Ewa van den Bergen-Makala



Gesprek met de Poolse schrijver Józef Hen




Józef Hen werd op 8 november 1923 geboren in Warschau in een Joods gezin. Zijn oorspronkelijke naam is Józef Henryk Cukier, in 1944 veranderde hij die in Józef Hen. Hij is schrijver, reporter, publicist, toneelschrijver, scenarioschrijver en filmregisseur. Voor de Tweede Wereldoorlog woonde Hen aan de Nowolipiestraat in de Joodse wijk van Warschau. Het uitbreken van die oorlog op 1 september 1939 maakte hij in Warschau mee. Twee maanden later vluchtte hij naar het Oosten om aan de Duitsers te ontsnappen. Aan zijn omzwervingen in de Sovjet-Unie, die werden gekenmerkt door periodes van zware fysieke arbeid, honger en uitputting, kwam een eind in 1944, nadat hij zich bij het in Oekraïne geformeerde Tweede Poolse Leger had aangesloten. Na de oorlog werkte hij voor diverse tijdschriften. In 1947 verhuisde hij naar Warschau, waar hij nog steeds woont. Hij is de auteur van circa veertig boeken in verschillende genres, zoals autobiografische en biografische werken, historische en hedendaagse romans, korte verhalen, reportages, essayistische dagboeken en toneelstukken, alsook van circa dertig filmscenario’s. Er werden meer dan twee miljoen exemplaren van zijn boeken verkocht. Zijn werk werd in bijna twintig talen vertaald. Op 8 november 2013 vierde hij zijn negentigste verjaardag.



hen

Józef Hen
Uw laatste boek Dziennik na nowy wiek (‘Dagboek voor de nieuwe eeuw’), een verzameling observaties en overpeinzingen uit de periode 2000 - 2007, verscheen vier jaar geleden. Liggen er nog steeds een notitieboekje en een pen op uw nachtkasje?

Jazeker, ik maak nog steeds aantekeningen.

En dan te bedenken dat uw literaire debuut plaatsvond toen u negen jaar oud was!

Dat klopt, mijn eerste stuk werd geplaatst in het zeer populaire kinder- en jeugdblad Mały Przegląd, dat verscheen als een bijlage van het Poolstalige Joodse weekblad Nasz Przegląd. Deze kinderbijlage werd in het leven geroepen en ook lange tijd geredigeerd door de befaamde arts, schrijver en pedagoog Janusz Korczak. Mijn medewerking aan dit blad duurde tot het begin van de Tweede Wereldoorlog: het laatste nummer verscheen op 1 september 1939.

In uw autobiografische boek Nowolipie, een fascinerende reis door uw kinderjaren en vroege jeugd in de Joodse wijk van Warschau, merkt u op dat u reeds op tienjarige leeftijd ‘een beginnende psycholoog, een aandachtige observator van menselijke zwakheden’ was. Deze houding werd ongetwijfeld mede gevormd door de lectuur waarmee u al in uw jonge jaren in aanraking kwam.

Ik las veel en van alles. Al op mijn negende had ik Zwervers van Knut Hamsun gelezen en op mijn elfde Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline. Hun boeken hebben destijds grote indruk op me gemaakt. Maar ik had pech: later bleek dat ik hield van toekomstige fascisten…

Dankzij mijn twee oudere zussen, die veel boeken bij de bibliotheek leenden – en het is goed om erop te wijzen dat de vooroorlogse Poolse bibliotheken uitstekend waren uitgerust, ook wat betreft de moderne buitenlandse literatuur – kwam ik in contact met zeer gevarieerde lectuur. Naast boeken las ik ook regelmatig het voortreffelijke literaire weekblad Wiadomości Literackie. Uiteraard speelden ook mijn leraren van het Kryński Gymnasium, een van de beste scholen in Polen, een belangrijke rol in mijn humanistische opvoeding. Al met al had ik op mijn veertiende al kennisgemaakt met niet alleen de Poolse, maar ook Britse, Franse, Duitse en Russische literatuur.

Welke schrijvers behoorden tot uw favorieten?

De Duitse schrijvers Lion Feuchtwanger, Heinrich Mann en Thomas Mann, de Britse auteurs John Galsworthy, Mark Twain, Jack London, Aldous Huxley en Herbert G. Wells, de Franse schrijvers André Malraux en André Maurois en de Russische schrijvers Nikolaj Gogol, Maksim Gorki, Michail Sjolochov en Ilja Ehrenburg. Ook maakte ik al vroeg kennis met het toneelwerk van onder meer G.B. Shaw en L. Pirandello. Daarnaast las ik graag biografieën, waaronder die van Duff Cooper (Talleyrand), Jevgeni Tarle (Napoleon), Emil Ludwig (Europeesche Leiders naar het leven getekend, Gesprekken met Mussolini), Romain Rolland (Gandhi), Stefan Zweig (Triomf en tragiek van Erasmus uit Rotterdam) en Heinrich Mann (De jeugd van Koning Hendrik de Vierde). Van de moderne Poolse auteurs was Tadeusz Boy-Żeleński (arts, schrijver, satiricus, literatuur- en theatercriticus, vertaler) veruit mijn favoriet.

U leek voorbestemd om een literator te worden. Tegen alle verwachting in koos u echter op het lyceum voor een bèta-profiel!

Ik was geboeid door populairwetenschappelijke boeken, ik was geïnteresseerd in natuurkunde en microbiologie. Bovendien bleek dat ik ook goed was in wiskunde. Ik koos echter voor de bèta-richting omdat ik geen afscheid wilde nemen van mijn vrienden, die stuk voor stuk een wiskundeknobbel hadden! De uitbraak van de Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten, want in september 1939 konden we niet meer naar school.

Overigens besefte ik al vroeg dat een universitaire studie van de Poolse taal niet nodig was om een goede schrijver te worden. Veel auteurs die ik toentertijd las, zoals Boy-Żeleński, Tsjechov, Schiller, Céline, waren arts geweest voordat ze zich op het schrijverschap toelegden. Geneeskunde had duidelijk mijn interesse, en wie weet had ik een medische studie in Engeland gevolgd, als de oorlog niet was uitgebroken.

Maar ondertussen begon u, amper vijftien jaar oud, te werken aan uw eerste roman.

Ik raakte geïnspireerd door het beroemde boek van Maksim Gorki: Klim Samgin’s opstandige jeugd, naar mijn mening een van de beste Russische romans. Mijn familie fungeerde als voorbeeld voor de personages in mijn eerste roman. Het verhaal draait om een jongeman die na tien jaar afwezigheid naar huis terugkeert uit Lwów. Ik kon niet vermoeden dat ikzelf enkele maanden na het voltooien van mijn roman ook in Lwów terecht zou komen en dat ik de meesten van de door mij beschreven personen nooit meer zou terugzien. Het manuscript, dat ik bij mijn ouders in Nowolipiestraat had achtergelaten, ging tijdens de liquidatie van het Joodse getto in rook op.

Maar nog voordat u in november 1939 naar Lwów vertrok, greep u alweer naar de pen...

Al begin september, nadat de Duitsers de bombardementen op Warschau hadden ingezet, begon ik Opór (‘Het verzet’) te schrijven. Deze roman gaat over het burgerlijk verzet tegen de Duitse bezetter. Het boek kende verschillende versies, omdat ik mijn kladschrift tijdens mijn lange omzwervingen door de Sovjet-Unie telkens weer kwijtraakte. De uiteindelijke versie verscheen pas in 1967.

U verliet Warschau toen u amper zestien jaar oud was, niet vermoedend wat u allemaal nog te wachten stond, niet vermoedend dat u uw ouderlijk huis in de Nowolipiestraat nooit meer zou terugzien. Wat u tijdens uw omzwervingen door Oekraïne en Oezbekistan meemaakte was zo bijzonder, dat u al snel besloot aantekeningen bij te houden. In het boek Najpiękniejsze lata (‘De mooiste jaren’) dat aan deze periode is gewijd, merkt u op dat uw belevenissen niet alleen zwaar, ellendig en levensbedreigend waren, maar voor een nieuwsgierige jongen van achttien tegelijk ook fascinerend en exotisch. Al snel besefte u dat uw ervaringen een uniek literair materiaal vormden.

Maar ook deze aantekeningen kregen veel te verduren. Ze overleefden vele oorlogsperikelen, maar bij de oversteek van de rivier de Nysa in april 1945, toen de oorlog al ten einde liep, raakte ik ze alsnog kwijt.

Gelukkig heeft u uw Grote Avontuur in meerdere boeken kunnen reconstrueren, onder andere ook in uw literaire debuut, de reportagebundel Kijów-Taszkient-Berlin. Dzieje włóczęgi (‘Kiev-Tasjkent-Berlijn. De lotgevallen van een zwerver’) die in 1947 verscheen.

Dit boek bevat uitsluitend mijn – waarheidsgetrouwe – oorlogsherinneringen. De toenmalige censor heeft wel een aantal fragmenten eruit gehaald. Toch was ik erg tevreden met deze publicatie, want het voorwoord werd verzorgd door Ksawery Pruszyński, een uitmuntende schrijver en journalist. Op basis van zijn beroemde boek Droga wiodła przez Narwik (‘De weg leidde door Narvik’) heb ik in 1970 een filmscenario geschreven. De film mocht echter niet worden gerealiseerd, wegens de tegenwerking van het Poolse Leger.

Al aan de start van uw literaire carrière kreeg u te maken met het verschijnsel censuur. De grillige politieke situatie in Polen heeft jarenlang, in feite tot aan de val van het communisme in 1989, een negatieve invloed gehad op het verloop van uw literaire loopbaan.

Ik was geen lid van de communistische partij en dat speelde me parten, ook in financieel opzicht. Door het schrijven van filmscenario’s kon ik me gelukkig aardig redden. Maar na de antisemitische regeringscampagne van 1968 werd mijn situatie penibel. Ik wil overigens geen oordeel vellen over de overwegingen en daden van anderen in die tijd. Voor mij was het van belang dat ik binnen de schrijverskring volledig geaccepteerd werd, ongeacht mijn Joodse afkomst en het feit dat ik geen lid was van de communistische partij. Sterker nog: ik werd meermaals gekozen tot bestuurslid en tot slot ook tot voorzitter van de Warschause afdeling van de Poolse Schrijversbond.

Het lot van sommige van uw boeken is veelzeggend. Bijvoorbeeld Skromny chłopiec w haremie (‘Een bescheiden jongen in de harem’) dat dateert uit 1956. Deze bundel reportages die u kort na een verblijf van zes maanden in de Sovjet-Unie schreef was een groot succes. Jammer genoeg werd de volgende druk een jaar later getorpedeerd vanwege het einde van de politieke ‘dooi’. Ook het manuscript van de roman Nikt nie woła (‘Niemand roept’), gebaseerd op uw eigen oorlogservaringen in de Sovjet-Unie, was een bizar lot beschoren.

Ik leverde het in 1957 bij de uitgever in. De dooiperiode was net voorbij en dus hield de censor het boek tegen. Het was niet anti-Russisch van toon, maar de waarheid over de extreme armoede vond men blijkbaar te veel van het goede. In 1968 werd het opnieuw door de censuur tegengehouden. Eind jaren tachtig lukte het me evenmin de roman bij de onafhankelijke uitgever van het tweede circuit uit te geven. Voor de oppositie was mijn verhaal te russofiel. Bovendien viel de episode over de rekruteringscommissie van het Poolse Leger van generaal Anders ook niet in goede aarde.1 Al met al verscheen Nikt nie woła pas in 1990, kort na de politieke omwenteling, met een vertraging van 33 jaar.

Maar het goede nieuws is, dat uw autobiografische roman afgelopen voorjaar opnieuw werd uitgegeven…

Men heeft mijn boek herontdekt, het schijnt goed te verkopen.

Ik kom nog even terug op andere boeken die met allerlei problemen te kampen hadden. Bijvoorbeeld het al genoemde Opór. Het verscheen in 1967, maar wegens het groeiende antisemitische klimaat in Polen werd de verkoop ervan nog datzelfde jaar stopgezet. Om die reden publiceerde u in de jaren 1969-1972 drie novellen, namelijk Western, Oko Dajana en Bliźniak (‘Western’, ‘Dayans oog’ en ‘Tweelingbroer’), onder het pseudoniem Korab in het in Parijs verschijnende Poolse maanblad Kultura. De Franse vertaling2 ervan zag het licht in 1974, in Polen werden ze echter pas in 1990 gepubliceerd. Heeft u destijds niet overwogen om te emigreren, gezien uw ongewisse situatie?

Ik speelde wel degelijk met de gedachte om naar het buitenland te vertrekken, maar mijn vrouw was erop tegen en bovendien werkte mijn leeftijd ook niet mee. Tijdens mijn verblijf van enkele maanden in Parijs in 1969 werd het me duidelijk dat ik als Poolstalige schrijver weinig kans had op enige inkomsten. De uitgever Gallimard toonde weliswaar interesse in een boek over de toenmalige situatie in Polen, en vroeg of ik bereid zou zijn daarover een boek te schrijven. Dat kon ik echter niet, zelfs niet onder een pseudoniem; situaties en personen zouden gemakkelijk te herkennen zijn. Dat was te gevaarlijk voor mijn gezin, dat in Warschau was achtergebleven.

In de loop der jaren schreef u nog meer boeken die lang moesten wachten op publicatie. De zedenroman Milczące między nami (‘Het zwijgen tussen ons’) uit 1985 wachtte er drieënhalf jaar op, het in 1983 bij de uitgever ingeleverde eerste deel van het essayistische dagboek Nie boję się bezsennych nocy (‘Ik ben niet bang voor de slapeloze nachten’) verscheen pas in 1987.

Dergelijke perikelen zijn niet alleen ongunstig voor de auteur, maar ook voor de boeken zelf. Als schrijver wil je niets liever dan dat jouw boodschap de lezers zo snel mogelijk bereikt. De schrijver Tadeusz Konwicki zei eens tegen mij dat hij in zo’n situatie gek zou zijn geworden.

Het ging ook wel eens mis met de vertalingen van uw boeken, bijvoorbeeld met de Russische vertaling van Nikt nie woła en de biografische boeken Ja, Michał z Montaige... (‘Ik, Michel de Montaigne’,3 en Mój przyjaciel król (‘Mijn vriend de koning’).4

Het was bijna zover, de vertalingen zouden verschijnen, maar de politiek zat me opnieuw in de weg. Ten tijde van de Oranje Revolutie reisde de Poolse president Aleksander Kwaśniewski af naar Oekraïne. In een van zijn toespraken maakte hij een opmerking die in de oren van Poetin net iets te anti-Russisch klonk. De plannen van de uitgever gingen van tafel.

Uw biografische boeken werden goed ontvangen. Błazen - wielki mąż(‘De clown – een groot mens’)5 en Mój przyjaciel król kregen een nominatie voor de Nike-prijs, de belangrijkste literaire prijs in Polen. In 2004 verwachtte men dat uw boek Mój przyjaciel król de Nike-prijs in de wacht zou slepen. Het lot besliste echter anders.

In de loop der tijd raakte ik gewend aan de onverwachte spelingen van het lot. En tja, prijzen zeggen ook niet alles. Belangrijker dan literaire prijzen acht ik een onvergetelijke literaire ontmoeting met een groep blinden. Ze hadden naar een paar audioboeken van mij geluisterd en deden daarna mee aan een quiz met zeer gedetailleerde vragen over de inhoud ervan. Het was een fantastische belevenis, deze mensen kenden de antwoorden beter dan ikzelf!

Uw motivatie om uw ervaringen en uw gedachten te delen met jongere generaties lijkt de afgelopen jaren niet aan kracht te hebben ingeboet. In 2008 verscheen van uw hand de roman Pingpongista (De pingpongspeler)6 en in 2012 een bundel Szóste, najmłodsze i inne opowiadania (‘De zesde, de jongste en andere verhalen’), met daarin ook een aantal nieuwe korte verhalen. Ook uw autobiografische boeken werden heruitgegeven. Het is nu wachten op nieuwe vertalingen van uw werk, waaronder ook in het Nederlands...


Werk van Józef Hen in Nederlandse vertaling:

De bokser en de dood, Moussault, Amsterdam 1967.

Slagen in het gezicht (kort verhaal uit de bundel De bokser en de dood), opgenomen in Pondje proza international, Meulenhoff Educatief, Amsterdam 1978.

De wet en de vuist, In de Knipscheer, Haarlem 1981.


Vertalingen in het Frans en Engels:

Le joueur de ping-pong, Editions des Syrtes, Genève 2010.

Nowolipie Street, DL Books, Bethesda, Maryland 2012.

Meer informatie over het oeuvre van de schrijver zie onder andere www.instytutksiazki.pl en www.culture.pl






1 Hen werd niet toegelaten tot het leger van generaal Anders wegens zijn Joodse afkomst.
2 L’oeil de Dayan, Editions Laffont 1974.
3 Gewijd aan de Franse filosoof Michel de Montaigne.
4 Gewijd aan de laatste Poolse koning Stanisław August Poniatowski.
5 Gewijd aan Hens favoriete Poolse schrijver Tadeusz Boy-Żeleński.
6 Een roman met veel aandacht voor de Pools-Joodse relaties, geïnspireerd door de geschiedenis en nasleep van de moord door de Polen op hun Joodse buren in 1941 in het dorp Jedwabne.



<   

TSL 66

   >