Lidia Iotkovskaja



Gedichten



lidia

Lidia Iotkovskaja





Lidia Aleksandrovna Iotkovskaja (Leningrad, 1931) is van beroep scheikundig ingenieur. Omstreeks haar twintigste werd haar belangstelling voor de literatuur gewekt. Op latere leeftijd publiceerde zij drie dichtbundels: Kalejdoskop (Kaleidoscoop, 1999), Ostanovit mgnovenië (Houd het ogenblik tegen, 2002) en Pozdnië pojezda (Late treinen, 2009). Ook vertaalde en publiceerde zij gedichten van Robert Frost. Eveneens vertaalde zij een zevental literaire prozawerken uit het Engels. Lidia Aleksandrovna Iotkovskaja is lid van de Moskouse Schrijversbond en het Letterkundig Genootschap Slovo (Het Woord).







fout sonnet over de afwisseling van dag en nacht



We weten het allang: de wereld draait
Om een fictieve as
(Hoe of dat gaat? Ik pas!)
En ook de mens draait mee, de vogel en de das.

Het lijkt wel een verhaal uit sprookjesbossen:
Hoe kunnen kraaien, vossen,
Karpers in de stroom, dolfijnen in de baren,
Tsaren en ministers, God bewaar me,
Met niet voor te stellen snelheid in de rondte tollen
Zonder bij dit alles van hun plaats te rollen?

Nee, sterrenkunde dat is niets voor dichters:
Hoe kunnen dagen toch in nachten óverstromen?
Dat is vrij duister voor niet-astronomen.

Geef hún maar het fluweel van lucht en stille dageraad,
Het grijze pannendak dat grauw boven de zeeën staat,
De laatste zonnestraal die talmend ondergaat…

2005

kantelende zomer


’t Was van dat gloeiend hete weer,
De zomer helde naar de overzijde,
De zon sloeg schroeiend uit de hemel neer,
De vuurgloed was niet te vermijden.

Maar om de hoek stond gure kou alweer
Te wachten op het kantelen der tijden,
’t Was van dat gloeiend hete weer,
De zomer helde naar de overzijde.

2006

***


Wanneer het lieflijk diafane voorjaar
Voor jou het laatste wezen mocht,
Wanneer de uitgebrande kaars
Verwijst naar ’t einde van je tocht,
Wanneer het troebele water van de Lethe
Eerst je voeten, dan je knieën doet vergeten, –

Dan leer je eindelijk verstaan
Dat er geen eind en geen begin bestaan
En dat er zegen op je rust
Wanneer het schip de meerpaal kust – ten teken
Dat er voor die verre reis alleen een ketting hoeft te breken.

2006

rondom kerst


Het is nu januari buiten. Maar het vriest niet meer.
De bezem veegt ze op: de naalden vielen neer.
De Kerstboom en Nieuwjaar zijn aan de kant,
De dagen kort, de lucht ruikt scherp naar brand.

En als vanouds wordt Moskou onder klokgelui bedolven,
Auto’s janken op de weg als in een dorp de wolven,
Gebrek aan slaap is doodmoe in de mens gevaren,
Flauw flikkert het licht nog in een straatlantaren.

Achter mijn raam hier in mijn speelgoedstadje
Buigen dennen in een sneeuwjacht die, bereid,
de komst belooft van een herboren tijd:
Vorst en zon weer morgen bij het krieken,
Blanke sneeuw en stilte in het woud,
Driekoningen en Kerst die Tussentijd ontvouwt.

2009

Vertaling Fred de Haas




   <

TSL 62

   >