Otto Boele


Sigizmoend Krzjizjanovski



Mijn eerste pogingen om iets uit de Russische literatuur te vertalen dateren uit mijn studententijd en waren ronduit onbezonnen. Niet dat ik me direct aan Oorlog en vrede of Dokter Zjivago wilde wagen (ik was pragmatisch genoeg om met iets van bescheiden omvang te beginnen), maar mijn besluit om poëzie te vertalen, met behoud van metrum en rijm, getuigde toch van overmoed. Eerst liep ik vast met Zinaïda Hippius’ ‘Lied’ (‘Mijn raam bevindt zich hoog boven de aarde…’) en dat was maar goed ook. Zelfs wanneer het me was gelukt een vertaling te produceren, dan zou deze in het niet zijn gevallen bij die van Marja Wiebes en Margriet Berg die uiteindelijk in Spiegel van de Russische poëzie zou verschijnen. Niet veel later ging ik een andere decadent te lijf, Igor Severjanin, met eveneens teleurstellend resultaat. Als ik het me goed herinner, kwam ik niet verder dan de tweede strofe van zijn programmatische gedicht ‘Ego-futurisme’ en zelfs over de eerste was ik niet tevreden.

De onbekende vrouw (Neznakomka), een lyrische drama van Aleksander Blok, ging me iets beter af, wat niet zo verwonderlijk is omdat de personages in het eerste en derde bedrijf tamelijk alledaagse taal bezigen. Ook met het meer poëtische tweede bedrijf kwam ik een behoorlijk eind, totdat ik toch weer vastliep. Het lukte me maar niet om zestien opeenvolgende regels zo naar het Nederlands om te zetten dat het mannelijk rijm uit het origineel volledig gehandhaafd bleef. Met ‘vent’, ‘firmament,’ ‘welbekend’ en ‘kakement’ vond ik mezelf heel creatief, maar het bleek niet voldoende. Zo’n tien jaar later slaagde ik er met Sander Brouwer alsnog in om de vertaling te voltooien en te publiceren (dankzij de Groningse stichting Slavica). Het kwam zelfs tot een eenmalige uitvoering, verzorgd door de docenten en studenten van het Slavisch Instituut van de RUG. De titelrol nam Ellen Rutten voor haar rekening. Zij is nu hoogleraar Russische letterkunde in Amsterdam.

Dat het met de poëzievertalingen maar niet wilde lukken lag, denk ik, aan twee factoren. Zoals de meeste beginnende vertalers wilde ik te veel vasthouden aan het Russisch, de brontaal beschouwde ik als heilig. Als je ook nog recht probeert te doen aan metrum en rijm, plaats je jezelf voor een onmogelijke opgave. Poëzievertalingen van andere (gearriveerde) vertalers vond ik al snel veel te vrij, met uitzondering van Poesjkins Bronzen Ruiter in de vertaling van Aleida Schot, maar met mijn overdreven eerbied voor het origineel (als het dat inderdaad was) kwam ik zelf dus niet verder. De tweede factor – daar moet ik eerlijk in zijn – is het simpele feit dat het vertalen van poëzie me kennelijk niet ligt. Daar heb ik mee te leven.

Mijn debuut als vertaler van Russisch proza heb ik te danken aan TSL, in het bijzonder aan Willem Weststeijn die mij in 1989 de gelegenheid bood om het verhaal ‘De kwadratoerine’ van Sigizmoend Krzjizjanovski (1987-1950) te vertalen (ik vertaalde de term kwadratoerin met een bepaald lidwoord, dat zou ik nu weglaten). Mijn vriend en jaargenoot Edwin Trommelen schreef er een inleiding bij. Eigenlijk alles aan deze schrijver was intrigerend: zijn Poolse achternaam (om nog maar te zwijgen van zijn voornaam en patroniem: Dominikovitsj), het feit dat hij lange tijd nauwelijks werd gepubliceerd en nu, net als andere vergeten modernisten zoals Platonov, Vaginov en Dobytsjin, alsnog zijn rechtmatige plek in de geschiedenis van de Russische literatuur leek te gaan opeisen, en natuurlijk het onheilspellende verhaal zelf. Een zekere Soetoelin krijgt een tubetje kwadratoerine in de maag gesplitst, smeert er de hoeken van zijn acht vierkante meter kleine kamer mee in en staat versteld van het resultaat: zoals de bijsluiter beloofde, begint de ruimte vrijwel onmiddellijk te groeien. Maar het proces blijkt niet te stoppen en uiteindelijk verandert de kamer in een stikdonkere en grenzeloze ruimte waarin Soetoelin op de tast naar een oriëntatiepunt zoekt. Tevergeefs. De ontzette kreet die hij dan slaakt, is het laatste levensteken dat van hem wordt vernomen: ‘Voor iemand, verdwaald in de woestijn en de dood nabij, heeft schreeuwen geen zin meer, het is al te laat: maar als hij tegen beter weten in tóch schreeuwt, dan klinkt het waarschijnlijk zó.’ Marjolijn Februari noemde ‘De kwadratoerine’ in 2006 een van de ‘meest indrukwekkende en angstaanjagende verhalen die ik ooit heb gelezen’.

Deze eerste vertaling in TSL heeft voor mij meer betekend dan voor de reputatie van Krzjizjanovski in Nederland. Toen ik in 1990 in gesprek raakte met de Wereldbibliotheek over een bloemlezing Russische verhalen rond het thema ‘het einde van de wereld’, kon ik ‘De kwadratoerine’ als een mooi visitekaartje presenteren. Uitgever Joos Kat was ook onder de indruk van het verhaal, maar peinsde er niet over om het werk van Krzjizjanovski uit te geven. ‘Iemand met zo’n onmogelijke achternaam krijg ik niet verkocht.’ De bundel Moderne Russische verhalen (2010) van Arthur Langeveld en Madeleine Mes bevat nog één verhaal van Krzizjanovski, maar daarbij is het in het Nederlandse taalgebied gebleven.1 Mijn eigen voorstel kwam bij de Wereldbibliotheek uiteindelijk wel van de grond. In 1993 publiceerden ze Apocalyps! Russische verhalen over het einde van de wereld. Met dank dus aan Sigizmoend Dominikovitsj die naar mijn stellige overtuiging nog steeds een eigen bloemlezing in het Nederlands verdient.





1 Inmiddels zijn er, in de vertaling van Monse Weijers, twee korte romans van Krzjizjanovski in het Nederlands verschenen: De terugkeer van Münchhausen bij Pegasus (2016) en Het rondzwervende ‘Vreemde’ bij De wilde tomaat (2017). In TSL 76 (2017) publiceerden we Krzjizjanovski’s verhaal ‘De zak van de goliard’, eveneens in de vertaling van Weijers. (Noot van de redactie)



TSL 79

>