Oleg Dozmorov



Tien gedichten




Ik ben geboren in 1974 in de stad Sverdlovsk (nu Jekaterinburg). Het was een gesloten stad, een industrieel centrum, met anderhalf miljoen inwoners, die hard werkten om de militaire macht van de Sovjetunie zeker te stellen. Toch ben ik letterkunde gaan studeren, studeerde af en promoveerde aan de Oeral Staatsuniversiteit. Ik hield me bezig met Mandelstam en Brodsky en met de Russische filosofische lyriek van de negentiende eeuw. Ik doceerde aan de universiteit, maar koos na enige tijd een ander beroep en werd journalist. Ik werk nu als redacteur bij een Moskous glossy tijdschrift. Vier jaar geleden verhuisde ik naar Moskou, maar ik heb vaak nog heimwee naar mijn geboortestad. Sinds mijn vijftiende schrijf ik gedichten. Ik heb drie bundels gepubliceerd, die in Jekaterinaburg zijn uitgekomen, daarnaast een flink aantal publicaties in literaire tijdschriften en bundels. Een grote invloed heeft de kennismaking en vriendschap met Boris Ryzji (1974-2001) op me gehad. Ik denk nog steeds elke dag aan hem.’

Oleg Dozmorov



* * *


Eén wierp zich uit het raam,
van een ander die zich ophing in een raam
zal ik nooit dromen,
een derde werd verlaten door zijn vrouw,
en wat moet ik dan, bidden?

Op de vensterbank staan potten met jasmijn,
ik stik, net als die bloemen,
het lijkt of ik de vierde ben –
ik lig, beweend en nat,
en koud, en dood.

Het is een droom. Maar ondertussen
werd ik de held van je gedichten
in de ogen van de literatuur,
en tussen de gewone thema’s
en harde armatuur

van vers en ritme, geen geklets,
sta ik in de bloei des levens, dichter.
En tegelijk met de verbreding van de ramen
van de poëzie verander ik in ijs
en marmer.

Jekaterinburg, 2002

* * *


Ik kom weer thuis. De zon staat nog te schijnen.
De lindebomen angstig, groen.
Vooruit maar, zet je gouden schouder
van eeuwige muziek nogmaals onder de lichtschakeringen.
Aan de hemel kwelling van zonsondergang, en duisternis
hing wonderbaarlijk onder aan een wolk
zo, dat de zichtbaarheid van licht de graanschuur vult.
Verwacht hier geen met zang beladen
betekenis. Wel duidelijk voor wie is weggegaan,
die nu alleen loopt
langs optiekzaken, apotheken, poliklinieken, scholen,
narkotheken, hemelse jachtgebieden.

Welkom, welkom, wie deze vlam vertrouwd is
en wie hem aangaat. Voor gevechten
waren allen bang, dat is nu anders. Helse hoven
zijn er blijkbaar onvoldoende. Ongelogen –
je bent teruggekomen. En je ziet: allen zijn vertrokken.
Bezoek als voor de eerste keer de woonwijken,
studentenhuizen, vriend, maak met de wagen
een overzichtstocht, steek vermoeid een sigaret op.
Je ziet: een engel? Hij rijdt over de zwarte aarde
in een auto met een onweersbui onder de zitting.
Op zijn vleugel en de gebroken ruit
staat de nacht vreedzaam naast donder en gezang.
Hij woont nu hier.

2002


* * *


Nacht. Vijf over twee. Een glas kefir.
De onvoltooidheid van de wereld in gedichten.
Niets dat romantici kan boeien.
Geheel toevallige details:
een kapstok met een jas, sandalen
in een hoek, pakjes uit boetieks.

Ja, de wereld is vol troep. Zoals dit plastic.
De dichter geeft, als God, slechts namen.
Hij is de tweede en gaat dood.
De woorden zijn meestal toevallig.
‘Leven’, ‘droom’, ‘geheim’ – banaal
en ongebruikelijk, en Poesjkin is een idioot,

een ouwehoer, taalfetisjist.
Het draait bij iedereen om winst, contanten.
Er is de boekenmarkt, de taal.
Die hebben we op school gehad.
Noodgedwongen schrijven we gedichten.
Onze wereld is een geldkanaal.

Taal is volmaaktheid, kinderen,
via de geniale dichter
heeft ze een goed inzicht in zichzelf,
ze gaat vooruit. En in de woning,
het gezin, het werk, de wereld
ben ik alleen. Nacht. 3 uur. Genoeg.

2004

* * *


Ik leef als een melancholieke markies:
sta op tegen de middag, doe de televisie aan,
wacht op het nieuws, maar er is niets fatsoenlijks,
eet als ontbijt wat voor het middageten is bestemd.

Drink koffie, schrijf wat verzen, rijg de rijmen
aan elkaar, maar ze bellen van de firma,
‘Wanneer denk je te komen?’ stellen ze hun vraag
geniepig, steken ze hun neus nieuwsgierig

in waar ze niets te maken hebben, grappig wel,
mijn vrouw stuurt me een sms over mijn schoenen,
herinnert me vervolgens aan de uitgeverij
waar ik al helemaal niet heen wil.

Verstoord is de poëtische rust,
die ik onvermoeibaar heb opgebouwd,
de wereld van de dichter is ingestort
toornig huilt en slaat met zijn vuist
het kind van het goede en het licht – Lalla Roek

Moskou 2004

* * *


Overdag om twee uur voor twee uur inslapen,
je verstoppen voor je vrouw, spijbelen van je werk.
Wanneer je in je droom de wonderen van Eden hebt gezien
en wakker bent geworden, weet je niet wie je bent.

Inderdaad vergeten hoe je heet
en opnieuw je herinneringen noteren.
Het leven ontrolt zich langzaam, en daar
is de realiteit van de dekens en de divan.
de divan is doorgezakt, zo gaat dat, al lang,
door twee lichamen, het kussen is platgedrukt,
en verveeld dringt het landschap door het raam naar binnen,
en het leven is een kwelling, als natte was.

Moskou 2005

* * *


In de Hermitage, het Louvre, het Brits Museum,
staan er gelukkig banken. Snel maak ik me los
van de Japanse toeristen en mooie schoolmeisjes,
sluit mijn ogen gedurende zeshonderd seconden
en ben weg. En ik zie het volgende beeld:
dennenbomen, de Nizjne-Isestkische voorjaarsklei,
waar ik, let wel, al vijf jaar van droom.
Ik haat de kunst. Ik wil dood.

Moskou 2006

* * *


De muze geeft me een muzikale lening
en neemt als onderpand andere tegoeden:
de sneeuw van de Oeral, Sverdlovsk in de regen
en de tijd toen iedereen geniaal was en in leven.

Ik betaal af, geef alles terug,
tot op de laatste regel, met procenten.
Ik stap uit de trein de koude lente in –
docenten buigen zich over het boek van een ander.

Moskou 2007

* * *


Ze zitten naast elkaar achter de automaten,
staan in een kring rond de tafels,
gewone Russische jongens
doen gewichtig zonder woorden.

Hier loop ik vaak naar binnen
om zo maar, voor de grap, te kijken
naar de hartstocht van de enthousiastelingen,
de dodelijke verveling, de dood.

Alles is vergeefs, wat je gewonnen hebt
ga je toch weer verliezen,
in welke afgronden je ook springt
in ons plaatselijke casino.

Moskou 2007

* * *


Voor A. Permjakov

Apotheek van de bloemlezingen,
in de lucht verdampte benzine,
de dichter van de plastic eeuw
gaat de dichtstbijzijnde winkel binnen.

Hij, toeschouwer en melancholicus,
wakend kijker naar dromen,
alcoholicus die de woorden heeft losgemaakt,
koestert een nieuwe strofe.

Algemeen bekende geheimen,
zonden van gebruikelijk formaat.
Eén keer per maand leest hij ergens
zeer fraaie gedichten.

Moskou 2007

* * *


Hier zijn de kanalen echt oneindig,
kijk maar, ze lopen in een cirkel rond.
Dat betekent dat ons een ontmoeting wacht,
er wacht een ontmoeting, oog in oog.

Wat moet je ervan zeggen? Je ziet, daar bij de kerk,
in een café, nog uit de tijd van Peter,
is alles als vroeger. Ga naar binnen en heel gauw
zul je niet weten waar nu waar gister is.

Als er bij de Here ruimte is
waar ze dromen geven voor geld,
koop ik de Nederlandse nationaliteit
na mijn dood, maar ze verkopen die niet.

Amsterdam 2008


Vertaling Willem G. Weststeijn


   <

TSL 50

   >