Magda van Duijkeren en Jenny Stelleman



De première van Havels nieuwste toneelstuk Odcházení




Václav Havel, in de jaren zestig en zeventig dissident, oprichter van Charta, schrijver van absurdistische toneelstukken die wereldwijd opgevoerd werden, kon destijds niet bevroeden dat hij in 1989 tot president van Tsjechoslowakije en later Tsjechië zou worden gekozen. Vanaf 2003 werd hij weer een gewone burger, en heeft hij inmiddels een klein aantal non-fictionele boeken gepubliceerd. In 2006 Prosím stručně (Houdt het kort, alstublieft), een boek over zijn presidentschap. Zijn memoires zijn vorig jaar in het Engels uitgekomen onder de titel To the Castle and Back. Dit werk is qua vorm gebaseerd is op het vroegere Verhoor op afstand. Net als toen stelt een journalist vragen, die echter deels door Havel zijn aangepast en deels zelf bedacht om de gewenste antwoorden te kunnen geven. Het geheel is gelardeerd met dagboekfragmenten, e-mails en nota’s die hij aan zijn toenmalige medewerkers heeft gestuurd en van los commentaar voorzien. Ook is er een documentaire in de bioscoop uitgekomen, Citizen Havel (Občan Havel), waarin hij vanaf 1992 tot 2006 gevolgd is. De film is heel goed ontvangen, zowel door het Tsjechische publiek als op diverse filmfestivals in Europa. Al deze verschillende werken over het presidentschap had hij blijkbaar nodig om op de voorgaande periode te reflecteren en weer enige afstand te nemen van zijn hoge positie, waarvoor hij wat betreft zijn gezondheid een zware tol had moeten betalen. In het programmaboekje bij de voorstelling van Odcházení verwijst Havel naar het succes van deze boeken ‘Mensen lezen nu eenmaal graag over persoonlijke zaken uit de periode toen ik president was. Ze vinden dit altijd interessant. Ik weet niet of ik hier vrolijk of verdrietig over moet zijn.’

Zijn nieuwe toneelstuk bouwt voort op hetzelfde thema. Het gaat over een kanselier van een niet nader omschreven land, die ‘aan het vertrekken is’ (een letterlijke vertaling van de titel Odcházení). Havel zelf benadrukt dat het stuk niet autobiografisch is, maar dat het onderwerp van algemene aard is: hoe is het mogelijk dat voor sommige mensen met een machtspositie de eigen wereld ineenstort als die positie verlaten moet worden? Door Havels uitzonderlijke levensloop, waarbij hij het van dissidente schrijver tot president bracht, heeft de vooronderstelling bij velen postgevat dat hij na een veertienjarig presidentschap niet meer in staat zou zijn nog een literair werk af te leveren. Met dit nieuwe toneelstuk, zijn eerste stuk in twintig jaar, laat Havel, misschien ook tot zijn eigen opluchting, duidelijk zien dat dit niet het geval is.

Het grappige is dat Havel Odcházení niet, zoals nogal voor de hand ligt, in de afgelopen jaren heeft geschreven. Het thema ervan fascineerde hem blijkbaar al veel eerder. De eerste versie had hij al in de zomer van 1989 voltooid, dus vlak voor de omwenteling die in november van datzelfde jaar plaatsvond. Daarna heeft hij het stuk niet meer aangeroerd, omdat zich, zoals hij zelf zegt, ‘andere zaken aandienden…’ In 2007, toen hij te gast was in Amerika, heeft hij de tekst weer opgenomen, bewerkt en begin 2008 voltooid.

Odcházení heeft met zijn vijf aktes een traditionele klassieke opbouw; in een noot maakt de auteur duidelijk dat er passages van Tsjechovs Kersentuin en Shakespeares King Lear in zijn verwerkt. In een gesprek zei Havel dat hij ook citaten uit zijn eigen stukken en onder andere uit stukken van Beckett heeft ingevoegd. Hij vond dit leuk om te doen, vooral omdat alleen experts ze zouden herkennen. Alle aktes spelen in de kersentuin die zich voor een villa bevindt. De kersentuin is duidelijk een verwijzing naar Tsjechov, maar heeft ook een autobiografische component. Op het presidentiële buitenverblijf, Lány, ontving Havel vaak journalisten uit het buitenland.

Het thema van het stuk is het moeizame loslaten van zijn ambt en het vertrek van de machthebber, de scheidende kanselier Rieger. Samen met zijn moeder, zijn jongste dochter, vriendin, een tuinman, een bediende, medewerkers en ‘adviseurs van adviseurs’ woont hij in de villa. Hij heeft hier zijn hele ambtsperiode gewoond en wil er blijven. Eerst mag dat, maar uiteindelijk moet hij met zijn familie vertrekken. Journalisten met de Engelse namen Bob en Dick bezoeken de kanselier een aantal keren. Zij laten vallen dat hij misschien het huis moet verlaten en maken een serie smeuïge verhalen over zijn vertrek. Zijn opvolger, Vlastík Klein (!), belichaamt de typisch Oost-Europese materialistische wereld van de jaren negentig (het gerucht gaat, dat hiervoor Havels politieke tegenstander, de huidige president van Tsjechië Václav Klaus, model stond). Eerst staat hij vriendschappelijk toe dat Rieger in het huis blijft wonen, vervolgens koopt hij het zelf en ontvouwt hij zijn plannen om het later in een winkel-mall, compleet met bordeel, om te vormen. Het geluid van het kappen van de kersenbomen symboliseert aan het eind van het stuk, net als bij Tsjechovs Kersentuin, de komst van de nieuwe machthebber en een afsluiting van de oude wereld.

De taal die de machthebbers en hun tijdloze medewerkers met elkaar spreken bestaat uit een modern jargon van clichés (netwerken, denktanks, et cetera) en mediataal. Dit gebruik van holle frases die van het ene personage naar het andere overgaan, is een herkenbaar verschijnsel uit Havels vroegere stukken en heeft hun tragikomische en absurde effect nog steeds niet verloren. Sterker nog, het wordt voor de westerse lezer ook steeds herkenbaarder, omdat het nu niet meer aan een typische communistische wereld is gekoppeld.

Het gezin van de president blijkt in deze barre tijd ook niet wat het was, en hijzelf al evenmin. De oudste dochter, die aanbiedt dat hij en zijn moeder altijd bij haar en haar man welkom zijn, mocht de familie het huis uit moeten, krabbelt aan het eind van het stuk terug. De jongste dochter, wier leven met haar digitale apparaten de president ten ene male ontgaat, blijkt onverwacht iets zorgzamer dan de oudste. Rieger zelf knoopt een relatie aan met een opportunistische jonge sociologe die een scriptie over hem schrijft, al zijn toespraken gelezen heeft en hem zijn boek wil laten signeren. De vriendin van de kanselier, Irena, geeft eindeloos gedetailleerde opdrachten aan de bediendes, bijvoorbeeld hoe de aardappelen geschild moeten worden, waarschijnlijk om haar belangrijke positie te benadrukken. Zij is gek op de media waarvoor zij zich steeds opnieuw kleedt en allerlei fotogenieke poses aanneemt. Op haar manier zorgt zij voor de president, totdat ze hem op overspel betrapt. Maar ook dit drama blijkt bij herhaling voor te komen in hun relatie.

De parallel met King Lear ligt voor de hand, zoals Havel zelf aangeeft in een interview: ‘Het citeren van King Lear is niet zonder reden, er bestaan van die oude archetypen – een koning en zijn dochters. Degene die trouw lijkt, pleegt verraad, degene die geen aandacht krijgt, blijkt fatsoenlijk. Het hoeft niet om dochters te gaan, het gaat ook om de mensen aan het hof. Bij de val wordt duidelijker wie wie is. Ik heb de existentiële dimensie benadrukt, die ik erin wilde hebben en die in de enscenering van Radok zichtbaar is. Het is geen stuk over het vertrek van één machthebber, maar over vertrekken in het algemeen. Het moment van nu gaat onherroepelijk voorbij, ten gunste van een nieuw moment dat eveneens onherroepelijk zal verdwijnen. En dat geldt ook voor mensen, levens, ervaringen, belevenissen, kortom voor alles. Alles draait om de tijd, het verleden is verschrompeld, alles loopt door elkaar, het bier wordt geserveerd voordat het besteld is… Dat zijn de kleinigheden die op een of andere manier het cyclische van de tijd weergeven.’

De handeling wordt af en toe onderbroken door de commentaarstem van de auteur, die uilegt waarom hij iets heeft toegevoegd dat het publiek misschien niet begrijpt, maar dat hij zelf erg leuk vond; die opmerkt dat een bepaalde dialoog misschien te lang is geworden en daarom wat verveelt, dat dat niet helemaal zijn schuld is, want soms wordt hij als auteur ook meegesleept door de ‘logica van de gebeurtenissen’, maar toch wil hij niet alles toeschrijven aan dit soort factoren, die buiten eigen schuld liggen, et cetera.

In de derde akte laat de auteur zien dat hij geen ‘alwetende’ auteur is, en dat hij vaak niet weet wie er nu wel of niet op het toneel is: ‘Dit gebeurt steeds: ik herinner me iets dat ik was vergeten, en meteen daarna vergeet ik wat ik me net herinnerde. Dit wordt nog een probleem. Ik vergeet altijd wie er op het toneel is, wie net is afgegaan, of het de bedoeling is dat twee mensen elkaar op formele of op meer intieme wijze moeten aanspreken, in welke gemoedstoestand ze zijn afgegaan enzovoort, enzovoort. Of, iets heel anders, ze zijn in het begin al afgegaan en nooit meer opgekomen. Of ik heb iemand nodig op het toneel en wil hem laten opkomen en dan blijkt hij er al te zijn. Of ik laat hem twee keer achter elkaar afgaan zonder hem in de tussentijd te laten opkomen. Ik denk dat ik maar ga overstappen op poëzie.’

Dit zijn overpeinzingen van de auteur tijdens zijn schrijfproces, er is soms ook commentaar voor de acteurs, bijvoorbeeld na een passage waarin de kanselier zit te vloeken: ‘Ik zou de acteurs willen manen om natuurlijk te acteren, de stem niet zonder reden te verheffen, pathos te vermijden, de woorden goed te articuleren, bij de tekst te blijven en niet in zogenoemde aanstellerijen te vervallen. Dank u.’ Deze commentaren geven het stuk, dat ook een tragische ondertoon heeft, voldoende tegenwicht. Op het moment dat zij uitgesproken worden staan de personages in een freeze, daarna gaan ze verder alsof er niets gebeurd is.

In Tsjechië leefde iedereen naar de opvoering toe, het was duidelijk ‘de’ grote happening van het jaar op het gebied van het theater. Dit had niet alleen te maken met het feit dat de eigen beroemde president weer een nieuw stuk had geschreven, maar ook met de hachelijke situaties die zich rond de opvoering in de verschillende theaters van Praag afspeelden. De media maakten hier handig gebruik van, zodat deze gehele gebeurtenis op zich al van tevoren het karakter van een soap kreeg, waar alle Tsjechen van smulden.

Havel bood het stuk eerst aan aan het Nationale Theater in Praag, maar had wel zo zijn eigen eisen. Hij wilde maar één specifieke regisseur, David Radok; de bekende Learvertolker Jan Tříska in de hoofdrol en hij wilde dat zijn vrouw, de comédienne Dagmar Havlová-Veskrnová, de vrouwelijke hoofdrol speelde. Het Nationale Theater vond die voorwaarden nogal pretentieus en wilde er niet op ingaan. Vooral aan de laatste eis kon of wilde het theater niet tegemoetkomen; een actrice uit de eigen groep vaste acteurs was goed genoeg voor de vrouwelijke hoofdrol. Havel besloot het stuk terug te nemen. Vervolgens werd het aan het Na Vinohradech Theater, een oude stek van Dagmar Havlová, aangeboden. Omdat dit een typisch repertoiretheater is met een vast programma, en minder flexibel als het gaat om een lange repetitietijd waarvoor het theater beschikbaar moest zijn, liep deze samenwerking uiteindelijk stuk op onoplosbare financiële problemen.

Het echte Haveltheater, Na zábradlí, waar Havel vroeger gewerkt had en de regisseur Jan Grossman zijn stukken had opgevoerd, kon het stuk niet aannemen, omdat het te klein was voor de grote cast van achttien mensen. Uiteindelijk bracht het beroemde ARCHA theater uitkomst, het willigde alle eisen van Havel in en stelde de ruimte beschikbaar voor acht weken ononderbroken repetities. Bovendien kreeg de directeur van ARCHA, Ondřej Hrab, de financiering snel rond. Twee weken voor de première, waarvoor men door de enorme belangstelling drie dagen had uitgetrokken, moest Dagmar Havlová zich terugtrekken wegens gezondheidsproblemen. Na een snelle wisseling in de cast nam de actrice Zuzana Stivínová, die de rol van de vriendin van Irena, Monika, speelde, deze rol over. Overigens was dit naar ieders tevredenheid, ook naar die van Havel.

De pertinente keuze voor David Radok als regisseur was in eerste instantie enigszins vreemd, omdat deze meer als opera- dan als theaterregisseur bekendstaat. Waarschijnlijk is de keuze ingegeven door de speciale betrekking die Havel persoonlijk had met zijn vader, de regisseur Alfred Radok. Havel ontmoette hem in de jaren vijftig. Radok representeerde toen de vooroorlogse regietraditie en vormde een brug tussen deze en de nieuwe opvattingen die in de jaren zestig ontstonden. In deze tijd werkte Havel als Radoks assistent-dramaturg. Jan Grossman regisseerde toen Havels absurdistische stukken in theater Na zabradlí. En hoewel Havel daarover heel tevreden was, blijkt uit zijn correspondentie dat hij ervan droomde dat ook Alfred Radok zijn stukken eens zou regisseren. De inval van de Sovjetunie in 1968 en de daaropvolgende emigratie van Radok naar Zweden, verhinderde dit. Toch heeft Radok vanuit zichzelf pogingen ondernomen om een aantal stukken van Havel op te voeren, maar deze liepen door verschillende omstandigheden steeds op niets uit. In 1975 wilde hij in Bergen Havels bewerking van Brechts Dreigrosschenoper opvoeren, maar zag daar om onduidelijke redenen uiteindelijk vanaf en voerde Mrożeks Ėmigranti (Emigranten) op. Toen hij het jaar daarop in Wenen werd uitgenodigd om in het bekende Burgtheater Havels Vernissage en Audiëntie te regisseren, werd hij ziek en overleed een paar dagen daarna aan een hartaanval. Tijdens het presidentschap van Havel kreeg Alfred Radok postuum een onderscheiding.

De recensies in de krant waren allemaal lovend. David Radok werd alom geprezen om zijn bijzondere enscenering. Zijn ‘kersentuin’, met zes kersenbomen, is meer een grote binnenplaats met banken, stoelen, een schommel en een enkele tafel. Op de achtergrond staat de villa, aan de zijkanten geven allerlei deuren toegang tot de tuin. Deze indeling – die niet helemaal correspondeert met de regieaanwijzingen – geeft de illusie van een afgesloten ruimte, waarin deze kanselier zich met zijn familie en hofhouding ophoudt. De grote klok op het huis laat de meedogenloze tred van de tijd zien. Radok heeft hier en daar – misschien vanuit zijn opera achtergrond – muziekfragmenten toegevoegd, Vivaldi uit een transistorradio, house uit de laptop van de jongste dochter om de sfeer te verhogen. Maar het leukste is dat hij Havel heeft kunnen overhalen om zelf de voice-over te zijn. Zo interfereert de schrijver nu letterlijk met zijn zachte, wat droge en verlegen stem in de opvoering. Het publiek moest hieraan duidelijk even wennen, maar naarmate het stuk vorderde, ontlokte dit commentaar steeds meer lachsalvo’s aan de toeschouwers.

Het was duidelijk te merken dat er bijzonder veel aandacht aan de casting was besteed. Zelfs de kleinste bijrol was tot in de puntjes verzorgd. De bediende Oswald, die bijna een kopie is van het personage Firs uit Tsjechovs Kersentuin, stal de show. Deze rol werd gespeeld door Jan Skopeček (83 jaar), die Firs al jaren met veel succes had gespeeld. Zijn spel was ongelooflijk goed en paste volmaakt in het toneelbeeld. Hetzelfde geldt voor Ivan Řezáč. Griezelig goed speelde deze acteur de rol van de opvolger van de kanselier, Vlastík Klein, die zich steeds meer laat gelden als de meedogenloze machthebber die een grote dosis frases en clichés bij de hand heeft.

Jan Tříska, die de rol van de kanselier speelde, werd in het algemeen zeer gewaardeerd. Tříska is een oude rot in het vak die veel klassieke stukken heeft gespeeld. Hij was een grote ster in de jaren zestig en dé acteur van Otomar Krejča’s Divadlo Za Branou, dat al in 1972 moest sluiten. Tříska mocht vanaf dat moment niet meer spelen. Hij is toen naar de Verenigde Staten vertrokken. In 2002 kreeg hij de Alfred Radokprijs voor zijn Lear-interpretatie. Voor de Tsjechen kreeg het personage van de scheidende kanselier nu (on)bewust een extra dimensie, namelijk die van een oude acteur die op een zijspoor gezet is en zijn publiek nog voor het laatst met zijn vroegere ‘image’ wil vasthouden. De keuze voor deze acteur was niet in alle opzichten gelukkig, zijn ouderwetse pathetische manier van acteren strookte niet echt met het personage. Vooral op het einde, als de Lear-passages sterker worden, en de waanzin en de pathetiek tijdens Lears ultieme val zijn hoogtepunt heeft, had zijn spel een negatieve invloed op het haveliaanse absurdistische geheel.

Naar het einde toe wordt dit stuk sowieso complex. Hier worden de intertekstuele verbanden met zowel De kersentuin als King Lear krachtiger aangezet, sommige personages vertonen gedrag dat niet echt gemotiveerd is – zo loopt de schoonzoon van de president plotseling naakt rond. Tesamen met de traditionele pathetische vertolking van een gek wordende Lear, gelardeerd met een fikse regenbui (een verwijzing naar Eisenstein), duurde de chaos iets te lang. Dat hiermee de ineenstorting van ieders wereld wordt benadrukt is duidelijk, maar het mocht een onsje minder. Het allerlaatste toneelbeeld is daarentegen weer prachtig. De regen houdt op, de personages die net als in De kersentuin aldoor op of met hun koffers zaten te wachten trekken hun jas aan en lopen naar de achterkant van het toneel. De villa die zich daar bevindt, wordt ondertussen gedemonteerd, de groep staat nu samengepakt en zonder enige allure op een leeg achtertoneel, ondertussen worden ook het decor en de attributen van het voortoneel verwijderd. Dan blijkt dat de personages op een goederenlift staan en verdwijnen ze allemaal uit het zicht, tegelijkertijd gaan de kersenbomen omhoog. Een adembenemend moment, waarin het afscheid (De kersentuin) en het vertrek (Odcházení) op een sprookjesachtige en surrealistische wijze worden verbeeld. Met dit ontroerende eerbetoon aan Tsjechov kreeg het stuk weer die grotere universele dimensie, die het net tevoren in de chaos was kwijt geraakt. Die dimensie wordt op haar beurt weer geneutraliseerd door het allerlaatste commentaar van de schrijver: ‘Ik wil de acteurs bedanken voor het feit dat zij niets gechargeerd hebben. Het theater wil het publiek bedanken voor het uitzetten van de telefoons. Waarheid en liefde zullen leugens en haat overwinnen. U kunt uw telefoons weer aanzetten. Welterusten en slaap lekker!’

Havel was met zijn echtgenote aanwezig op de eerste premièredag en kreeg een staande ovatie. Hij nam deze op zijn bescheiden manier met een hoofdknik in ontvangst en verdween snel van het toneel. Hij was heel tevreden over de enscenering en zei dat het zijn eerste toneelstuk in veertig jaar was, waarbij hij op de repetities en tijdens de gehele voorbereidingsfase aanwezig kon zijn. De regisseur had dingen ontdekt die hijzelf nog niet gezien had en hij was daardoor blij verrast. ‘Een toneelstuk moet slimmer zijn dan zijn auteur’, zei hij in een interview.

In dezelfde bezetting wordt het stuk nog een aantal malen in ARCHA in september opgevoerd, hierna komen andere theaters met hun eigen bezetting en regiseurs. Het schijnt dat het Holland Festival ook belangstelling voor deze productie heeft. De Engelse première van Odcházení wordt eveneens in september in het Orange Tree Theatre verwacht, waar al jaren een grote Haveltraditie bestaat. Hoewel dit nieuwe stuk van Havel niet heel veel aandacht in de Nederlandse pers heeft gehad, kijken we nu uit naar de Nederlandse vertaling en een Nederlandse opvoering. Welke theatergroep durft het aan?




   <

TSL 50

   >