Osip Mandelstam



Gedichten




* * *

Geluid, voorzichtig en gedempt:
Een vrucht die van een boomtak losschiet
En in het bos 't aanhoudend hooglied
Van diepe stilte overstemt...

1908

Vertaling PeterZeeman en Marc Schreurs


* * *

Op het email, het bleek-blauw vlakke,
Zoals dat in april wel voorkomt,
Verhieven berken stil hun takken
En werden ongemerkt tot avond.

Een klein patroon, een ragdun netwerk,
Dat, strak en fijn omlijnd, verstard is,
Zoals op porseleinen vaatwerk
Een prent, die haarscherp aangebracht is,

Zorgvuldig op de glazen basis
Door 'n minzaam kunstenaar getekend,
Die zich zijn broze kracht bewust is,
De trieste dood voor kort vergetend.

1909


AMERIKAANSE

Amerikaanse, twintig jaar,
Moet kost wat kost naar ver Egypte,
Negeert dus de Titanic maar,
Die ligt begraven in de diepte.

Sirenes zingen in Detroit,
Op flats staan schoorstenen te zwiepen,
'Ze bieden wolken, koud, verstrooid,
Hun door en door beroete lippen.

De dochter van de oceaan
Doolt door het Louvre, welgeschapen,
Beklimt d'Acropolis spontaan
Om 't suikermarmer fijn te stampen.

'Ze bladert Faust door in de trein -
Voor haar is lezen geen gewoonte -
En denkt weemoedig hoe 't zou zijn
Als Lodewijk nog immer troonde.

1913


* * *

Ik wil net als de and'ren
Jou dienen voor altijd,
Met lippen jou bekold'ren
Verdroogd van minnenijd.
Niet langer lessen woorden
Mijn ingeklonken mond,
Ben zonder jou verloren,
Ik ga in cirkels rond.

Jaloers ben ik niet langer,
Maarjij bent wat ik wil;
Gelijk de beul ten offer
Draag ikmij zelve stil.
Ik noemje in mijn zangen
Mijn liefde noch mijn vreugd;
Mijn bloed heeft men vervangen
Door nieuw, verwilderd, vreemd.

Genaderd is de stonde
Dat ik je toevertrouw:
Geen vreugd maar geesteswonden
is wat ik vind in jou.
Word naar je toegetrokken,
Als naar een plek van moord,
Door jouw verward-vertrokken
Teer-kersenrode mond.

Kom bij me terug, en haast je,
'k Word zonder jou van steen,
Ik voel je lichaam naast me
Veel sterker dan voorheen.
Al wat ik ooit zou willen
Zie 'k scherp, niet door een floers.
Ik roep je. Zie me knielen,
Ik ben niet meer jaloers.

1920


* * *

'k Waste mij op 't erf, 't was nacht en koud.
Grove sterren staan aan 't zwerk te gloren.
Sterrestraal - als op een hakbijl zout.
Boordevol de ton en haast bevroren.

Dicht de poort - een afgelegen hoek,
En gewetensvol en streng de aarde.
Reiner dan de waarheid van ruw doek
Vind je nauwelijks een vaste waarde.
In de ton een ster, als zout, vervliedt,
En het water, ijzig koud, is grauwer.
Reiner 't sterven, zouter het verdriet,
En de aarde is oprechter, rauwer.

1921




Het verhelderende commentaar in het Derde boek (Parijs 1987) van Nadjezda Mandelstam bij het origineel van bovenstaande vertaling luidt als volgt: 'Het gedicht "'k Waste mij op 't erf", dat door het nieuwe stemgeluid een keerpunt vormt in het oeuvre van Mandelstam, werd geschreven in het Huis der Kunsten. Mandelstam waste zich inderdaad 's nachts op het erf - in de weelderige villa was geen stromend water. Het water werd uit een put gehaald en in een enorme, op het erf staande ton gegoten - tjokvol, tot over de rand. Ook de ruwe, zelfgeweven handdoek, die we uit de Oekraïne hadden meegenomen, kwam in het gedicht terecht. We hadden altijd al een voorliefde voor handgeweven boerendoeken, stromatten, aardewerken kruiken ...) De nieuwe wereldbeschouwing van een sterk geworden man komt ongelooflijk beknopt naar voren in deze twaalf regels, die de inhoud van deze nieuwe visie met naam en toenaam noemen: geweten, verdriet, kou, de oprechte en verschrikkelijke aarde met haar strengheid, de waarheid als grondslag van het leven; het zuiverste en meest directe wat ons is gegeven - de dood en grove sterren aan het firmament...'

Vertaling Amsterdamse werkgroep poèzie-analyse o.l.v. Peter Zeeman




* * *

Kou heeft de roos in de sneeuw:

Drie meter sneeuw op het Sevanmeer...
Een bergvisser trok zijn azuren beschilderde slede naar buiten,
Vette forellen met besnorde koppen
Patrouilleren als agenten
Op de verkalkte bodem.

En in Jerevan en in Etsjmiazdin

Heeft de enorme berg de lucht geheel verzwolgen,
Je zou hem moeten lokken met een ocarina
Of temmen met een fluit,

zodat de sneeuw smelt in zijn muil.

Een sneeuw en sneeuw en sneeuw op 't tere rijstpapier,

De berg drijft naarmijn mond.
Ik heb het koud. Ben blij ...

1930

Vertaling PeterZeeman en Marc Schreurs


* * *

Op het geribde politiepapier-
Nacht vrat de stekeltjes op met plezier -
Zingen de sterren. Gaan pennen in potjes:
Schrijvertjes schrijven aan één stuk rapportjes.

Hoe lang 't getwinkel hun ook maar bevalt,
Och, een verzoekschrift in drievoud volstaat.
En voor geflonker, geschrijf en ontbinding
Krijgen ze zonder mankeren vergunning.

1930


* * *

Prikkende wimpers. En diep in mijn borst stokt een traan.
Hoor zonder angsten het naderend onweder aan.
Zomaar een zonderling prentmij vergetelheid in.
Stik haast, maar heb om te leven tot stervens toe zin.

Snel van zijn brits opgestaan bij het eerste geluid
Staart een gevangene slaap'rig en schuw voor zich uit.
Zingt dan een lied, ruw en ruig, in het licht van een lamp.
Gloort als een streepje het ochtendrood boven het kamp.

2 maart 1931

Vertaling PeterZeeman tenzij anders vermeld.





<

TSL 10

>