Recensies en signalementen



Konstantin Paustovski, Goudzand. Verhalen, dagboeken en brieven. Samenstelling en vertaling Wim Hartog



Konstantin Paustovski, Goudzand. Verhalen, dagboeken en brieven. Samenstelling en vertaling Wim Hartog. Van Oorschot, Amsterdam 2016. 661 blz.



Konstantin Paustovski

Met zijn sterk autobiografische Verhaal van een leven, dat in de jaren zestig tot tachtig van de vorige eeuw in zes delen is verschenen in de serie Privé-domein van De Arbeiderspers, heeft Konstantin Paustovski (1892-1968) in ons land veel succes gehad. Dat is niet verwonderlijk. Paustovski vormde zich als schrijver in een van de meest bewogen perioden in de Russische geschiedenis, de tijd van de Revolutie en burgeroorlog, zwierf in die tijd overal rond, zodat hij veel meemaakte en, het belangrijkste natuurlijk, verstond de kunst indringend over zijn ervaringen te vertellen. Zijn Verhaal van een leven is zonder twijfel een van de boeiendste literaire memoires van de twintigste eeuw. Het stijgt uit boven zijn andere werk, romans en verhalen, waarvan inmiddels heel wat in Nederlandse vertaling is verschenen.

Karel van het Reve komt de eer toe Paustovski in ons land te hebben geïntroduceerd. Nog voor de Tweede Wereldoorlog vertaalde hij twee romans van hem: De baai van Kara Boegas (1935) en Kolchis. Het land der nieuwe argonauten (1937). Verhaal van een leven was toen nog niet geschreven: Paustovski publiceerde dit in de jaren 1945 tot 1963. In 1967 verscheen, nu in de vertaling van Wim Hartog, die Paustovski’s ‘lijfvertaler’ zou worden, Begin van een onbekend tijdperk. Herinneringen aan de Russische revolutie. Dit was niet het eerste, maar het derde deel van Verhaal van een leven. Vermoedelijk had de uitgever meer fiducie in dit boek over een ‘spannende’ tijd dan in Paustovski’s belevenissen vóór de Revolutie. Blijkbaar sloeg Begin van een onbekend tijdperk aan, want de overige delen van Verhaal van een leven zijn verschenen in de volgorde waarin Paustovski ze heeft geschreven en gepubliceerd. Veel haast heeft de vertaler daarbij niet gemaakt: het laatste deel, Boek der omzwervingen, verscheen pas in 1984, zeventien jaar na het eerste; hij was daarmee maar iets sneller dan de auteur, die achttien jaar heeft gedaan over het schrijven van zijn boek.

Het grote succes van Verhaal van een leven – alle delen zijn verschillende keren herdrukt en er is in Nederland zelfs een Paustovski vereniging opgericht – leidde tot meer vertalingen van Paustovski’s werk. Eveneens in Privé-domein verschenen zijn literaire herinneringen, onder de titel De gouden roos (1987); later volgden onder meer de verhalenbundel Afscheid van de zomer (1993) en de romans De romantici (1995) en De Zwarte Zee (2004). Goudzand zou niet hebben misstaan als een nieuwe uitgave in de reeks Privé-domein, maar is nu verschenen bij Van Oorschot, als een voorproefje bij de opname van Verhaal van een leven in de Russische Bibliotheek (in twee delen; het eerste verschijnt najaar dit jaar, het tweede voorjaar volgend jaar). De Arbeiderspers doet afstand van een van zijn succesauteurs.


Het zou me niet verbazen als de uitgave van Goudzand geïnspireerd is door een in 2012 in Odessa (in het Russisch) uitgegeven boek: Vremja bolsjich ozjidanij. Rasskazy, dnevniki, pis’ma (‘De tijd van de grote verwachtingen. Verhalen, dagboeken, brieven’). Niet meer dan geïnspireerd, want Goudzand bevat aanzienlijk meer dan de Oekraïense uitgave, die voor een deel bestaat uit fragmenten uit Verhaal van een leven, en die bovendien vooral gericht is op de rol die de stad Odessa heeft gespeeld in het leven van Paustovski. Maar Wim Hartog heeft het boek zonder twijfel onder ogen gehad en waarschijnlijk ook wel met de makers ervan van gedachten gewisseld. Voor een Paustovski-kenner is Odessa een must; de vertaler zal er vaak geweest zijn en ook het Paustovski-museum, waar de stad terecht trots op is, geregeld hebben bezocht.

Goudzand biedt een ruime keuze uit wat Paustovski aan persoonlijke geschriften heeft nagelaten. Hij is geboren in Moskou, studeerde in Kiev, en publiceerde zijn eerste verhalen in 1911. De eerste dagboekaantekeningen die in Goudzand zijn opgenomen dateren uit 1914, toen Paustovski als ziekenbroeder deelnam aan de opmars van het Russische leger in Pruisen, die aanvankelijk succesvol leek, maar eindigde in een smadelijke terugtocht. Tijdens de veldtocht ontmoette hij een verpleegster die zijn (eerste) vrouw werd. Veel van de brieven die Paustovski aan zijn vrouw schreef tijdens en na de Eerste Wereldoorlog zijn bewaard gebleven en Hartog heeft er heel wat opgenomen in zijn boek. Verrassend is de levendigheid waarmee Paustovski alles bespreekt, zowel in zijn brieven als in zijn dagboekaantekeningen. Daarbij vergeleken maakt zelfs Solzjenitsyns Augustus veertien een enigszins gedateerde indruk, om nog maar te zwijgen van de memoires van Jasjka, de vrouw die het uit vrouwen bestaande Bataljon des Doods oprichtte om de mannen die geen zin meer hadden in oorlog voeren een lesje te leren. Bij Paustovski lijkt het of wat hij beschrijft gisteren gebeurde.

Er zijn veel brieven aan zijn vrouw omdat Paustovski bepaald geen thuiszitter was en als schrijver steeds nieuwe indrukken nodig had. In een stuk over zichzelf, waarmee het boek opent zegt hij onder andere: ‘Ik ben van mening dat je alleen door reizen en trekken, en voortdurend in aanraking te zijn met het leven, in staat bent het wezen van een tijdperk te doorgronden en doorvoelen en anderen – voor zover je krachten daartoe reiken – deelgenoot kunt maken van op feiten berustende waarnemingen.’ Een tijdperk doorgronden: dat komt in Goudzand vooral naar voren in de eerste fase van Paustovski’s schrijverscarrière, tot aan ongeveer 1930. Daarna bieden Paustovski’s brieven en dagboeken minder inzicht in zijn tijd, wat misschien wel logisch is aangezien er in de Stalinjaren veel minder vrij geschreven kon worden en men het zelfs in persoonlijke documenten niet waagde het achterste van zijn tong te laten zien. Uit de twee ergste jaren van de Stalinterreur, 1936 en 1937, zijn er maar een paar brieven opgenomen, die geen enkele verwijzing bevatten naar de vele arrestaties en executies van schrijvers die toen plaatsvonden. Ook Paustovski moet toen angst hebben gevoeld, maar hij schrijft in zijn brieven uitsluitend over de reizen die hij in die tijd maakte; wellicht maakte hij die bewust, om arrestatie te voorkomen. De jaren van de Tweede Wereldoorlog, toen Paustovski werkte als oorlogscorrespondent, boden weer wat meer mogelijkheden om te schrijven over de tijdsomstandigheden.

Paustovski is nooit gearresteerd, maar is ook nooit een ‘Sovjetschrijver’ geworden, die zich trouw hield aan de van hogerhand opgelegde eisen van het socialistisch realisme. Dat blijkt uit al zijn literaire werk, in het bijzonder uit Verhaal van een leven, Paustovski’s chef d’oeuvre, maar zeker ook uit zijn vele brieven, waarin oprechtheid en gevoeligheid met elkaar wedijveren. Je hoeft de biografische achtergronden van een schrijver niet te kennen om zijn werk te kunnen begrijpen en waarderen. Toch geeft die achtergrond er soms een interessante meerwaarde aan.

Willem G. Weststeijn


Marek Šindelka, Anna in kaart gebracht. Vertaling Edgar de Bruin



Marek Šindelka, Anna in kaart gebracht. Vertaling Edgar de Bruin. Das Mag Uitgevers, Amsterdam 2016. Een nieuwe ster is doorgebroken aan het literaire firmament: Marek Šindelka, in Polička in Oost-Tsjechië geboren in 1984, culturele studies in Praag gestudeerd, begonnen als dichter (Strychnin, 2006) en schrijver van verhalen, waarvan ‘De boog’ in TSL 71 (2015) verscheen als onderdeel van de bundel Zůstaňte s námi (‘Blijf bij ons’, 2011), waarin ook de novelle ‘Polaroid’ staat, die eerder in vertaling verscheen bij uitgeverij Voetnoot in de Moldaviet-reeks (nr. 21/2012). Zijn overgang van poëzie naar proza vond al in 2008 plaats door de publicatie van de roman Chyba (‘De vergissing’), die later omgewerkt werd tot een graphic novel (2011). Šindelka kreeg voor zijn werk diverse literaire prijzen in eigen land en werd in Nederland geïntroduceerd door zijn vertaler Edgar de Bruin.


Anna in kaart gebracht is geen gewone roman die zich van A naar B ontwikkelt, maar belicht het personage Anna vanuit diverse oogpunten en met gebruikmaking van diverse vertelstandpunten. De hoofdstukken wekken aanvankelijk de indruk aparte verhalen te zijn, elk met een eigen titel, maar al lezende merk je dat ze toch op een of andere manier met elkaar verbonden zijn. Opeens duiken personages van een eerder hoofdstuk later rondom Anna op of herken je iemand wiens personage pas later verder wordt uitgewerkt. Soms ook komt Anna er in het geheel niet in voor. Dat geldt bijvoorbeeld voor het eerste hoofdstuk, waarin een prachtige beschrijving te lezen is van plankenkoorts. Een presentator/entertainer zit vlak voor de voorstelling begint bij een visagiste. Hij sterft er, aftellend tot het moment van opkomen, duizend doden van de plankenkoorts waaraan hij bijna te gronde gaat.

Toch blijkt Anna het centrale personage waar alles omheen draait en dat vanbinnen en vanbuiten diepgaand wordt geanalyseerd. Dit analyserende aspect, waarbij de vertelling vaak vanuit een detail of één bepaalde eigenschap begint, doet enigszins aan Kundera denken, die soms ook een personage laat ontstaan uit een gebaar, een pose (Onsterfelijkheid). Zo’n ontstaans- en groeiproces is bij Šindelka echter veel poëtischer beschreven door zijn rijke beeldtaal.

In het laatste hoofdstuk ‘Kristalgroei’ blijft een steentje, een meteorietje tussen twee draadjes in Anna’s mouw steken, maar symboliseert tegelijkertijd haar ontwikkeling van embryo tot volwassenheid. Ze maakt een bergwandeling met haar vriendje dat een kind (een nieuw kristalletje) met haar wil, maar dat zij niet wil, onder andere omdat dat vriendje zelf innerlijk de kindheid niet ontgroeid is (onvolgroeid kristal). Zij wil het ook niet omdat ze denkt dat hij niet van háár houdt, maar van het moederbeeld dat hij nog steeds in zich meedraagt en dat hij terugzoekt bij zijn vriendinnetjes. Daarin zijn ze de tegengestelde polen van een magneet voor elkaar, voeren ze met elkaar een ‘loopgravenoorlog’, maar zijn ook stapel op elkaar. Met een knipoog naar Kundera merkt de verteller op dat ze beter een hond kunnen nemen om aan hun kinderwens te voldoen (De ondraaglijke lichtheid van het bestaan). Ook de negatieve houding ten opzichte van het kind als iets onvolgroeids en onbeheersbaars deelt Šindelka met Kundera (Het boek van de lach en de vergetelheid).

Tegenover de ‘magneetstelling’ van Anna en haar vriend wordt een ander paar opgevoerd, met een ander type relatie (ook hier is een vergelijking met Kundera mogelijk). Die relatie is een grote uitputtingsslag, vooral door de eigenschap die bij het vriendje overheerst: zijn ziekelijke jaloezie. Hij mishandelt bijkans zijn geliefde vanwege haar ten onrechte veronderstelde vreemdgaan, want ze valt in de smaak bij alle mannen die ze in cafés ontmoet. Hun relatie (groeiproces) komt tot een culminatiepunt annex dieptepunt: van een parallelle relatie verandert die – in de ogen van een ober die dit waarneemt – in een situatie van partnerruil, een soort wisseling van polen. In dit laatste hoofdstuk komen ook de diverse lijnen, eerder expliciet uitgezet of impliciet aangeduid, in een echte finale samen. Zoals een groeikristal diverse facetten heeft die tot ontwikkeling komen, worden ook de diverse kanten van Anna, door diverse relaties in haar leven waargenomen, aan de orde gesteld: geleidelijk wordt ze aldus ‘in kaart gebracht’.

Een regelmatig terugkerend thema is dat van parallelle werelden, letterlijk als ruimtes in een gebouw of als virtuele werelden in computerspelletjes, maar dat kan figuurlijk natuurlijk ook slaan op vergelijkbare situaties en relaties. In het hoofdstuk ‘Onroerend goed’ wordt zo’n spel gespeeld met de ‘echte wereld’ (ten opzichte van real estate) en andere vormen van ‘werelden’ (innerlijke wereld, virtuele wereld, droomwereld).

Mogen de omkeringen, tegenstellingen en parallellismen kunderiaans aandoen, Šindelka is van huis uit dichter en de beelden die hij met zijn uitspraken associeert, zijn overweldigend en verrassend, dit vaak in tegenstelling tot Kundera’s kilheid of kitscherige sentimentaliteit. Šindelka koketteert ook niet als Kundera met grote begrippen als Filosofie of Geschiedenis, maar ‘graaft’ (vaak letterlijk) in de oppervlakte: in de huid, de grond, de bergen, mijnen als metaforen voor het innerlijk. Zo’n prachtig beeld kan ik de lezer niet onthouden. In de bergen komt Anna (wier opa mijnwerker was en vader natuurkundige) een man tegen die bliksems uit de aarde opgraaft, dat wil zeggen stukken aarde die door de bliksem zijn verkoold of verglaasd en er als ruwe takken uitzien. Zij vormen de fysische verbinding tussen de kosmos en de aarde. Maar ook dat meteorietje op Anna’s mouw behoort natuurlijk tot dit domein van symbolische beelden dat zijn oorsprong heeft in de kosmos. Het beijsde steentje dat ze inslikt, wordt weer het begin van een nieuw leven in haar.

De soms in het verhaal voorkomende verteller zegt van zichzelf dat hij niet van verhalen vertellen houdt, verhalen in de zin van ‘story’s met een plot’. Natuurlijk ontkomt de verteller niet aan miniplots in zijn hoofdstukjes, maar die zetten zich niet lineair door in de volgende. Elk hoofdstuk heeft zijn eigen verteltrant (zijn eigen facet), zelfs wordt er in de tweede persoon verteld wanneer een personage Anna een hoofdstuk lang aanspreekt. Ook op dit vlak openbaart zich Šindelka’s voorliefde voor variatie en diversiteit, niet alleen in het beschrevene, maar ook in het schrijven zelf. Hoewel ‘plotloos’ is de ‘roman’ een wervelende vertelling die op elke bladzijde blijft verrassen, mede dankzij de uitstekende vertaling van Edgar de Bruin.

Kees Mercks


<   

TSL 74