Natka Pupovac



Interview met Reina Dokter 1







Reina Dokter bij de prijsuitreiking van de Martinus
Nijhoffprijs 2013

Ten eerste wil ik u feliciteren met de Martinus Nijhoffvertaal prijs. Meteen moet ik erbij zeggen dat ik heel blij ben dat deze prijs aan u is toegekend: aan een schitterende vertaler van de Servische/Kroatische literatuur. Dankzij uw inspanningen kunnen Nederlandse lezers genieten van romans van Kiš, Tišma en andere ex-Joegoslavische schrijvers. Daarnaast komt deze prijs op een heel belangrijk moment, nu steeds meer kleine en unieke talenopleidingen in hun voortbestaan worden bedreigd. Ik ben u zeer dankbaar.

Hoe voelt het voor u, een dergelijke prestigieuze prijs in ontvangst te mogen nemen?


Een prestigieuze prijs is het zeker. Het was voor mij totaal onverwacht. Ik heb al in andere interviews verteld dat ik op fietsvakantie in Duitsland was, aan de kust van de Oostzee, toen ik dat bericht kreeg. Daar werd ik echt eventjes… oeh ik stond te duizelen van het idee…

Wie heeft u gebeld?

De secretaresse van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Ik kende haar al, we hebben samen in een groot koor gezeten. En ze had al eerder in het antwoordapparaat ingesproken, een berichtje achtergelaten van het fonds… dus ik dacht van dat wordt een of andere bedelbrief of zo... van ‘...u was vroeger donateur en nu niet meer waarom nu niet meer...’ Toen bleek het dit te zijn, daar moest ik wel eventjes van bijkomen.

Maar hoezo onverwacht, u vertaalt al heel lang en hebt een groot vertaaloeuvre opgebouwd? En in 1993 kreeg u de Aleida Schotprijs.

Maar zoiets denk je echt niet, hoor, dat je zo een prijs kan winnen… nee echt niet.

U bent met de Nijhoff Vertaalprijs bekroond, daarbij hebt u een vrij besteedbaar bedrag van € 35.000 gekregen. Wat gaat u nu doen, wilt u een pauze inlassen? Even genieten? Of gaat u verder met uw werk?

Nee, ik wil nu gewoon heel graag door, er is nog heel veel moois te vertalen… dus ik denk uitgeverijen kom op, kom op… Een vertaler van de Servische/ Kroatische literatuur kan in Nederland niet leven van zijn inkomsten. Daarom heb ik een halve baan bij een verzekeringsmaatschappij in Zoetermeer om rond te kunnen komen. Tot het uitbreken van de Joegoslavische burgeroorlog in 1991 werkte ik voor bedrijven die handel dreven met Joegoslavië en voor reisorganisaties. Maar toen het mis ging was daar niets meer te verdienen.

In uw dankwoord aan de juryleden noemt u een paar ‘knooppunten’ en beslissingen van anderen die bepalend waren voor uw vertaalcarrière. Welke waren dat eigenlijk?

Het begon ergens eind jaren zestig, toen ik nog op het gymnasium zat. Een paar Amsterdamse jongens gingen met vakantie naar Joegoslavië. Een van hen, Sjoerd, de broer van mijn beste vriendin, kwam daar een aardig meisje, Desanka, tegen. Deze vakantieliefde bleek blijvend: ze trouwden en zijn nu mijn buren. Waren die jongens naar Spanje gegaan, waar ze daarvoor altijd heen gingen, dan was ik mogelijk een vertaalster Spaans geworden!

Toen was u achttien jaar en wat gebeurde daarna?

Ellen, het zusje van Sjoerd, mocht van haar ouders een vriendin meenemen op vakantie naar Joegoslavië, als ze slaagde voor haar eindexamen. Zij vroeg eerst Grada. Blijkbaar had die nog bezorgder ouders dan ik, want zij mocht niet. Ik was als tweede gevraagd. Mijn vader had ook niet zo veel op met het communisme, dus ik vreesde dat het mij ook niet zou lukken. Dank zij de dol- enthousiaste reactie van mijn tante Reinie, die toen bij ons inwoonde, konden mijn ouders bijna niet anders dan toestemming geven. Waren Ellens ouders niet op dit idee gekomen, dan was ik misschien wel nooit naar Joegoslavië gegaan. Had tante Reinie op dat moment bij haar andere zuster gewoond, dan had ik waarschijnlijk ook niet mee gemogen.

Na die eerste heerlijke reis bleef Joegoslavië een vaste vakantiebestemming. Ellen ging Italiaans studeren, en ik Sociale Geografie. Een paar jaar later vernam Ellen dat je aan de Universiteit van Amsterdam Servisch/ Kroatisch kon studeren. Zij ging het als bijvak doen. In de jaren zeventig was er nog geen sprake van studieboetes, dus ik kon ongestraft als belangstellende met haar meegaan naar de colleges. De studie Slavische Taal- en Letterkunde bleek erg leuk: heel kleinschalig, met boeiende docenten en een hechte groep medestudenten. Van lieverlee werd het voor ons beiden de hoofdvakstudie. Eindelijk eens een paar dingen die ik zelf besliste. De volgende stap kwam weer voort uit andermans beslissingen. Het tijdschrift De Tweede Ronde wilde een themanummer uitbrengen over Joegoslavische literatuur en de redactie benaderde de afdeling Slavistiek voor de keuze van de werken en voor de vertalingen. Onze literatuurdocente Lela Zečković maakte die keuze en selecteerde een aantal gevorderde studenten voor het vertaalwerk. Blijkbaar herkende ze mijn talent. Ik ben haar daar nog steeds heel dankbaar voor.

In uw vertaalloopbaan hebt u bijna dertig boeken van in totaal zeventien schrijvers in het Nederlands vertaald uit een, zoals in het persbericht staat dat het Prins Bernhard Fonds over de prijs uit deed gaan, ‘relatief ontoegankelijk en zowel etnisch als linguïstisch gecompliceerd cultuurgebied’. Hoe gaat u met dit gecompliceerde cultuurgebied om?

Dat was een van de belangrijkste zaken die mij altijd aantrokken in de taal, de veelzijdigheid van de Servische/Kroatische taal.

Tijdens de rondreis door Kroatië en Bosnië dacht ik dat de door mij opgedane taalkennis inderdaad in heel Joegoslavië toepasbaar was. Dat veranderde toen we op een strand aan de Adriatische zee de eerste taalles in de linguïstische gecompliceerdheid van de Servische/Kroatische taal van drie jongemannen kregen. Ze vonden onze pogingen om ons verstaanbaar te maken geestig, maar leerden ons dat er meer verschillen waren dan we dachten: onze badhanddoek werd door de een ‘ručnik’, door de tweede ‘peškir’ en door de derde ‘šugaman’2 genoemd! Ze bleken afkomstig uit Servië, Bosnië en Dalmatië.

Toen ik een paar jaar later aan de Universiteit van Amsterdam Servisch/ Kroatisch ging studeren, kwam ik er achter dat het Servisch/Kroatisch op basis van de verschillende ontwikkeling van de Oudkerkslavische klinker jat’ (ongeveer een è-klank) uiteen is gevallen in twee standaardvarianten, de Kroatische (jekavisch, lijep) en de Servische (ekavisch, lep).

Hoewel ik de verscheidenheid van de taal zeer interessant vind, kan ik dat als vertaalster uit het Servisch/Kroatisch, jammer genoeg niet vaak laten zien. De meeste schrijvers beperken zich uiteraard tot hun eigen variant van de standaardtaal. Soms zijn er de Turkse leenwoorden die betrekking hebben op de islamitische godsdienst, op muziekinstrumenten of gerechten die in vertaling behouden blijven. Soms lost de schrijver mijn probleem al bij voorbaat op, bijvoorbeeld Miljenko Jergović in zijn Buick Rivera, hij voert wel een Serviër ten tonele, maar die is afkomstig uit Bosnië en spreekt, net als Jergović zelf, de jekavische variant.

Van de door mij vertaalde schrijvers speelt alleen Borislav Čičovački echt met de varianten. Hij laat bijvoorbeeld de Kroatische familie van zijn hoofdpersoon in het jekavisch aan het woord. Een in Servië woonachtige Kroatische tante spreekt een grappig mengelmoes van jekavisch en ekavisch. Een uit Zagreb afkomstige dame kwebbelt in het kajkavische dialect. Dat is in het origineel heel geestig en het spijt me dat ik dat niet kan overbrengen. Ik kom niet verder dan een toevoeging als ‘in haar sappige tongval’ of iets dergelijks. Ook laat hij iemand uit de Hongaarse minderheid struikelen over de naamvallen. Er zat voor mij niets anders op dan omschrijven in plaats van vertalen zo iets als ‘ze vergeet alle naamvallen, rommelt maar wat met vrouwelijk en mannelijk…’

Volgt u de veranderingen op politiek/ cultureel niveau en de opkomst van het nationalisme in alle republieken van het voormalige Joegoslavië?

Ik probeer mij daar verre van te houden. Vanaf het begin van de burgeroorlog ben ik niet meer in Joegoslavië geweest. Alleen in Slovenië ben ik daarna nog geweest. Het is niet dat ik ongeïnteresseerd ben in de veranderingen daar, ik volg wat er gebeurt, maar ik merk bij mezelf dat ik mijn herinneringen aan Joegoslavië liever onaangetast wil houden. Zoals Joegoslavië voor de oorlog was. Ik ben ook bang dat er heel veel is veranderd, ook de mentaliteit van de mensen, dat vind ik heel jammer.

Danilo Kiš, Aleksandar Tišma, Semeždin Mehmedinović en Borislav Čičovački: dat zijn een paar namen van auteurs die u vertaald hebt. Wat geeft de doorslag bij uw keuze een schrijver wel of niet te gaan vertalen?

Ik maak mijn keuzes meestal aan de hand van de stijl van schrijver. Soms is het het onderwerp van de schrijver dat mij aanspreekt. Ook de moeilijkheidsgraad van de tekst, de inspanning die ik moet leveren om deze te veroveren en in mooi Nederlands te vertalen. Vaak komen de uitgevers zelf naar mij toe. Nadat ze in Frankfurt op de boekenbeurs iets ontdekt hebben of ‘via-via’ gehoord hebben van een schrijver. Meestal is er dan al een vertaling en willen ze het boek ook in het Nederlands uitgeven. Soms gebeurt het ook dat ik zelf naar de uitgever ga. Met het boek van Čičovački bijvoorbeeld. Dat was mijn keuze. Ik was zeer enthousiast geworden nadat ik zijn verhalen had gelezen. In een dergelijk geval vertaal ik eerst een deel van het boek en maak een kort verslag van de inhoud. Ik heb op dit moment een paar goede schrijvers op het oog. Ik wacht af of de uitgeverijen zelf op het idee komen om deze schrijvers uit te geven, anders zal ik hen zelf voorstellen. De uitgevers zijn geen kenners van de Servische/Kroatische literatuur. Soms hangt het van mijn eigen overtuigingskracht af of ze genoeg in een schrijver zien om hem te gaan uitgeven. Hier in Nederland zijn nog veel goede schrijvers uit het voormalige Joegoslavië onbekend.

Met welke uitgeverijen hebt u meest gewerkt?

De eerste uitgeverij met wie ik Joegoslavische schrijvers ging vertalen, was De Bezige Bij. Ik heb ook veel gewerkt met Meulenhoff, Van Gennep, en de laatste tijd werk ik met Atlas en Contact. Het zijn uitgeverijen die bij voorbaat geïnteresseerd waren en zijn in schrijvers uit de zogeheten multiculturele gebieden.

Ik heb ergens gelezen dat Danilo Kiš een van uw meest geliefde schrijvers is? Volgens mij was u toen u Danilo Kiš ging vertalen nog heel jong?

Ja, dat klopt. Toen ik hem begon te vertalen stond ik aan het begin van mijn carrière en had ik nog niet zoveel ervaring. Ik begon aan zijn roman Zandloper, nadat ik daarvoor slechts een paar van zijn verhalen vertaald had. Trouwens, dat was mijn eerste vertaalde roman überhaupt. Meteen het diepe in. Hij was ook moeilijk te vertalen. Je krijgt slechts met grote moeite greep op zijn stijl. Daarna heb ik nog uit zijn trilogie Familiecircus de roman Kinderleed vertaald en later nog zijn laatste verhalenbundel De luit en de littekens.

Volgens mij is Zandloper een van de meest ingewikkelde romans van Kiš. Zelfs sommige docenten hebben er moeite mee om erdoorheen te komen. Het moet voor u zeker heel lastig zijn geweest om hem te vertalen.

Het is bekend dat Kiš zeer streng tegenover zijn eigen werk was, hij was zeer precies met woorden, hij was steeds op zoek naar de vorm, zijn zoektocht ging altijd gepaard met diepe ontevredenheid, was uiterst moeizaam, en eigenlijk een obsessie. Hijzelf noemde het: aderlaten, voor hem was de vorm een keuzemogelijkheid en zijn ideale vorm was een polyfone vorm, zonder (eigen) pastiches. Hij had er hekel aan om zichzelf te herhalen. Hoe is dat voor u? Was u niet bang dat Kiš uw vertaling zou afkeuren?


Zijn werk is al geschaafd, aan zijn stijl hoeft je niets te veranderen. Kiš vertalen is een enorme klus geweest, vooral in het begin. Ik was onervaren, maar had een zeer goed voorbeeld in Lela Zečković, onze literatuurdocente. Ze introduceerde mij later bij De Bezige Bij om haar op te volgen als vertaalster van Danilo Kiš. Ze heeft mij ook geleerd dat je altijd de originele tekst moet vertalen en er geen andere vertalingen in een andere taal bij moet halen. Ze zei: … ‘waar Kiš met zijn vrouw in de keuken over de Franse vertaling heeft gesproken, hoeven wij geen rekening mee te houden wanneer we het in het Nederlands vertalen’ (de vrouw van Kiš was zijn vertaalster in het Frans, Pascale Delpech). Lela Zečković heeft mij zeker veel geholpen.

Na Kiš en Tišma volgden veel andere grote schrijvers uit de Servische/ Kroatische literatuur, zoals Milorad Pavić, Vidosav Stefanović, Mirko Kovač, David Albahari, Borislav Čičovački. Reina Dokter werd een begrip in vertalerskringen. Er is een anekdote dat in de Engelse vertaling van de roman van Kiš Tuin, as, zijn moeder gezien werd als iemand die Homerus en Prosper Mérimée kende. De namen van een moslimballade, Omer i Merima, zag de vertaler als Homerus en Mérimée. Kiš was daar, zacht uitgedrukt, woedend over. Hij zei dat het personage van zijn moeder daardoor vervormd werd. Kiš achtte dat voor vertalen kennis van twee talen niet voldoende is, een vertaler moet ook kennis hebben van beide culturen, beide beschavingen…

Deze kennis ontbreekt bij u zeker niet, maar ik ben wel nieuwsgierig of utoch ergens een ‘blooper’ hebt gemaakt, een vertaling waar u nu een beetje spijt van hebt?


Dat hoop ik niet, ik heb gelukkig nog nooit iets gevonden, dat ik nu als een foute vertaling zie. Waarschijnlijk is er wel ergens iets dat ik nu anders vertaald zou willen hebben, maar zo’n fout als u noemt is moeilijk voor te stellen. In de context van het verhaal is het duidelijk dat het niet over Mérimée of Homerus gaat. Ik begrijp niet dat de vertaler zo een blunder heeft kunnen begaan. Erger nog: ten gevolge van de Engelse vertaling is deze fout ook aanwezig in de Hebreeuwse vertaling.

Hoe gaan vertalers eigenlijk te werk? Kennen ze elkaar? Kijken ze naar elkaars werk, leren ze van elkaar?

Er zijn in Nederland weinig mensen die bezig zijn met het vertalen vanuit het Servisch/Kroatisch. We kennen elkaar goed maar elkaars werk gebruiken we niet voor eigen vertalingen. Het spreekt voor zich dat ik namens mezelf spreek. Ik kijk niet naar ‘oplossingen’ betreffende de moeilijke taalpassages van anderen. In die zin leren we niet echt van elkaar. Ik volg wie wat aan het vertalen is wel, dat is ook niet echt moeilijk, aangezien de Nederlandse uitgeverijen als gevolg van de economische crisis buitengewoon voorzichtig zijn met het op de markt brengen van nieuwe vertalingen uit ‘mijn’ taal.

Nog een vraag die zich opdringt: hoe ziet u het werk van een vertaler? Maakt u een natuurlijke weergave van een origineel? Of is het meer vergelijkbaar met het werk van een musicus?

Ik zie me zelf als een doorgeefluik. Ik zou het vertaalwerk kunnen vergelijken met dat van een musicus.

Toen ik, bij het voorbereiden van een college, naar een lyrische beschrijving in Kinderleed van Kiš zocht en de tekst las, wist ik op een gegeven moment niet meer of ik het in het Nederlands of in het Servisch/Kroatisch aan het lezen was. Ik stopte even en keek naar de kaft, tot mijn verrassing was het de Nederlandse vertaling.

Dank u wel voor het compliment.

Mijn laatste vraag. Ik ben nieuwsgierig waaraan u nu gaat werken? Wie gaat u nu vertalen?

Ik heb nu niets om handen. Ik heb een boek in huis van Djordje Lebović, een inmiddels overleden Servisch-Joodse schrijver. Het gaat over zijn jeugd en jonge volwassenheid in Noord-Servië, waar de Joodse bevolking zich zorgen maakt over de opkomst van de nazi’s in Duitsland. Prachtig, geheel in de sfeer van Danilo Kiš. Ik hoop dat een uitgever er iets in ziet, zodat het Nederlandse publiek hem kan leren kennen.




1 Dit interview is ook verschenen in Linguaan, jaargang 24, 2, zomer 2013.
2 Peškir is een Turks leenwoord, šugaman een verbastering van het Italiaanse asciugamano.



<   

TSL 65

   >