Leonid Dobytsjin



Twee verhalen




ONTMOETINGEN MET LIZ

1.

Draaiend met haar schouders, het hoofd hoog opgeheven en met een triomfantelijke glimlach op haar gezicht, dat roze gepoederd was, sloeg Liz Koeritsyna de hoek om van de straat van de Duitse Revolutie en de straat van de Derde Internationale.

Met elke stap draaide haar romp dan naar rechts en dan weer naar links en ze zwaaide haar gevlochten netje, waarin een blauwe pot met gele bloemen was gestopt, als een wierookvat heen en weer.

Koekin keek even over zijn linkerschouder en liep branieachtig achter haar aan tot aan het badhuis. Daar stopte ze, draaide wat, keek even naar links en naar rechts en fladderde toen het stoepje op.

De deur sloeg dicht. De marktvrouwtjes, zittend op keteltjes met gloeiende kooltjes, boden Koe.kin ingemaakte appels aan. Zonder aandacht aan hen te schenken daalde hij, blij, naar de rivier af .

'Waarschijnlijk,' droomde hij, 'heeft ze zich al uitgekleed. Ah, verdomme!'


De ijskorst op de sneeuw schitterde in de avondzon. De mannen kwamen terug van de markt en hitsten hun paarden op. Als een vlucht vogels kwamen de vrouwen met hun bundels onverkochte bastschoenen, ze gingen voor een wak op hun buik liggen en lieten het hoofd hangen om wat water op te zuigen.

'Beesten,' dacht Koekin met leedvermaak.

Toen hij door de tuin terugkeerde stond de maan hoog aan de hemel en de appelbomen met hun wirwar van takken wierpen op de sneeuw subtiele schaduwen.

'Over drie maanden zal het hier wit zien van de gevallen bloesem,' dacht Koekin, en hij stelde zich de adembenemende scènes voor die zich tussen hem en Liz op dit bed van witte bloesem zouden afspelen.

Hij lachte om de grappen van jongelui die een koetsier aanriepen en dan zeiden 'doorrijden', en betrad in een aangename stemming zijn eigen straatje.

Het gebouw van het strafbataljon was feestelijk verlicht, binnen klonk muziek en aan de met dennetakjes versierde deur hing een aankondiging: het strafbataljon brengt twee stukken - 'Het is niet pluis met je schoonmoeder in huis' en nog een anti-religieus stuk.

De theepot stond al op de samovar. Moeder zat achter het evangelie.

'Ik heb gebiecht', zei ze.

Koekin trok een vroom gezicht en onder het getik van de klok le Roi a Paris' dronken ze het ene kopje na het andere - de grijze moeder in haar katoenen jurk en haar zoon in zijn linnen hemd en zwart stropdasje, slungelig, mager en met een kortgeknipt koppie.


2.

In de kanselarij kwam de manke Riva Goloeboesjkina aangehobbeld en gaf opdracht om bij Fisjkina papier te gaan liniëren.

'Heeft U de krant gelezen?' vroeg zij en trok haar wenkbrauw op. 'Er is een artikel van Fisjkina "Maak geen misbruik van de portretten van de leiders".' Met het hoofd in de nek bracht ze haar boezem naar voren.

Het was koud. Door het open raam woei een vochtige wind. Riva was ijverig aan het overschrijven, Koekin, staande, trok zijn lijnen op het papier.

Fisjkina naderde met haar donkere gezicht zijn hand en keek toe, haar zwarte kapsel raakte zijn kleurloze haren. Toen schrok zij op en liep naar het raam.

Ze stond daar, staarde in de wolken, gedrongen, donker, rechtop en hooghartig.

Daarna snoot zij zachtjes, draaide zich om naar de kamer en zei: 'Kameraad Koekin.'

De deur werd tot een kier geopend en iemand keek naar binnen. Ze trok een geel kalfsleren jasje aan en verdween.

'U valt bij haar in de smaak,' feliciteerde Riva en zette haar boezem weer op terwijl ze geheimzinnig om zich heen keek. 'U moet eens bij haar langs gaan: ze kan voor promotie zorgen. Het is alleen jammer dat ze overgeplaatst wordt, maar dat geeft niet, ik zal wel voor een ontmoeting zorgen.'

'Waarom niet,' verheugde Koekin zich. 'Per slot van rekening heb ik niets tegen de arme klasse. Ik ben in staat tot medelijden.' En jubelend floot hij 'Sta op, verworpene'.

De rode en blauwe ballonnen werden door de wind gegrepen boven de baardige man die ze verkocht. Op de straathoeken klaagden de kreupelen. Een oud omaatje in een zwart jakje ging de huizen af:

Geeft u een aalmoes, in Godsnaam,
Met uw gunst wordt u
de weldoenster van een
doof, arm vrouwtje.

Bij de poort, waar de vier groene, blikken vazen nu verspreid op de grond lagen, drukte Koekin zijn hand op het hart: hier woont Liz en ze lijdt onder haar kompressen. Zij heeft zweren op haar rug - in de krant is haar brief gepubliceerd met de titel 'Onze badhuizen'.

In de bibliotheek hingen aanplakbiljetten: 'Tuberculose! Ziekte van de werkende klasse!', 'Weg met de huiselijke! Haard!'.

'Iets revolutionairs,' vroeg Koekin. Het meisje met gele krullen klom het trapje op.

'Ik heb niks meer. Neemt U maar iets uit de andere kast. "Mercedes de Castilla", werken van Pisemski .. .'

Ja, verdomme, hij zag zich al met die boeken Fisjkina tegenkomen: 'Wat heeft U daar? Ja? U sympathiseert dus!'

Moeder zat op de divan met een gaste, Zolotoechina, ingevallen, in een kanten kraagje dat was dichtgespeld met een zilveren roos.

'En, komt er nu snel een ander regiem?' antwoordde Koekin streng: 'U weet dat velen tegen waren, maar nu is het andersom, men voelt sympathie.'

Nadat de beleefdheden waren afgerond, vervolgden de vrouwtjes hun gesprek.

'Weet je waar de lente mooi is?' zuchtte Zolotoechina, 'In Petersburg: de sneeuw is nog niet gesmolten of er worden op straat al bloemen verkocht. Ik kocht mijn kleren altijd bij de Notkina. "Mode de Notkina" ... En U,jongeman, herinnert U zich de hoofdstad nog? Studententijd? Dat is toch de mooiste en vrolijkste tijd, niet?'

Zij kneep haar ogen wat toe en draaide het hoofd.

'En of,' zei Koekin, 'het culturele leven ... '

Een aangename droefheid overviel hem en boven de soep mijmerde hij: 'de muziekdoos speelt, de studenten zitten in gedachten verzonken en doen zich te goed aan bier en ingemaakte zoute erwten ... 0, Petersburg!'


3.

'Kom, we gaan,' riep Zolotoechina. 'Weg met Roemenië.'

De moeder van Koekin wees naar haar versleten schoenzolen en liet verstek gaan.

Ze liepen lang. De vlaggen wapperden en vielen soms terug in je gezicht.

Hé, jullie, bourgeois.

Hé, jullie, herrieschoppers.

De maan tekende zich af als een witte, waterige vlek. Door de vierhoekige openingen in de klokketoren schemerde de hemel. De toppen van de bomen ruisten met hun gezwollen knoppen.

'Alles, alles stort in,' verzuchtte Koekins moeder, met haar hoofd wijzend naar de verzakte, met balken ondersteunde huisjes: 'En waar moeten we dan wonen?'

Fisjkina keek verachtelijk naar links en naar rechts: 'God, wat een stel klein burgers!'

Vooraan hobbelde ook Riva, ze keek naar Koekin om en knikte, haalde toen haar schouders op en draaide zich weer om: hij had haar niet gezien. Voor hem, met haar armen slingerend op de muziek en haar heupen wiegend, marcheerde Liz. Toen de trompetten ophielden hoorde Koekin hoe ze met haar buurvrouw kletste:

'In de Gouvernementsraad word je alleen op voorspraak aangenomen ...'

Op de kanselarij kwam een jongetje:

'U heeft geen moment te verliezen, Riva stuurde een briefje plus een kaartje voor het Karl Marx -Friedri ch Engels park. Zoek Fisjkina op. Zij kan een goed woordje voor je doen. Heeft U 'De tuin der kwelling' gelezen? Een schitterend boek.'

'Liz,' zei Koekin, 'ik zal U trouw blijven.'

'M'n benen zijn zo achteruitgegaan,' klaagde moeder. 'Ik heb zult en pannekoeken gemaakt en wilde die naar Vladik brengen, maar ik kon het gewoon niet. Ik zal vragen of opoe Aleksandricha het wil doen, als jij haar nou, George, een beetje in de gaten wil houden.'

'Zo meteen,' zei Koekin en sloot nadat hij 'Blanc Manche' uit had, het boek dat vol zat met lintjes en gedroogde bladeren.

'Ach ja,' zuchtte hij, 'het verleden komt nooit meer terug.'

In een opgeworpen strook zand langs het bataljonsgebouw waren de soldaten, draaiend op hun hurken, bezig om met kleine baksteentjes de leuze 'Proletariërs aller landen verenigt U' te leggen.

Liz, lila, met een lila parasol en een geel lint in haar gebleekte haar, keek toe. Koekin bleef staan en trok zijn overhemd recht. Liz lachtte, wiegde wat, maakte zich los van het schouwspel en ging op weg.

Kon ik er maar achteraan! - maar opoe Aleksandricha kon niet zonder toezicht blijven.

Ze kwamen samen terug - opoe Aleksandricha in haar linnen vest en gestreepte schort en de terneergeslagen Koekin in zijn linnen overhemd met zwarte stropdasje - vuilwit zagen ze zich weerspiegeld in de zwarte vensters.

"'s Ochtends heb ik vaak een heldere geest,' vertelde opoe ... Jongens en meisjes renden rond. De boerinnen gingen het veld in om de koeien te halen. De glanzende bankjes weerkaatsten de rode zonsondergang.'

Het rook naar poeder: op het bordes van de Heilige Eupel was een bruiloft aan de gang - als dat geen voorteken was!


4.

In het water zag je in een groenig waas, als een landschap op een divankussen, de heuvel met haar kerken.

De zon brandde op de haar toegewende ruggen en buiken.

'De arbeiders aller landen,' sprak de kassier van het station dromerig tegen Koekin, 'wachten op hun bevrijding. Kunt u even kijken of mijn schouders al verbrand zijn?'

Sjoerka Goesev, nat, verhit, kwam met schitterende ogen langs de oever aangerend en greep zijn broek:

'Er is een meisje verdronken.'

Iedereen verdrong zich, de kerels, die hun wagens met brandhout op de weg lieten staan, de vrouwen in hun jakjes en roze rokken met een bundel bastschoenen op de rug, en de baadsters, de knopen dichtmakend.

'Daar liggen haar kleren,' wees de moeder van Riva geheimzinnig, een rond vrouwtje met een glad zwart kapsel, waarin een scheiding zat.

'Jullie kennen haar gewoonte: met haar kont draaien voor de mannen. Ze zwom voorbij de bocht, zodat de mannen haar konden zien ...'

'Waarom gaat u niet naar haar toe? - schreef Riva. - Ik zal opnieuw een kaartje sturen. U moet absoluut komen. Er is een liedje:

Ons park is voor iedereen open
maar zonder kaartje heb je pech
als je het niet kan kopen
dan moetje door de heg.

Na het concert moet u gelijk komen: 'Wat een burgerlijkheid! Ik verbaas me; waar blijft de marx istische benadering?'

Een stoffige lichtstraal brak tussen de luiken door. 'Ze aten bessenbrij en joegen bezweet, scheldend, op de vliegen. Stil diende zich het geluid van de kleine klok aan, daarna ook de grote - de Heilige Eupel riep op tot een begrafenis.

'Ze haastten zich naar het raam, schoven de bloempotjes op de grond en haalden de luiken weg.

'Het is Koeritsyna', verklaarde Zolotoechina, die tot haar middel uit het raam hing.

Koekin sloeg een kruis en greep naar zijn neus: 'Foei!'

'Wat wil je met die hitte,' nam Zolotoechina het op, 'Ik heb heel erg met haar te doen.'

'Natuurlijk,' zei Koekin, 'het was een ontwikkeld kind ... '

Na de thee verplaatsten ze zich naar de veranda, Het strafbataljon zong de 'Internationale'.

Op de kanten kraag blonk de zilveren roos: 'In de compagnieën,' Zolotoechina veerde op, 'zingen de soldaten nu het "Onze Vader" en "de Heer is ons gebieder".

Maar voor de kazerne hier staan bloembedjes en vergeet-me -nietjes ... Ik hou van deze kerk,' ze wees op de Heilige Eupel met haar witte zuilen, 'ze doet me denken aan de kerken in Petersburg.'

Allen draaiden het hoofd. Over de weg liep, hooghartig om zich heen kijkend, donker, stevig in een kort zijden rokje en in een lichtblauw, witgestreeptjakje, Fisjkina.

'Een interessante verschijning,' zei de moeder van Koekin.

George schoof zijn stropdasje recht.


Het portret

1.

Toen ik van de waterput terugkwam liep ik, zoals altijd, de huisbaas tegen het lijf.

Hij schudde zijn samovar leeg boven een schaal en maakte, zoals altijd, wijzend met zijn hoofd naar mijn emmers, hetzelfde vriendelijke grapje: 'Da's krachtsport.'

Zoals altijd gaf ik maman een zoen en gingen we naar buiten, waar vader, galant, het hekje in de poort opende en me voor liet gaan. Aan de schaduw zag ik dat ik krom liep, en ik rechtte mijn rug.

De kerken zwegen. De straten daalden en klommen weer omhoog. Op een stapel hout zaten een paar oude baasjes. De druppels glinsterden en spatten uit elkaar als ze op je schouder vielen. Zoals altijd tikte vader op de hoek even aan zijn pet en groette.

Vier huizen van vier verdiepingen doemden op en een plein met lantarens en luidsprekers. Soldaten met geweren renden, hun jas hooghoudend, wierpen zich op de grond en sprongen weer op. De meisjes van de kanselarij, verzameld op het bordes, wisselden blikken uit en observeerden de soldaten. Hun hoeden weerkaatsten in de gepolijste zuilen.

Omdat het zo'n prachtig weer was gingen we even zitten. De telramen lieten hun geratel horen. Kameraad Sjatskina droeg haar 'Solferin-pakje' toen ze ons passeerde en bekeek ons. De zon draaide. De schaduw van een vliegtuig gleed over de tafels en we bespraken wat een vliegenier zou verdienen. Na het middagmaal, nadat zij zich wat verfrist had, kleedde maman zich om, nam haar handschoentjes en begaf zich statig op weg.

'We kiezen een diaken,' maman stond even stil en keek vader en mij indringend aan.

'Prachtig,' prezen wij.

Vader bladerde fronsend de krant door. Achter het raam kruisten zich de takken. In de stal achter de schutting sloeg een paard met zijn hoef. Er klopten gasten aan, gedrongen mensen, die, hun bontmantel losknopend, blij naar ons opkeken. Er schitterden twee broches, een in de vorm van een bloem, de ander een dolk. 'Ik zal maman roepen,' zei ik en vloog weg.

Zij zat in de school, plechtig, als op een foto. Er werd wat over en weer gefluisterd. De kandidaat voor de post van diaken stond in rijbroek te oreren.

'Ik ben van proletarische afkomst,' riep hij.

Er hingen veelkleurige diagrammen waarop met gotische letters geschreven stond: tweeduizend vierkante meter bestrating, twaalflantarens, een uitkijktoren.

'En heeft u het seminarie doorlopen?' vroeg moeder, zich verheffend. Ik riep haar.

Er vormden zich kleine plasjes in de sporen. Mensen zonder jas en muts sprongen naar buiten, sloten de luiken. Op het bordes zaten opgeschoten jongens te praten en hun bungelende schaatsen maakten een rinkelend geluid. De Moskoustraat, voorheen de Moskovskaja, was rumoerig. Autobussen denderden. De koetsiers hadden hun zeil afgeworpen. Eenmaal bovenaan het portaal gekomen, kocht ik een kaartje. Er stonden palmbomen. Visjes openden hun bek. Er waren cavaleristen die met vooruitgestoken kin trots hun lintjes toonden. Ik glipte tussen hen door. Richard Tolmadge was te zien in zijn hemd en korte broek. Hij was genezende van een liefde en een arts onderzocht hem.

'Het is een schatje, die Richard,' glimlachten wij en keken elkaar stralend aan.

'Extra voorstelling,' de muzikale satirici Fis-Dis toeterden op hun bezems. 'Ezel, ezel,' schreeuwden ze, 'waar zitje?' en ze antwoordden: 'Ik zit in het presidium van de Tweede Internationale.'

Botsend op de voorbijgangers, rende ik achter hem aan. 'Luister,' wilde ik hem toeschreeuwen. Hij liep schommelend, klein, had zijn kraag opgeslagen en droeg een pet met een klep.

Vader hield me tegen. Hij was ook van de gasten weggelopen: 'Is Richard aardig?' vroeg hij en aan zijn stemgeluid merkte ik dat hij zijn wenkbrauwen optrok:

'En wat betreft de ideologie?' Een smalle maan schitterde achter de takken. In de schaduwen lichtten de mazen op. Wilde honden sliepen op de sneeuw. 'Ja, ja,' knikte ik, zonder te luisteren ... 'Hij, met die pet, in het gedrang bij de deur heeft hij me betast.'

Maman waste, met een theedoek over haar schouder, de kopjes af en glimlachte met halfgesloten ogen. De gasten waren net vertrokken, het rook nog naar laarzenvet.

'Zo,' zei maman toegeeflijk, 'jullie weten niets. De Polen hebben Polotsk ingenomen.

Uit de Oekraïne kwam een brief, ze geven ons geen vlees meer.'

Zoals altijd gingen we zitten. De kat likte onder zijn staart zodat de stoel wiebelde.

Vader ritselde met de bladzijden. Maman naaide, glimlachend, een strook kant aan een broek. Ik bladerde een boek door. Anna Chillag schreed, het haar los, en droeg een bloem voor zich uit. Paul Kruger glimlachte - de gasten hadden het meegebracht.


2.

Op het bordes hield de huisbaas ons geheimzinnig aan. 'Er is geknokt,' zei hij: 'Loenatsjarski heeft Rykov ervanlangs gegeven. Bij de poort lagen donkere plassen. De kippen strekten hun nek uit om te drinken. Cavaleristen gallopeerden voorbij en floten. Hun kuiven wipten op. Druppels glinsterden op de schouders. Een jongetje smeerde de muur in, plakte een affiche op en streek het glad. 'De metropoliet Vvedenski te paard. Bestaat God?'

Vader groette. Een vliegtuig zoemde. Een vlag wapperde. Tussen de vlag, die aan de hoeken vast zat, en de stok was de blauwe hemel zichtbaar.

Bovenop het theater, bij de opschriften, werd elektriciteit aangelegd. De monteur hield zijn hand boven de ogen en liep enigszins waggelend over het dak, hij was klein van stuk. 'Dat is hem,' dacht ik. 'Wat is er?' vroeg men en stond stil. Ik werd aangestoten. Het rook naar nagellak. De kokette lvanovna droeg een rode hoed en groette mij, heupwiegend. Ik zette een vriendelijk gezicht en we liepen verder.

'Wat een lente,' kletsten we.

Tegen twaalven, als zij placht te eten, af en toe opkijkend in het spiegeltje op de tafel, bezocht ik haar. Er lag een stuk worst op de krant.

'En randde een burgeres aan die door de Moskou straat liep.'

Ik kuchte bescheiden.

'Komt u op de soiree?' vroeg ik.

Iedereen had zich opgedirkt. Er verspreidde zich een aangename geur. Aan de lampjes waren stukjes papier gestrikt. De grond was bezaaid met dennenaalden. Naast kameraad Sjatskina zat een hoestende, grijzende onderdirecteur. De gymnasiasten die optraden droegen roze hemden en als ze de armen opstaken zag je hun okselhaar. Het koor zong. De balalajkaspelers begonnen te tokkelen en draaiden met hun ogen. Wij wiegden op onze plaatsen en dansten met ons bovenlichaam mee. Kameraad Sjatskina bekeek ons tevreden: 'Bravo,' we knepen onze ogen toe en klapten in onze handjes. Een stel vrienden begonnen met hun voeten te stampen.

- stilte

- Net als vroeger toen ik klein was zwierde rondom mij een wals -

- rondom

en de wind huilt in de heuvels.

'Ik ga naar les,' zei lvanova en hield de deur niet langer in de gaten: 'misschien is daar iets,' ze haalde een poederdoos te voorschijn: een vijver met waterlelies en een zwaan.

Het had gevroren. Twee grote sterren, als knopen op de rug van een jas, schitterden aan de hemel. Boven het theater brandden rode letters, die een rood schijnsel op de sneeuw op het plein en de lucht wierpen. Er wandelden mensen met petten, ze liepen voorbij. Ik bekeek ze aandachtig. De tuin op het toneel stond in bloei. Achter een struik was een nimf zichtbaar die haar boezem bedekte. De metropoliet Vvedenskij was in dispuut geraakt met de goddeloze Petrov; geen onbelangrijk persoon in het gouvernement. Wij bekeken de toeschouwers. Daar zat vader, hij gaapte.

Hij knikte me toe. 'Gasten,' verduidelijkte hij.

'Daar is hij,' straalde lvanova en stootte mij aan: George van de elektriciteit had ons gezien.

'Elektricien,' stelde hij zich aan mij voor.

'Laten we gaan,' zei Ivanovna en in de foyer, weerspiegeld in de marmeren muren, onder de palmboom, maakte zij hem verwijten.

Hij probeerde zich te rechtvaardigen en trok zijn wenkbrauwen omhoog. 'Ik wilde komen, - waarom die drukte, - maar stel je voor, de wasvrouw kwam net.' 'Ach, schiet toch op,' zei Ivanova mat en draaide zich om. Struikelend daalden we af naar de Moskoustraat. Het stonk naar benzine. Het deed denken aan de Nevski waar in de stralen van de koplampen de sneeuwvlokjes opstoven.

We liepen, andere mensen op de hielen stappend, van de kruidenier naar de apotheek en weer terug. Een politieagente stond onopvallend op wacht, haar riem hoog opgeschort. Een paard schudde zijn manen en het belletje rinkelde.

'Poesjkin, waar blijf je?' sprak men vooraan. Ivanova trok zich verlegen terug.

'Kameraden,' sprak George met autoriteit, 'dat is niet zo fijngevoelig. Laat je kop eens zien,' - ze hadden zich omgedraaid.

Hij nam zijn muts af en maakte een buiging. 'Ik wens u een goede gezondheid,' riep hij. Ik bekeek het allemaal goed.

Bij de grote huizen had vader mij ingehaald. Hij vertelde iets, lachte en haalde zijn schouders op. Ik beaamde alles, giechelde, zonder te luisteren. De zijstraten waren uitgestorven. De hartjes en sterretjes, uitgesneden in de luiken, gaven licht.

'In de winkel van Knop,' - zongen ze om de hoek.

Maman was erg druk. Er hing een geur van laarzenvet en pommade. De bijbel lag op de tafel.

'Alles, alles is hier voorspeld,' zei maman blij en ze keek ons daarbij veelbetekenend aan.


3.

Maman luisterde aandachtig. 'Ze komen,' ze stond op en veegde met haar vingers over de borst, zoals je kruimels afklopt.

Zoals altijd, gingen wij naar buiten om onder de pereboom te wachten. Door het raam zag je het paasbrood en op de vensterbank stond een gladiool.

'Christus,' galmde men binnen. De geur van de kerk kwam aangedreven. De klokjes tinkelden rondom. Een kat volgde, omhoogkijkend, de vliegtuigen. Ze stampten op de traptreden.

De geestelijkheid daalde met schommelende buiken de trap af en zette de hoed op. Maman begroette hen majestueus vanaf het bordes. De huisbaas met aanhang kwam op bezoek en feliciteerde maman. 'Als u mij deze eer wilt bewijzen,' maman liet hen allen plaatsnemen.

Iedereen glimlachte.

'Ik ga naar mijn patiënten,' zei vader. Ik glipte ook weg. Achter mij hoorde ik de vorken en messen nog tikken.

De families wandelden. Slapende kinderen werden in de armen meegedragen. Kerkklokken luidden. 'Feestdagen', stond er op affiches te lezen, 'zijn de dagen van Jesenin.'

Gasten kwamen aan en af gelopen, gebogen haastten ze zich naar ons toe in hun dure jakjes en hun tulband van sjaals. Ik vluchtte de tuin in, ongenietbaar. De bladeren van verleden jaar ritselden. Grassprieten schoten hier en daar omhoog.

'In Penza,' werd er op het bankje gezegd, 'zijn alle vrouwen zedeloos.'

Ivanova kwam aangeslopen, ze prikte me met haar vinger en zei: 'Ksss.'

Zij rook heerlijk. Zij had zich gesierd met viooltjes. 'Het geluk is aan mijn kant,' lachte zij. Het hekje sloeg dicht. Staatsarbeiders in regenkleding stapten binnen. Ik knipte mijn tasje dicht en we bekeken ons in het spiegeltje. De klok sloeg.

'Ik weet,' Ivanova stond op, 'waar hij is.' De luidsprekers op het plein kraakten. De cavaleristen in hun nieuwe uniform, hielden zich vast aan elkaars schouders en dromden samen rond de kraampjes. Eieren werden stukgegooid. Achter de ruit lichtte een doorzichtig papier op met een spreuk, een touwtje waaraan rode papiertjes waren geregen, hing naar beneden. We gingen naar binnen. Het rook er naar smoezelige boeken. De bibliothecaresse steunde zwaar op de toonbank voordat zij erachter plaatsnam. Een dame 'en profil' praalde met haar kraag.

'Er zit een veeg op uw wang,' zei Ivanova.

'Dat komt door buskruit,' antwoordde zij en keek trots rond.

De club van Vrienden van de Bibliotheek hield vergadering, de leden waren George en de glasgraveur, mevrouw Prochorova. In het blauw gekleed, kauwde ze op iets vettigs en haar gezicht glom.

George was verstrooid. In zijn enthousiasme had hij zijn haar in de war gemaakt.

'Vervloekt zijt u,' hij schilderde een opschrift, 'mister Trotski.' Het rook er naar Vegetale, uit 'Violette de Parma'.

'Leuzen?' vroeg Ivanova somber, naderbij komend. Ik hield me afzijdig. Op de uitstaltafel lagen 'Virinea' en 'Natalja Tarpova'. In de krant vond ik kameraad Sjatskina onder het kopje: 'Weg met het pessimisme en het wantrouwen'. Ze droeg een bord waarop stond: 'Poincaré, je hebt je smoel niet mee,' en daarboven nog een rode vlag.

De regen striemde. De deur werd geopend en allemaal keken we op. 'Dat is Grisja, de tuinder,' verklaarde Prochorova.

Klein van stuk, stond hij daar en klopte zijn pet af, een pet met een klep ...

De bibliotheekhulp bekeek ons vanuit haar stoel in de grote kamer. We proostten, maar voelden ons bezwaard. Op de tafels stonden papieren bloemen.

'Op uw gezondheid,' galant hief George het glas en sloeg het achterover. 'Het is alleen jammer,' treurde hij en nam een hap, 'dat je hier niet mag zingen: dat zou toch prachtig zijn.' 'Ja,' beaamden wij, maar de bibliotheekhulp in de andere kamer slaakte een zucht en zei: 'Verboden.'

'U bent een vreemd element,' zei Prochorova, 'maar u bevalt me.' 'Daar ben ik blij om,' bedankte ik haar. De lampen temperden hun licht. De stemmen vloeiden in elkaar over. Er ontstond een sfeer van openhartigheid en vriendschap. Ivanova stond op en drukte de hand van Prochorova. 'Ik ga,' ik rende er vandoor.

De huisbaas met aanhang had zich tegen het venster gedrukt en probeerde iets op te vangen. De begonia wierp een schaduw over hen. Achter het gordijn tikten de lepeltjes.

Maman hield een stevige toespraak en de gasten, vertederd, waren het geheel met haar eens.

Ik struikelde toen ik wegliep. 'Die is bezopen,' ze keken naar me om. Nadat ze uitgelachen waren, fluisterden de staatsarbeiders: 'Het is er zo een.' De luidsprekers schetterden.

In het theater werd zoals altijd geschoten. De schoenlapper ruimde zijn kist op.

De ijsverkopers begaven zich rammelend op hun ronde. Het was druk in de Moskoustraat. In het portaal verdrongen zich de cavaleristen om zonnebloempitten te kopen.

In de foyer staken de palmen zwart af. De visjes openden hun bekjes. Het orkest dreunde. De toeschouwers schoven iets dichter naar hun dames toe. Ali-Vali had zichzelf onthoofd. Hij had het hoofd op een schaal gelegd en droeg die met rinkelende armbanden tussen de rijen door, glimlachend.

'Dit is geen wonder maar wetenschap,' verduidelijkte hij: 'Wonderen bestaan niet'.

We keken elkaar in stomme verbazing aan. Bij de ingang verdrong men elkaar.

Sissend, schoot een raket de lucht in. De sterren boven de apotheek schrokken op. Ik bleef alleen achter. De klokken hielden stil in het duister. De veters klikten op mijn schoenen.

Er danste een Oekraïense groep, 'Hopa,' schreeuwden zij. De reservisten van de Gouvernementspolitie ontkleedden zich, zittend op hun bed. Slaperige honden tilden hun kop op. Kampvuren werden in het water weerspiegeld. In de groentetuinen was het stil. Je kon er niets zien. De vochtigheid drong in alles door.


4.

De peren vielen met een klap op de grond. De huisbaas met aanhang schoot naar voren en liet zich op de vruchten vallen. Tegen de schutting vallen. Tegen de schutting was een ladder geplaatst waarmee ze naar de buren klommen om terug te komen met appels: jus tollendi.

De vrouwelijke postbode had de deur geopend en geroepen. Ik nam de krant aan. Tsilja Lazarevna Rom had haar naam veranderd. Het bourgeois schilderij 'De generaal' werd afgekraakt: waarom beeldt Buster Keaton geen noorderling uit?

'Nog een prettige feestdag,' zei maman. Demonstratief bekeek ze haar gebedenboekje en borg het zuchtend weer op achter de mosterdpot.

De bomen waren geel. De bladeren kleefden aan je hakken.

'Rachilla,' zong de schoonmaker melancholiek. Zijn bloes bolde op door zijn spieren. In de opening van de kraag kroesten zwarte haren. Zijn veters slingerden aan een kant van zijn schoen.

'u behoort mij toe.'

In het Park van de Cultuur waren de bloembedden uitgebloeid. 'Burgers die bloemen wensen te kopen,' de bordjes waren nog niet verwijderd, 'kunnen zich tot de tuinman wenden'. Het fonteintje 'De gans' klaterde.

De strijders zaten onderuitgezakt. Met hun moderne hoeden hadden ze veel weg van buitenlanders in spannende toneelstukken. De burgeressen, opgewarmd, stonden op en lieten hun rondingen dansen.

In het circus knalde de zweep. Langs de geopende deur flitsten de paarden voorbij. De berijdster wipte op. Prochorova kwam uit het restaurant gelopen met de wereldkampioen Sloetsker. Ze kauwden nog op iets en haar gezicht glom. Ivanova was niet thuis. Als actief burger had zij zitting in het comité dat het afscheid van Sjatskina organiseerde.

Achter de acacia's werd de cursus krijgskunde gegeven. 'Het meest dodelijke strijdgas,' de docent fronste zijn wenkbrauwen, 'ik ben de naam vergeten, maar het begint met Chve.' De potloden krasten.

George verborg zijn blocnote. Hij trok zijn 'Jungsturm-pak' recht en kwam mij beleefdtegemoet.

'Het is een warme dag,' zeiden we, waarop we zwegen. De verraderlijke Prochorova liep in zijn gezichtsveld. 'En dat terwijl het toch al gevroren heeft,' zei ik. 'Inderdaad,' antwoordde hij: 'de temperatuur is uitzonderlijk hoog.'

'Het is herfst,' we namen afscheid.

In de Moskoustraat liep een grote menigte te hoop, men wachtte op de begrafenis van een piloot. In de apotheek flonkerde een groene bol. In de etalage stond een flacon waarop de Neva en de Vesting waren afgebeeld. De bus toeterde. Door de raampjes keken de passagiers ons wat wezenloos aan. Zij reden.

De aardappelkar was gekomen. 'Ons antwoord aan de Chinese generaals,' verduidelijkte een affiche. Kameraad Sjatskina hield, glimlachend, even stil en haar kokkin in een blauw schort, overladen met pakjes, bleef achter haar staan.

De huisbaas droeg in zijn uitgetrekte hand een blik kerosine. 'Voor Jordan?' fleemde hij, zoals altijd, breed grijnzend.

De wilde beesten in de circustent krijsten. Een muzikant met een boeket bloemen op de borst speelde op een carillon van waterflessen.

'Gevaarlijke brug,' waarschuwde een opschrift.

Zwijgzame vissers draaiden aan de molentjes van hun hengels. Wasvrouwen met rode benen bogen zich over het water. De wilgen hadden hun bladeren verloren. Een spinneweb bedekte een kluit in de plas. Ganzen zwierven rond. Op de elektriciteitsmasten stonden schedels en botjes geschilderd. Ik ging zitten bij een steen waarover ik in de krant gelezen had dat men hem graag wilde gebruiken bij het oprichten van een standbeeld. Er dreven smalle blaadjes in. De nieuwe huizen staken wit af tegen de berg en hun ruiten schitterden. In de groentetuinen stonden de volle koolstronken, als groenige rozen.

Sporters meerden aan, ontkleedden zich en welopgevoed als ze waren, rommelden ze wat rond in hun onderbroek. Toen gooiden ze ook die uit en joegen elkaar op, sprongen haasje-over.

Ik stond op, verblekend. Hij was het - niet de monteur, niet Grisja, maar diezelfde, met die klep.

'Luister eens,' wilde ik schreeuwen.

'Zal ik een foto maken?' vroeg hij brutaal, hij draaide zich om, boog naar voren en raakte zijn achterste aan. 'Hier heb je je portret,' zei hij en toonde zijn handpalm.

Ik verwijderde mij majestueus. Een leeuw brulde. Op indringende muziek bewoog zich de begrafenisstoet, onzichtbaar, achter de rivier.



Vertaling Oscar Manders




<

TSL 8

>