitenland en nu onder eigen naam in eigen land, waar het een oplage beleeft van tot nu toe 700,000 ex., een bestseller dus. 'Wij zingen 't wel uit,' merkt Pistorius grijnzend op.

Het is duidelijk: het terugtrekken van het staatskapitaal uit de sector van het boekwezen (en uit de hele cultuur) en deze sector blootstellen aan de vrije krachten van het marktmechanisme werkt desastreus. Natuurlijk is een dergelijke ingreep begrijpelijk na jarenlange ideologisch bepaalde subsidiëring en staatsbetutteling, maar tot een van die aardige taken van de staat behoort het in stand houden van zijn cultuur. Dat zou je ook hopen in een land met Havel als president en zoveel andere cultuurdragers op hoge posten.

Jan Trefulka (schrijver) verwoordt de financiële kater in het literaire bedrijf in Literární noviny (= literaire krant) van 22 augustus jl: 'De geestdrift vervluchtigde grotendeels spoedig zodra bepaald werd dat aan de bevrijde cultuur logischerwijs de financiële ondersteuning diende te worden ontnomen die deze van het voormalige regiem had ontvangen als premie om zich slaafs op te stellen en er het zwijgen toe te doen.'

Inmiddels is er wel een cultureel fonds opgericht om in de ergste noden te voorzien, maar voordat dit werkelijk zal functioneren en wie, wat en hoe ermee gediend wordt, is nog geheel niet duidelijk. Het lijkt in eerste instantie bedoeld om financiële hulp te verlenen aan schrijvers individueel. Er zijn al heel wat schrijnende gevallen van voormalig dissidente schrijvers die een tamelijk noodlijdend bestaan hebben, zowel jonge als oudere. Ze leden eerst onder de onderdrukking van het communistische regiem en nu weer onder de vrije keiharde krachten van het kapitalisme. De sanering van de gigantische schuldenlast van het boekbedrijf zal er zeker niet mee gelenigd kunnen worden. Misschien kan er wat van de defensienota worden overgemaakt: 'omdat/ 't zo niet langer gaat/ zo gaat 't niet/ nee da's onmogelijk/ om aldoor maar te wachten/ op 't einde van de wereld'1), waarbij de dichter overigens wel een andere wereld bedoelde...





1 Citaat uit Jáchym Topols dichtbundel: Miluju tě k zbláznění ('Ik ben totaal verkikkerd op je'. Atlantis, Brno 1990, 94 blz., blz. 90.)



<

TSL 11

>