Wisława Szymborska



Gedichten uit Zwart Lied


September 1939, de tweede oorlogsdag. De zestienjarige Wisława Szymborska kijkt uit het raam van het familiehuis in de Radziwiłłowskastraat in Kraków. Ze ziet boerenkarren door de straat trekken, op de karren gewonde soldaten in bebloed verband. Ze heeft een vreemd gevoel alsof een vreemde in haar al vele malen zulke scènes gezien had.


‘Ik kan dat niet rationeel uitleggen, misschien zou ik dat kunnen,
maar dat zou ik op een terrein komen, waarmee ik me niet bezighoud.
(uit het voorwoord van Zwart Lied – uitgeverij Znak, Kraków 2014)


Van vrienden uit Polen krijg ik steeds de vraag waarom ik in godsnaam die ‘onbeholpen gedichten uit Zwart Lied wil vertalen’. Mijn antwoord: omdat in Nederland alle latere gedichten in mooie vertalingen van Gerard Rasch en Karol Lesman verschenen zijn en de Nederlandse lezers recht hebben om ook haar vroegere, wellicht wat minder gelukte, gedichten te kunnen lezen die de oorsprong vormen van haar gehele oeuvre. De poëzie van Szymborska wordt in Nederland wellicht meer gewaardeerd dan in Polen, het land van de dichteres. Szymborska was 22 jaar toen de Tweede Wereldoorlog in 1945 tot een einde kwam. Vol van de ervaring van de oorlog probeerde ze die verschrikkingen in haar gedichten te verbeelden, wat haar vanzelfsprekend niet altijd lukte. Later was de dichteres zich zeer bewust dat andere dichters veel beter het onbeschrijfbare oorlogsleed in poëzie konden uitdrukken. Na de Tweede Wereldoorlog heerste het socialistisch realisme, er was weinig ruimte voor vrije verbeelding. Na de publicatie van het gedicht ‘Zondag op school’ uit de bundel Zwart Lied in het tijdschrift Het literaire dagblad kreeg de redactie een brief van een lerares, ondertekend door de hele klas, ‘dat het gedicht te gecompliceerd is en onbegrijpelijk’. Dat was in de tijd van ideologische discussies, waaraan ook de poëzie onderhevig was. Szymborska keerde de communistische ideologie de rug toe en ging haar eigen, eigenzinnige weg die later leidde tot de vele, schitterende gedichten en tot de Nobelprijs voor literatuur in 1996. Zwart Lied maakt haar werk in Nederlandse vertaling tot een prachtig compleet oeuvre.

De gedichtenbundel Zwart Lied kwam in oktober 2016 uit bij uitgeverij Meulenhoff.



om nog iets



Om iets meer dan
om de schwung van grenzen,
het lawaai van vaandels,
om Haar triomf als de hoogmoed van een soldaat.

Om iets meer dan
de vergelding van de hymne
de zin van het lot,
om Haar wraak sneller dan minachting.

Om iets meer dan
om Haar feestdag

Om iets meer,
– om Haar: Een Alledaagse Dag.

…om de rook uit rode schoorstenen,
om een boek zonder angst tevoorschijn gehaald,
om een streepje schone hemel
strijden we.

herinnering aan januari



Nou, laten we de wereld dichttimmeren met planken,
zo’n raad voor de winter en de wind.
Slechts een scherfje glas zit vast
in een door een explosie gapend raam.

Zonde van het blazen in onwillig vuur,
in de schoorsteen is puin gegooid.
Voor even: lucifers en hout.
Voor altijd: de hemel in een vuurgloed.

Er komt een nacht waarin je geen oog kunt dichtdoen.
We verstijven in het wachten op een geluid.
Door de last – door straten – kampen
klinkt het raam naar vrijheid. Juist nu.

We krijgen geen woord over onze lippen.
Ogen hebben een nieuwe stad gekregen:
– vlaggen die boven de massa wapperen,
puinhopen, verkrampt ijzerwerk.

In de sneeuw groeven van hoeven en wielen.
Het antwoord op de klaagzang van gisteren.
Ontdooien van het hart (vaderland, vaderland).
Het ontspannen van een vuist in steen vergroeid.

zwart lied



De aanhoudende saxofonist, de plaaggeest saxofonist
heeft een eigen wereldsysteem, hij heeft geen woorden nodig.
De toekomst – wie voorspelt die. Het verleden zeker – maar wie.
Met gedachten knipperen en het zwarte lied spelen.

Gezicht aan gezicht gedanst. Gedanst. Plotseling viel iemand.
Het hoofd tegen ’t parket, in de maat. Hij wordt ritmisch ontweken.
Hij zag geen knieën boven zich. De oogleden lichtten bleek op,
uit de drukte van het tumult en uit een vreemdkleurige nacht gehaald.

Laten we niet tragisch doen. Hij leeft. Mogelijk dronk hij te veel
en is het bloed op zijn slaap schmink? Hier gebeurde niets.
Gewoon iemand die ligt. Hij viel zelf en staat zelf weer op,
de oorlog overleefde hij al. Gedanst in een zoete nauwheid,
ventilatoren mengden hete en koude elementen,
de saxofoon klaagde als een hond tegen de roze lampion.

zondag op school



Het huis waar niemand woont
moedigde me aan binnen te gaan.
Het zette de stilte tegen de muren.
de eenzame zondag celebrerend.
Bladeren keken door de ramen,
probeerden tevergeefs de ruiten te verduisteren:
de hitte van de krachtigste lente
vulde het plafond tot de randen.
Op de banken kraakte het houten leven
van leegte en verveling.
Aan handen gebonden papierknipsels
dansten springend door de klas.
Op een kast lummelde een globe –
onderwerp voor de lessen van morgen
en een vogel, wie het geschrokken hart
werd ontnomen door het zaagsel.
Gele landerijen en blauwe zeeën
omarmden elkaar bolvormig,
de vogel raakte hen aan met zijn vleugel
en vloog voor eeuwig weg.

Kinderen, het zal gemakkelijk voor jullie zijn
te geloven dat de aarde rond is,
en de vogel in de ogen te kijken
zonder verdriet – als waren het levende ogen!
Wij hebben ’t moeilijker. Wij weten: een mens,
die een vogel in de vlucht neerschoot,
stond op de vlakke grond
vlak als een dienblad waarop
de buit ligt, vruchtbaar fruit,
zonnig erts en ingewanden
noodzakelijk voor oorlogsvoorspellingen.
Op de ruggen, gebogen onder een last
wiegde geduldig, geduldig,
wiegde geduldig, geduldig,
de dienst van vraatzuchtige feesten
allegorie niet van deze wereld
de kracht van het lichaam spannend,
de kracht van bescheidenheid spannend
en in kleurrijke gezichten
de vloek van het onrecht afsluiten.
Tot uit de laatste vezels
een gezamenlijke explosie ontstond,
tot het recht van de overvolle maat
het recht geworden is.
En aldus staande op rotsen
van de aarde van de schouders geworpen
in verwondering boven de haat
zullen ze de wereld vijf windrichtingen geven.
Het vaderland wordt de vijfde,
het vaderland van elk van hen.
Vanaf hier

ga ik de drempel over. Daar komen
morgen veldwegen samen
papieren dansers
beginnen ’s morgens hun show.
De globe zal gaan draaien
op de as van kinderlijke blikken.

Over kalme oceanen schuift
een spiegeling van de zon voorbij.
En in de glazen vogelpupil
gebroken licht – een regenboog.
Ik ging voorbij aan bloemen bij de uitgang.
De schaduw boog zich achter mij –
volhardende stille kameraad,
een gedachte aan de aarde verbonden:
de tijd van het Verleden is gekomen
verteld in een heldendicht. Dat er nog niet is.

Vertaling Ad van Rijsewijk


<

TSL 74