Recensies en signalementen



Aleksander Ostrovski. Het onweer



Aleksander Ostrovski. Het onweer. Uitgeverij Pegasus & Stichting Slavische Literatuur, Amsterdam 2015, 94 blz. Vertaling Willem G. Weststeijn (Slavische Cahiers 24).



Aleksander Ostrovsky

In het midden van de negentiende eeuw vindt in een provinciestadje in Rusland een drama plaats. Een jonge vrouw, Katerina, wordt verstikt door het bekrompen koopmansmilieu dat haar onder de knoet houdt. Vooral de schoonmoeder (Kabanova oftewel Kabanicha = Everzwijnemans) is een onuitstaanbaar mens dat haar zoon terroriseert en tegen haar schoondochter ‘een waar schrikbewind’ voert. Tijdens de afwezigheid van haar man ‘wandelt’ Katerina tien dagen lang met een man op wie ze verliefd is geworden – Boris. Ze kan het niet verbergen, het komt uit, en ten einde raad verdrinkt ze zich in de Volga. Dat laatste is dramatisch een beetje zwak en wordt al twee keer aangekondigd. Je voelt de tragedie aankomen, samen met de storm, die natuurlijk symbool staat voor het menselijke drama dat zich aan de oever van de Volga afspeelt.

Boris is een fatsoenlijke jonge man die bij een tiran werkt (Dikoj = Dewilde) en die de wereld rondom hem niet begrijpt: ‘Ik ken de gewoontes hier niet. Ik begrijp dat dit allemaal ons eigen, Russische leven is, maar ik kan er toch absoluut niet aan wennen.’ Zijn gespreksgenoot, de autodidact die aan een perpetuum mobile werkt, geeft toe dat er ‘in onze stad hardvochtige zeden heersen’, ‘niets anders dan grofheid en bittere armoede bij de burgerij’. De vroeger vrolijke Katerina is bij de Kabanovs ‘helemaal weggekwijnd’. De liaison met de jonge kerel ziet ze als een zonde, maar ze kan zich er niet tegen verzetten, het is ‘alsof de duivel me iets in mijn oren fluistert’, haar leven is ‘een kwelling, ik zie geen streepje licht!’ Volgens Boris is trouwen in dit provinciegat voor een vrouw hetzelfde ‘als begraven worden’, getrouwde vrouwen ‘zitten achter slot en grendel’. In tegenstelling tot Dostojevski, die meende dat schoonheid de wereld zou redden, is volgens een waarzegster de schoonheid ‘onze ondergang’.

Lang geleden, in 1889, werd dit belangrijke toneelstuk van Ostrovski voor het eerste in het Nederlands vertaald. Hoog tijd dus voor een nieuwe vertaling van de grootste Russische toneelschrijver van de negentiende eeuw (Gogol buiten beschouwing gelaten), de ‘Shakespeare van de Russische koopmansstand’. Meestal gaan zijn stukken over de samodurstvo (de stompzinnige, primitieve despotie van de pater familias in het rijke koopmansgezin). Ostrovski beeldt het Rusland van vóór de hervormingen van 1861 uit, ‘het rijk der duisternis’. Volgens de linkse criticus Dobroljoebov is het overspel van Katerina een daad van protest tegen deze familietirannie (wat me niet erg overtuigt), maar hij ziet niet dat ze ook een veel minder dramatische uitweg had kunnen kiezen – gewoonweg uitbreken, vluchten uit het verstikkende milieu van de Everzwijnemansen.

De taal van Ostrovski is volks en helemaal gekleurd door het eigengereide Russisch van de kooplui, onbezoedeld door westerse invloeden. Eén keer slaat de vertaler de bal mis. Boris vraagt aan Katerina hoelang haar man wegblijft. Als zij antwoordt dat hij voor twee weken vertrekt, repliceert Boris: ‘O, dan kunnen we wandelen! Tijd genoeg’. In het origineel погуляем, dat hier natuurlijk niet wandelen, maar boemelen, aan de zwier gaan, de bloemetjes buiten zetten betekent. Гулять kan zelfs betekenen vreemdgaan. Alhoewel de zedige Ostrovski natuurlijk niet het overspel zelf beschrijft, zou de achterlijke familie het de jonge mensen misschien wel vergeven hebben als ze alleen maar gewandeld hadden. Jammer is ook dat de vertaler de volkse afwijkingen van het standaard-Russisch niet mee vertaalt. Аль порядку не знаешь? wordt in beschaafd Nederlands ‘Weet je niet hoe het hoort?’, terwijl het evengoed weer te geven is met bijvoorbeeld ‘enne, je weet zeker nie hoe da het hier aan toe gaat?’ De vertaling is een welkome verrijking van onze Russische vertaalbibliotheek en wacht op een nieuwe opvoering. Ze is voorzien van een informatief woord vooraf.

Emmanuel Waegemans



Yuri Slezkine. Het huis van de regering. Een familiesaga uit het sovjet tijdperk



Yuri Slezkine. Het huis van de regering. Een familiesaga uit het sovjet tijdperk. Vertaling (uit het Engels) Cornelis van Ginneken, Barbara Lampe en Albert Witteveen. Unieboek/Het Spectrum, Houten 2017.


Het is een geschenk uit de hemel dat deze omvangrijke en indrukwekkende studie van de Russisch-Amerikaanse slavist Joeri Sljozkin in het najaar van 2017 verschenen is, uitgerekend honderd jaar na de Russische Revolutie, waar zijn verhaal begint. Het meer dan 1200 pagina’s tellende boek vertelt dé ‘familiesage’ van de Sovjettijd, over het gigantisch wooncomplex aan de oever van de rivier de Moskva, aan het Moerasplein, voor de elite van de jonge proletarische staat, dat bekend staat als ‘het huis van de regering’. Het is een hele uitdaging om zo’n familiegeschiedenis te schrijven: honderden bewoners passeren de revue, allemaal hebben ze belangrijke functies in de Nieuwe Staat, in de partij, de administratie, diplomatie, economie, veiligheidsdiensten. Soms gaat het je duizelen van de voorbijtrekkende personages die allemaal een stukje Sovjetgeschiedenis schrijven en of ondergaan, beulen en slachtoffers tegelijkertijd. Maar het meest grandioze van dit boek is dat Sljozkin heel het Sovjetexperiment – een poging om een duizendjarig rijk op nieuwe leest geschoeid neer te zetten, een rechtvaardige samenleving gebaseerd op de theorieën van Marx en Engels – kadert in een groot cultuurhistorisch perspectief en vergelijkingen maakt met andere, vergelijkbare experimenten of eindtijdvisies in de geschiedenis (van christelijke, joodse en islamitische apocalyptici). Daardoor wordt ook duidelijk dat de in onze ogen waanzinnige ideeën van de bolsjevieken niet uit de lucht kwamen vallen en teruggaan op honderden jaren westerse cultuur. De eruditie van de auteur is indrukwekkend.

De auteur werkte als vertaler Portugees in Mozambique en Portugal, en emigreerde in 1983 naar de Verenigde Staten, waar hij promoveerde in Texas. Hij is hoogleraar in Berkeley en de auteur van The Myth of Siberia in Russian Culture (1993), The Jewish Century (2004) en nu van het magistrale The House of Government. A Saga of the Russian Revolution (2017), drie studies die getuigen van een groot synthesevermogen. En dit alles geschreven in een hoogst leesbare taal en geïllustreerd met een overvloed aan getuigenissen.

De bouw zelf van het gigantische huis is op zichzelf al een Sovjetverhaal. Het werd niet op tijd opgeleverd en het kostte uiteindelijk vele malen meer dan begroot was. Bedrog, corruptie en verduistering door het bedienend personeel waren schering en inslag. In de lente van 1931 begonnen de voornaamste ‘bouwers van de nieuwe wereld’ hun intrek te nemen in hun luxeappartementen. In aanmerking kwamen leden van het Centraal Comité van de CPSU, het Uitvoerend Comité van de Komintern, het volkscommissariaat van de USSR, de Centrale Controlecommissie, de Hoge Raad van de Economie, het Staatsplanbureau, de handelsvakbond en natuurlijk de OPGU (geheime politie). Verder kwamen ook oud-bolsjewieken in aanmerking, uitgevers, families van overleden helden en hoge functionarissen, schrijvers. Elke positie gaf recht op een bepaalde leefruimte. Van ‘communale’ appartementen, waar het gewone volk in woonde, was geen sprake. Het waren grote appartementen met hoge plafonds en twee tot zeven kamers, een voor andere Sovjetburgers onvoorstelbare luxe. Het complex werd bediend door een legertje technici en huispersoneel, bijna elke familie had een eigen kindermeisje of meid die inwoonde. Er was een grote keuken en restaurant, waar de elite goedkoop uitstekende maaltijden kon krijgen, er was een wasserij, bibliotheek, sportzaal, zwembad, theater, bioscoop, alle denkbare geneugten waar de hardwerkende bouwers van de nieuwe utopie recht op meenden te hebben. Wie in ongenade viel, moest het huis verlaten. In de jaren van de Grote Terreur, 1937-1938, ‘ging er geen nacht voorbij zonder dat er iemand werd afgevoerd’. De helft van de topfunctionarissen die in het Huis van de Regering woonden, ging onder Stalin letterlijk voor de bijl.

De inwoners waren fanatieke gelovigen, die onvoorwaardelijk vertrouwden in wat de Partij en haar opperpriester Stalin vertelde. Iedereen deed mee en iedereen deed er het zwijgen toe (‘Niemand zegt iets. Iedereen doet alsof er niets is gebeurd’). Een moeder die gevangenzat, schreef aan haar dochter: ‘Wat er ook met ons gebeurt, blijf altijd een ware sovjet.’ Sljozkin: ‘Het geheim van een goede sovjet zijn terwijl je moeder in de gevangenis zit, was zwijgen.’ Iedereen was medeschuldig aan het bloedbad dat in naam van de grote utopie werd aangericht. Een van de kopstukken van de geheime politie (Jezjov) gaf zelf voor zijn executie toe: ‘Ik heb 14.000 tsjekisten gezuiverd. Maar mijn ware schuld ligt in het feit dat ik er niet genoeg heb gezuiverd.’ Het irrationele van Stalins zuiveringen weerhield velen er niet van trouw te blijven aan de bolsjewistische kerk: ‘Het feit dat hun families om onverklaarbare redenen werden gestraft, deed blijkbaar ook niets af aan hun bolsjewistische fanatisme.’ Stalin was in hun ogen onfeilbaar en zeker niet verantwoordelijk voor dit grote drama. Ook voor deze generatie Sovjetburgers geldt de harde uitspraak ‘Wir haben es nicht gewusst.’

De oorlog bracht voor velen een verademing. Eindelijk dacht men zich nu te kunnen inzetten voor een grootse zaak en wie uitgerangeerd was in de jaren dertig, hoopte nu zijn ‘schuld’ te kunnen goedmaken door vrijwillig te gaan vechten. Zo’n vijfhonderd bewoners van het Huis van de Regering trokken ten oorlog, 23 procent kwam niet terug. De elite werd tijdens de oorlog geëvacueerd, zodat het huis in het eerste jaar van de oorlog zo goed als leeg stond. Eind 1942 waren de meeste appartementen weer bewoond of bewoonbaar. Wat de vleesmolen van Stalins dictatuur niet had verslonden, werd verzwolgen door de oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog en met de dood van Stalin kwam een einde aan de gouden tijd van de Sovjetelite in het Huis aan de kade (zoals Joeri Trifonov dit huis noemde in zijn gelijknamige roman uit 1976): het Huis van de Regering had het maar één generatie uitgehouden, ‘Het sovjettijdperk duurde niet langer dan één mensenleven.’ Terugblikkend op de eerste twee decennia van het Sovjetexperiment, concludeert Sljozkin: ‘Revoluties verslinden hun kinderen niet; revoluties worden, zoals alle millennaristische experimenten, verslonden door de kinderen van de revolutionairen.’

Voor de uitgave en vertaling van dit boek in het Nederlands kunnen we alleen maar dankbaar zijn, maar het had geen kwaad gekund er ook een slavist op te zetten, want sommige transcripties van Russische namen zijn aberrant: zo wordt het Engelse Tverdochlebov in het Nederlands Tverdotsjlebov (ch => tsj), wat een onbestaande familienaam is. De vertaling van heel wat Russische literaire en cultuurhistorische realia toont aan dat de vertalers niet vertrouwd zijn met de Russische cultuur.

Emmanuel Waegemans




<

TSL 78