Edgar de Bruin




De Tsjechische literatuur in het buitenland



Hoe doet de Tsjechische literatuur het de laatste decennia in het buitenland? Zijn de huidige Tsjechische schrijvers, vergeleken met hun voorgangers die in de jaren zeventig en tachtig, geholpen door de politieke omstandigheden van de Koude Oorlog, op relatief veel belangstelling konden rekenen, interessant genoeg om ook in het buitenland gelezen te worden? Zijn er verschillen tussen afzonderlijke landen of taalgebieden voor wat betreft de positie van de Tsjechische literatuur? Wat doen de Tsjechische instellingen (bijvoorbeeld het Tsjechische Centrum, het Ministerie van Cultuur, literaire agenten, uitgevers) en individuen (buitenlandse bohemisten en vertalers, de schrijvers zelf) voor de verbreiding van de Tsjechische literatuur in het buitenland?

Deze vragen worden in Tsjechië vanuit verschillende hoeken regelmatig gesteld, iedereen heeft er wel een mening over, maar als je je erin gaat verdiepen, dan valt het niet mee om duidelijke en goed onderbouwde antwoorden hierop te vinden. De meningen lopen sterk uiteen: de sceptici vinden de huidige Tsjechische literatuur middelmatig, hebben de indruk dat deze niemand in het buitenland aanspreekt (er zijn immers geen Tsjechische internationale bestsellers), maar tegelijkertijd bekritiseren ze de Tsjechische overheid, die te weinig investeert in de culturele sector (men pleit al jaren voor een procent van de staatsbegroting). Deze kritiek wordt gedeeld door de optimisten, zoals de schrijver Tomáš Zmeškal die bij de oprichting van de Schrijversassociatie in juni in Praag een toespraak hield onder een wel erg rooskleurige titel: ‘Waarom vindt men in het buitenland dat Tsjechië een literair Gouden Eeuw beleeft, terwijl niemand bij ons daarvan op de hoogte is?’ Verder wordt algemeen de mening gedeeld dat de promotie van de Tsjechische cultuur (en dus ook literatuur) in het buitenland een duidelijk concept mist. Ook over de maatschappelijke rol van de literatuur (en van schrijvers) wordt getwist: onder invloed van het algemeen ingevoerde marktdenken (een van de verworvenheden van de omwenteling van 1989) vindt een deel van de Tsjechische maatschappij dat cultuur niet gesubsidieerd moet worden: wie met zijn creatieve werk niet zelfstandig zijn boterham kan verdienen, moet maar iets anders gaan doen. Daarom werd ook de recentelijk opgerichte Schrijversassociatie die zich onder andere tot doel stelt de belangen van schrijvers te behartigen, door sommige mensen bijna hatelijk ontvangen: alles wat naar vakbond riekt, wordt nog steeds, een kwart eeuw na het einde van het communistische regime, met wantrouwen en afkeuring benaderd.

Het blijkt heel lastig te zijn om aan feiten en cijfers te komen waardoor de huidige situatie met iets kan worden vergeleken: of het nu gaat om de positie van de Tsjechische literatuur in het buitenland tijdens de periode 1968 – 1989 (het einde van de Praagse Lente – de Fluwelen Revolutie), het aantal vertalingen of om de actuele gegevens uit vergelijkbare landen. Bovendien registreert het Tsjechische ministerie van Cultuur weliswaar de buitenlandse uitgaven waarvoor het een vertaalsubsidie verstrekt, maar een overzicht van alle buitenlandse uitgaven van de Tsjechische literatuur bestaat niet, want lang niet elke buitenlandse uitgever vraagt subsidie bij het ministerie aan. Met al deze reserves wil ik toch graag een poging wagen om iets over deze problematiek te zeggen. Als vertaler van de Tsjechische literatuur in het Nederlands volg ik sinds ruim vijfentwintig jaar de ontwikkelingen op dat gebied in Nederland, maar sinds 2003 ben ik ook als literair agent (Pluh.org) actief en heb dus een zeker beeld van de stand van zaken in andere landen. Ik baseer me daarbij onder andere op mijn contacten met verschillende buitenlandse literaire instellingen, uitgevers en literaire vertalers uit het Tsjechisch.

Mijn start viel samen met de opkomst van een reeks nieuwe Tsjechische schrijvers die zich nadrukkelijk liet gelden. Petra Hůlová had net een sensationeel debuut gemaakt met haar roman Mijn grootmoeder (Prometheus, 2004), Emil Hakl publiceerde zijn klassieker Zoon & vader (Voetnoot, 2009), Jaroslav Rudiš vestigde zijn naam met zijn eerste boek Nebe pod Berlínem (‘De hemel onder Berlijn’). De te vroeg gestorven Hana Andronikova had een ware bestseller met haar eersteling Zvuk slunečních hodin (‘Het geluid van de zonnewijzer’) en de eveneens op te jonge leeftijd gestorven Jan Balabán schreef in die jaren zijn eerste grote roman Kudy šel anděl (‘Waarlangs de engel ging’). Ondertussen was Miloš Urban al op weg om het buitenland te veroveren met zijn boek Sedmikostelí uit 1999 (De wraak van de bouwmeesters, Ambo Anthos, 2002), beleefde aan het begin van het millennium Jáchym Topol, die al in de jaren negentig zijn faam had gevestigd met de monumentale cultroman Sestra (‘Zuster’), zijn definitieve internationale doorbraak met het boek Nachtwerk (Ambo Anthos, 2003), en verscheen van Patrik Ouředník in 2001 Europeana (‘Fagel’, 2003; ‘IJzer’, 2012), dat in de loop der jaren het meest vertaalde Tsjechische boek van na de Fluwelen Revolutie werd. Hier is niet zozeer sprake van één generatie schrijvers – Ouředník is van 1957, terwijl Hůlová van 1979 is – maar meer van het verschijnsel dat in een betrekkelijk korte tijdspanne auteurs debuteerden die in de navolgende jaren het gezicht van de huidige Tsjechische literatuur zouden bepalen. Voor een deel wisten deze auteurs met hun werk ook de weg naar het buitenland te vinden en in sommige landen ook een echt succes te boeken. Urbans boeken zijn bijvoorbeeld bestsellers in Spanje, maar doen het elders weer een stuk minder goed. Het werk van Rudiš kan in Duitsland op een vaste schare van enkele duizenden lezers rekenen en wordt daar dus gestaag uitgegeven, maar nog geen van zijn boeken is in het Engels vertaald. De boeken van Hakl, Urban en Hůlová zijn in al meer dan tien talen verschenen en het al eerder genoemde Europeana van Ouředník spant de kroon: de teller staat thans op zevenentwintig, en met nog minimaal vijf vertalingen in de maak wordt binnenkort de magische grens van dertig vertalingen wel doorbroken.

Een aantal van deze vertaalde schrijvers wordt door een literair agent of door hun Tsjechische uitgever vertegenwoordigd, maar de grootste rol bij het actief aanbieden van Tsjechische titels bij de buitenlandse uitgevers spelen traditioneel de vertalers zelf. De rol van het Tsjechische ministerie van Cultuur beperkt zich tot het verlenen van vertaalsubsidies en tot een financiële bijdrage aan optredens van schrijvers in het buitenland. Andere taken besteedt het Ministerie van Cultuur uit. De Tsjechische presentatie op belangrijke boekenbeurzen (in de vorm van een nationale stand) wordt de laatste tijd elk jaar door een andere externe partij georganiseerd met als gevolg dat in 2014 het werk van Bohumil Hrabal zowel op de beurzen van Londen, Leipzig en Frankfurt werd gepresenteerd als op de kinderboekenbeurs (!) van Bologna. Bovendien was er geen informatie te vinden over enkele belangrijke schrijvers zoals Jáchym Topol, Patrik Ouředník, Ludvík Vaculík en Ivan Klíma. Dit jaar wordt op de internationale beurzen middels een expositie de aandacht gevestigd op een ‘verloren geraakt’ (dus niet bestaand) boek van Comenius. Dat deze boekenbeurzen (en vooral de grootste in Frankfurt) voor een belangrijk deel bedoeld zijn om de vertaalrechten van boeken te verkopen lijkt deze adhocorganisatoren te ontgaan. Onder de hoede van het Ministerie van Cultuur bestaat sinds tien jaar de website CzechLit Online, waarvan het beheer is uitbesteed aan het Institut umění/Divadelní ústav (Het Kunsteninstituut/ Theaterinstituut). Het is de bedoeling dat online en door middel van brochures informatie over schrijvers en boeken aan buitenlandse uitgevers wordt verstrekt – overigens geeft het ministerie daarnaast ook nog eens soortgelijke brochures uit. Op dit moment ondergaat de website een facelift met de bedoeling zich duidelijker te profileren als hulpmiddel voor buitenlandse belangstellenden. De aanloop is echter een beetje traag en het is dus afwachten of de nieuwe website beter aan de doelstellingen zal voldoen. Al met al geen wonder dat de roep om een overkoepelend orgaan, bijvoorbeeld een soort letterenfonds, dat competenties bundelt en de continuïteit waarborgt, steeds luider wordt.

De vertaalsubsidies van het Tsjechische ministerie van Cultuur zijn voor veel buitenlandse uitgevers een welkome bijdrage – zeker de laatste jaren neemt het aantal uitgevers toe die het ontvangen van deze subsidie als voorwaarde in het auteursen vertalerscontract opnemen. Een minpunt is dat de subsidie slechts één keer per jaar kan worden aangevraagd en dat de uitgever, zelfs als hij aan alle voorwaarden heeft voldaan, nooit van tevoren weet of hij een subsidie zal krijgen en hoe hoog die zal zijn. Het Ministerie werkt met een externe commissie die over de aanvragen beslist en waarvan de leden (kenners van de Tsjechische literatuur, maar niet per se van de buitenlandse boekenmarkt) om de paar jaar worden vervangen: bij gebrek aan duidelijke criteria worden de beslissingen beïnvloed door persoonlijke overwegingen van de afzonderlijke leden, vaak zonder rekening te houden met het beleid van het ministerie of bijvoorbeeld met het belang van een Duitse of Engelstalige uitgave voor een doorbraak in andere landen: zo is in het verleden om onduidelijke redenen subsidie geweigerd voor een Duitse uitgave van een titel die datzelfde jaar door het ministerie op de boekenbeurs van Leipzig werd gepresenteerd, of voor een Engelstalige uitgave van die titel in Canada. Het belang van deze twee taalgebieden wordt sindsdien wel meer onderkend, maar in deze twee concrete gevallen was het leed al geschied: de twee getroffen uitgevers willen na deze ervaring geen Tsjechische auteurs meer uitgeven.

Een vaak gehoorde klacht is dat er te weinig geld beschikbaar is voor het subsidiëren van vertalingen van Tsjechische literatuur. Graag verwijzen de criticasters naar het buitenland, daar zou men het namelijk beter doen. Maar moet je daarbij kijken naar landen als Nederland en Noorwegen, landen die traditioneel hun eigen literatuur financieel flink ondersteunen? Het lijkt zinvoller om na te gaan hoe Tsjechië het doet ten opzichte van vergelijkbare landen uit de regio, zoals Slowakije, Hongarije, Bulgarije en dergelijke, landen die qua omvang en uitgangspositie – een gemeenschappelijk communistisch verleden – veel overkomsten vertonen met Tsjechië. In tegenstelling tot wat zo hardnekkig wordt verondersteld, doemt er dan een heel ander beeld op: Tsjechië voert namelijk de ranglijst aan, zowel wat de hoogte van het budget voor vertalingen betreft als het aantal gehonoreerde vertalingen per jaar. In 2014 had het Tsjechische ministerie van Cultuur een bedrag van € 146.000 beschikbaar, beduidend meer dan bijvoorbeeld Hongarije: € 60.000, Slowakije: € 105.000, Kroatië: € 74.000, Bulgarije: € 15.000. De enige uitzondering vormt Slovenië dat met een budget van € 136.000 op een bevolking van ruim twee miljoen – vijfmaal minder dan in Tsjechië – relatief het meest uittrekt voor het subsidiëren van vertalingen. Slechts ter illustratie: in 2014 heeft het Nederlands Letterenfonds € 732.000 aan vertaalsubsidies uitgekeerd. De cijfers van de voorgaande jaren laten een soortgelijk beeld zien: Tsjechië stelt het meeste geld beschikbaar.

De hoogte van het bedrag lijkt in direct verband te staan met het aantal gerealiseerde vertalingen, maar dan in die zin dat met de toename van het aantal aanvragen de noodzaak om het budget te verhogen steeds groter wordt. De trend is dat vrijwel alle genoemde landen jaarlijks meer geld voor vertaalsubsidies uittrekken. Tsjechië staat, net als in de voorgaande jaren, bovenaan met om en nabij 100 vertalingen per jaar, met Slovenië als goede tweede met 85 vertalingen, Hongarije: 65, Roemenië: 55, Bulgarije: 20, Kroatië: 70; Slowakije: 40. Het geval van Slowakije toont dat een hoger budget geen garantie vormt voor meer vertalingen. Ook het bestaan van een gespecialiseerde instelling waar de promotie van de literatuur in het buitenland en het subsidiëren ervan samenkomen (in Slowakije is dat het Literárne informačné centrum) is geen garantie voor succes als er niet genoeg literaire vertalers uit het Slowaaks zijn. In deze aantallen zijn tevens de vertalingen verwerkt die in het kader van het literaire vertaalprogramma van de EU worden gesubsidieerd. Uitgevers kunnen namelijk zelf of bij de literaire fondsen of bij de ministeries van cultuur van de landen of bij de EU vertaalsubsidie aanvragen.

Tot slot is het in dit verband misschien aardig om even te kijken naar hoe de Tsjechische literatuur het ervan af brengt in Amerika, toch wel de meest gewilde markt voor elke schrijver. De laatste acht jaar zijn daar vrijwel evenveel Tsjechische als Nederlandse boeken in vertaling verschenen, 35 om 39. De grootste belangstelling voor de Tsjechische literatuur tonen echter de landen met een vergelijkbaar verleden: met Polen als koploper, maar ook Bulgarije met een bijzonder actieve bohemistiek en de landen van ex-Joegoslavië. Daar staat tegenover dat de meeste Tsjechische schrijvers vooral graag in een grote taal vertaald willen worden: in het Duits lukt het aardig gezien de traditionele banden van Duitsland en Oostenrijk met de Tsjechische landen, maar in het Engels is het, zoals bekend, lastiger door het feit dat vertaalde literatuur in dat taalgebied slechts een paar procent van de hele productie voorstelt. Des te opmerkelijker is bijvoorbeeld de recente opleving van belangstelling voor het werk van Bohumil Hrabal in de VS en Canada, gesignaleerd door de gerenommeerde Canadese vertaler Paul Wilson. Het betekent weliswaar niet dat Hrabal daar nu massaal gelezen wordt, maar alleen al het feit dat zijn boeken in het Engels beschikbaar zijn en dat ze binnen een beperkte kring van literatuurliefhebbers aandacht trekken, is natuurlijk van grote waarde, ook voor de uitgave ervan in andere landen.

De situatie in Nederland is enigszins diffuus. Aan de ene kant doen de klassiekers, zoals Jiří Weil, Karel Čapek en Bohumil Hrabal het goed, aan de andere kant wordt het steeds moeilijker om moderne schrijvers bij de grotere uitgeverijen onder te brengen. Gelukkig zijn sommige kleinere uitgevers weleens bereid in het gat te springen, maar die zien zich vervolgens geconfronteerd met het feit dat hun uitgaven in toenemende mate genegeerd worden door de literatuurkritiek in kranten en tijdschriften. Hierin wijkt Nederland wel opvallend af van het buitenland, waar de grote media wel regelmatig aandacht hebben voor vertalingen van hedendaagse Tsjechische literatuur. Voor een kleine uitgever is aandacht voor zijn edities bijna van levensbelang, dus wanneer een titel zo straal wordt genegeerd als hier in Nederland soms het geval is, zal ook hij niet snel nog een Tsjechisch boek in vertaling gaan uitgeven.

In de context van al deze feiten kunnen we dus concluderen dat de Tsjechische literatuur het ondanks alles in het buitenland toch nog verrassend goed doet. Dat is zeker te danken aan de inzet van talloze literaire vertalers uit het Tsjechisch, maar dat zegt ook iets over de kwaliteit van de Tsjechische literatuur zelf.

[P.S. Zojuist [2015] bereikte de redactie het bericht van het overlijden van Zuzana Brabcová (1959-2015), van wie twee romans door Edgar de Bruin zijn vertaald: Ver van de boom (Wereldbibliotheek, 1991) en Gevallen (Wereldbibliotheek, 1997), die net buiten het boven beschreven tijdsbestek vallen. Ze werd beschouwd als zeer talentrijk.]



TSL 71