Jiří Kratochvil



Liggen, kreng!




De dag waarop mijn verhaal begon, werd ik helaas niet door enig voorgevoel gewaarschuwd, door helemaal niets wat als een slecht voorteken aan mijn privéhemel zou verschijnen. En uiteraard, waarom ook? Niemand buiten je is immers verplicht je te waarschuwen als je inwendige gyroscoop het laat afweten, als het verstand, het gevoel en de intuïtie je in de steek laten. En dat was zonder twijfel het geval. De dag waar ik in stapte, leek als elke andere dag en ik had niet vanaf de vroege ochtend het gevoel dat het anders zou moeten zijn. Maar hoe vaak ga ik dat nog herhalen? Misschien kan ik beter eerst wat over mezelf vertellen. Ach ja, dames en heren die naar mij luisteren in die zwijgende schare, verzameld in mijn binnenste, ik kan namelijk niet ontkennen dat direct aan het begin ook mijn karakter een kwalijke rol heeft gespeeld, namelijk mijn overtuiging dat ik een uitzonderlijk iemand was. En daarmee begin ik. Uitstekend, u zit te wachten, muisstil, kan ik?

Ik kom uit het doodgewoonste gezin dat ooit op de wereld rondliep. Mijn vader was verkoper in een drogisterij, mijn moeder zat achter het loket op een postkantoor. Ze voedden me net zo halfslachtig op als de meeste ouders in die tijd dat deden. Dat wil zeggen dat ze met geen woord tegen mij over het heersende regime repten, maar ondertussen kon ik heel goed zien dat ze door het regime werden verstikt of flink aangepakt. Het waren normale kleine luiden die gewoon hun leventje wilden leiden en er volstrekt niets aan konden doen dat ook zij onder de buffetkast van de volstrekt dolgedraaide geschiedenis werden bedolven.

Ik stak echter toen toch wel wat boven dat gewoontjes-zijn uit en ik zou liegen als ik nu zou beweren dat ik me daar niet van bewust was. Sterker nog, toon me iemand anders die zich daar zo sterk van bewust was als ik! Een uitmuntende leerling maar daarbij helemaal geen streber. Ik hoefde bijna niet te leren om de stof te beheersen. En het ging zelfs de gevaarlijke kant op toen ik mijn leerkrachten daardoor in het nauw dreef. Met groot genoegen probeerde ik hen tegen de muur te drukken met vragen waar ik veel te jong voor was. Dat heeft me juist opgebroken. Inderdaad, ik trok graag de aandacht en dat is nu juist van beslissende betekenis geweest. Ik werd als het ware door iets voor mijn hoogmoed gestraft. Een straf die zeker niet in verhouding stond met waar ik me aan had schuldig gemaakt, want het was net zoiets als wanneer iemand in moslimlanden voor diefstal een hand wordt afgehakt en iemand bij overspel levend wordt begraven. Maar wat wil je, er bestaat geen rechtvaardigheid op deze wereld: of je komt overal straffeloos mee weg, of dat hoertje met die blinddoek voor haar ogen wordt dol en trapt je dood. Ik wil u dus bij dezen om het volgende vragen: probeert u tenminste rechtvaardig te blijven. U bent mijn jury die daar binnenin, diep in mij zit (mijn excuses dat ik daar de airco niet kan aanzetten of op zijn minst een raam kan opengooien), dus bezie mijn verhaal onbarmhartig, doch rechtvaardig.

Moet ik echter niet voor ik van wal steek aangeven hoe ik tot die dag heb geleefd? U verwacht van mij vast fantastische verhalen, misschien gelijk maar onder verdachte omstandigheden een tocht door de hel en een vlucht op het nippertje door haarspeldbochten, hoog in de bergen, en op mijn erewoord, iets soortgelijks zult u voorgeschoteld krijgen, maar het is misschien toch wel gepast u eerst ook een van die doodgewone dagen te beschrijven, waarvan er tot mijn dertiende een oneindige reeks was. Goed dan, laten we het op een akkoordje gooien. Ik geef u een voorbeeld van hoe we thuis ontbeten, dus een klein segmentje van een dag. Maar dan kies ik wel een ochtend waarop iets gebeurde wat ik achteraf in verband heb gebracht met mijn verhaal. Ook al was er misschien helemaal geen verband. Ik herhaal dus: het was geen voorgevoel, want toen het gebeurde, kende ik er geen enkele betekenis aan toe.

Ik stond ’s ochtends altijd vroeg op, want voor ik naar school ging en mijn vader naar de winkel en mijn moeder naar het postkantoor, ontbeten we altijd samen, en dan ging ik eerst verse broodjes halen bij een klein winkeltje in de Alfapassage. En ook haalde ik daar een kan melk, want we hadden geen koelkast. Zoiets hadden destijds in Brno alleen hoge piefen.

Het is dus de hoogste tijd aan u te verklappen dat het 1952 was, en ook al was het al zeven jaar na de oorlog, Brno zag er nog steeds uit alsof de oorlog pas gisteren geëindigd was. Brno, die eeuwig naoorlogse stad.

We woonden in de Jánskástraat, in een elegant, modern, uit gewapend beton opgetrokken gebouw, waar de bank, destijds de Staatsspaarkas, onderdeel van uitmaakte. En de winkel in de Alfapassage was direct aan de overkant. Ik was niet de enige die daar ’s morgens in alle vroegte kwam, het was er zelfs enorm druk en bijna altijd stonden er wel twee, drie mensen met kannen helemaal buiten op de stoep, stel je voor, zo lang was die rij. Aan het andere eind van de rij, in de winkel, schepte het winkelmeisje met een maatbeker melk uit een grote blauwe melkbus.

Zo stond ik ook die ochtend met een kannetje voor de winkel en zag een taxi stoppen op de hoek van de straat waaruit twee elegant geklede heren stapten, zoals je ze in die dagen zelfs niet in het bioscoopjournaal zag, want de modetrend was destijds: slobberige, slecht gesneden kostuums, als het al geen trainingspakken waren. Toen ze passeerden, hoorde ik een van hen zeggen: …zo’n tweehonderd kinderen, maar de selectie zal streng zijn: velen geroepen, weinigen uitverkoren, en ze gaan er tegelijkertijd in Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Albanië mee aan de slag…

Maar nu ik er zo aan terugdenk, ben ik er honderd procent zeker van dat het volledig uitgesloten is dat iemand er zo openlijk op straat over zou hebben gesproken. U komt er ook nog wel achter dat zoiets gewoon ondenkbaar was. Waarschijnlijk heb ik die woorden zelf die modepop in de mond gelegd. Bovendien, wie weet waar ze het over hadden. Misschien echt wel over kinderen en heb ik het later aangepast en er achteraf deze betekenis aan toegedicht.


Maar om af te maken wat ik heb beloofd: hoe vaak heb ik later niet ontroerd aan dat ontbijt teruggedacht. En dan ben ik echt niet iemand, zoals u snel zult begrijpen, die makkelijk ontroerd raakt. Bij de jongens dwong ik juist respect af door mijn koppigheid, eh, zeg maar: aambeeldkarakter. Ja, zo is het, juist dat ontbijt is me het meest bijgebleven.

Ik was dus aan de beurt, mijn kannetje werd gevuld, ik kreeg drie broodjes en een onsje boter, en daarmee spurtte ik naar huis. Nu moet u goed opletten. Moeder haalt de broodjes uit de papieren zak en vader grist er meteen eentje weg, maar laat dat meteen weer vol afschuw los, alsof hij een grote kakkerlak had beetgepakt. Deze is oud, van gisteren! Lijkt wel van rubber! schreeuwt hij en grist een ander broodje weg. Dat kan ermee door. Maar het rubberen broodje legt hij op mijn bordje. Want dat broodje heb ik me door het winkelmeisje in de maag laten splitsen. Als vader zich dan omdraait, om te kijken waar zijn sigaretten zijn gebleven, want hij steekt er altijd direct na het ontbijt gretig eentje op (ook aan vaders ochtendsigaret zal ik ooit terugdenken, wacht maar!), ziet moeder haar kans schoon en wisselt fluks dat oude broodje om voor een vers. Dan neemt ze vlot een hap van dat rubberen exemplaar. Ze gooit wat melk in de cichoreikoffie en een heerlijke geur verspreidt zich over de tafel.

Ik kijk uit het raam. Aan de overkant, op dezelfde verdieping als die van ons, is café dansant Europa en daar klinkt nu nog, op dit vroege uur, zacht muziek vandaan en iemand zingt… als een zonnebloem elke dag… en ik zie een ongelooflijk danspaar zich tegen elkaar aandrukken en langzaam ronddraaien, ze hebben vast de hele nacht gedanst, de wereld en alles wat daarin gebeurt bestaat niet voor hen, en ze komen nu dichter bij het caféraam, dat een grote loep is, een kijkgaatje naar sprookjesland, en ik zie dat de dame in haar hand, die op de schouder van de heer rust, een roos vasthoudt en ze heeft haar ogen dicht, maar nu doet ze die plots open en – mijn god – ze knipoogt naar mij!

Vader slurpt van zijn koffie, zijn polshorloge naast zijn kopje om op de tijd te letten, en hij vertelt nog snel tegen moeder hoe hij gisteren met een ijzeren staaf kisten moest openmaken die bij de drogist waren bezorgd, en moet je je voorstellen, Hanka, het waren onderdelen voor een of andere freesmachine, en moet je je nog eens voorstellen, dat ze die niet eens wilden meenemen, niet zonder een opdrachtbon. Vervolgens moest ik wel vijftig verschillende instanties afbellen… Moeder zwijgt loyaal en achter het raam daalt nu een duif neer en begint luidruchtig iets van de metalen rand te pikken.

En maar drie weken later was het zover. Je moest wel doof en blind zijn om niets te horen of te zien, maar ik, dames en heren, ik was aan het begin van dit verhaal stokdoof en stekeblind. Ik was niet in staat – en eigenlijk ook niet bereid – de intrede te zien van alles wat mijn leven door elkaar zou schudden en op zijn kop zou zetten, en ik stonk er regelrecht in, als een stom schaap. Dus nog één keer en voor het laatst: de dag waar ik in stapte, leek me als elke andere dag en ik had vanaf de vroege ochtend niet het gevoel dat het anders zou moeten zijn. Maar toch, op school was wel iets bijzonders aan de hand. ’s Ochtends is het evenwel niet je taak om op het idiote gedrag van je leraren te letten, omdat je meteen ’s ochtends druk genoeg bent met het overpennen van het huiswerk van een ander. Ik leerde dan wel makkelijk, zoals ik al heb opgemerkt, maar daar maakte ik juist misbruik van door het te vertikken mijn huiswerk thuis te maken.

Al tijdens het eerste uur kreeg ik echter in de gaten dat onze geschiedenisleraar (Vajgl) geen rust in zijn kont had. Pavel Vrubel stuurde me een briefje: Wedden dat vandaag de inspecteur komt! Ik schreef terug: Welnee. De inspecteur is er allang! Kijk maar, Vajgl doet al zijn paringsdansje!

Aan het begin van het volgende uur verscheen de rector en duwde de lerares Tsjechisch ruw bij de tafel vandaan, zodat ze als een geschrokken kip met haar armen zwaaide en helemaal naar het raam fladderde. De rector bleef even zwijgend met een striemende blik staan en toen kondigde hij aan dat onze school juist bezoek had gekregen van generaals uit Praag en dat het een hele eer was dat enkelen van ons de kans zou worden geboden onze opleiding te vervolgen aan een militaire school. Alle leerlingen zullen niet alleen een strenge medische keuring moeten ondergaan, maar ook het kennisniveau zal streng getest worden, want de generaals zullen de bekwaamsten en besten van jullie uitkiezen. Ik hoop dat jullie allen de naam van onze school hoog zullen houden…

Krijg toch de klere, geile olifantenslurf die je bent! zei ik zachtjes terwijl ik de rector lang en toegewijd in de ogen staarde.

(We waren immers in die tijd een militaire staat en een politiestaat. De generalissimus van dat machtige land dat ons na de nederlaag van Hitler onder zijn kloekvleugels had genomen, trof juist voorbereidingen voor een Derde Wereldoorlog en ons land moest de bufferzone vormen. Het ronselen op scholen was in die tijd ook weer niet zo uitzonderlijk, daarom had ik er echt geen idee van dat het in werkelijkheid ditmaal om iets geheel anders ging.)

Vervolgens verhuisde de rector al naar de volgende klas en onze lerares Tsjechisch keerde aarzelend terug naar haar plek achter de tafel en ik zou zweren dat in haar ogen als kleine kristalletjes traantjes flonkerden, en ik dacht, kijk, ze ziet ons allemaal al in uniform en vooruitgejaagd worden naar mitrailleursnesten en rollende tanks. En na een poosje, waarin het even leek dat ze nooit meer een woord over haar lippen zou krijgen, stak ze plots van wal en gelastte ons onze bloemlezing te openen en in koor hardop Neruda’s gedicht ‘Ga door!’ op te lezen. Pas veel later begreep ik dat dit pathetische gedicht van onze meest geëerde nationale dichter voor onze lerares moest dienen als een gezamenlijk gebed voor onze ziel en voor het lot van de natie, een wanhopig, machteloos en futiel protest, dat dit gevoelige zieltje voor elkaar had gebokst. Maar nauwelijks waren we hakkelend gekomen bij: ‘uit een stormende tijd zijn wij geboren en stap voor stap gaan we in de stormende wolken trots ons verheven doel tegemoet, het hoofd slechts buigend voor ons eigen volk…’ of de deur ging weer open en de generaals kwamen binnen, met onze klassenleraar, die silicaatamoebe, in hun kielzog. Geef acht! gilde de amoebe met een hoog piepend stemmetje. Dat was zo onverwacht van hem dat we prompt allemaal gingen staan en verstijfden. Op de plaats rust, ga zitten, zei meteen daarna een van de generaals vriendelijk. Ze waren met zijn drieën, twee mannelijke en een vrouwelijke generaal. De generaal die ons had aangesproken, liep naar de tafel en de lerares deinsde opnieuw snel achteruit.

Er is geen hogere roeping dan die van een militair, verzekerde hij ons. In elk van jullie gaat een soldaat schuil, als een standbeeld in een stuk steen, hij hoeft alleen nog te worden uitgehouwen. Jullie moeders, echtgenotes en geliefden – zei hij tegen ons, dertienjarige jongens – zullen ooit trots op jullie zijn dat jullie bereid zijn je leven te geven. En omdat over elk leger iemand het bevel moet voeren, zijn we vandaag hier om uit jullie midden de toekomstige generaals en maarschalken te kiezen. De uitverkorenen zullen vervolgens aan militaire academies afstuderen en op een dag deze prachtige uniformen en deze geweldige laarzen aantrekken. Daarbij wees hij op zijn mannelijke en vrouwelijke collega en die showden hun uniform even voor de klas. En nu gaan jullie onder aanvoering van je klassenleraar in de rij staan, de meisjes blijven in de klas en de jongens gaan naar de gymzaal. En toen maakte de generaal linksomkeert en marcheerde met die andere generaal en de generaalse weg. Toen ze al in de deuropening waren, hervond de klassenleraar zich en gilde opnieuw: Geef acht!

De gymzaal strekte zich onder het hele schoolgebouw uit en had tijdens de oorlog voor de buurtbewoners als schuilkelder dienstgedaan. De klas die daar gym had voelde zich altijd verloren op de reusachtige parketvloer. Het poetsen ervan is al diverse conciërges opgebroken. Maar toen we die dag de brede trap afdaalden, werden we op een eigenaardige scène onthaald. Alles was op een militaire manier georganiseerd en de ruimte van de gymzaal was efficiënt benut. De generaals hadden die namelijk in drie delen gesplitst, letterlijk in porties verdeeld. In het eerste deel zat de generaalse, met een stethoscoop om de nek die ze om de haverklap in haar oren deed en dan weer om haar nek liet hangen. Op een krukje naast haar stond een wasbekken en in het borstzakje van haar blouse zat een groen krijtje. Onder de trap stond een lange bank en daar begon het allemaal. Daar moest iedereen zich uitkleden, keurig zijn kleren op de bank leggen en naakt als een gevild konijn naar de generaalse stappen. Iedereen werd door haar uitvoerig gekeurd en door haar handen en de stethoscoop betast, tot slot kneep ze je in je zak, waar je een kreet van slaakte, probeerde ze je voorhuid naar achteren te schuiven om vast te stellen of je niet aan fimosis leed, en draaide ze je als een paardje om en stak een vinger in je anus, waarna ze haar handen waste, afdroogde en het krijtje uit haar borstzakje pakte om bij iedere jongen op het voorhoofd of een rondje of een driehoekje te tekenen. De aldus gemarkeerden schoven op naar de eerste generaal.

Hier zou ik een plattegrondje moeten schetsen van alle manoeuvres op het terrein van de gymzaal om duidelijk te maken hoe alles ondergeschikt was gemaakt aan de grondige militaire discipline en in wat voor cirkels, ellipsen en bochten we ons moesten wringen onder streng toezicht van diverse lagere rangen, die ons in de juiste richting stuurden, voortduwden en coördineerden. Maar dat doe ik niet, want deze militaire kalligrafie staat me hartgrondig tegen. De eerste generaal keek naar ieders voorhoofd en wie een rondje had, werd meteen door hem de gymzaal uitgestuurd, terwijl hij met de gedriehoekten een gesprek voerde en daarna pas besloot of ze doorgestuurd werden of moesten vertrekken. Hij was de generaal-wisselwachter.

Het eindstation was de tweede generaal. Die zat aan een tafel met een of andere secretaris van hem, ze hadden dossiers voor zich waar ze in bladerden, en de tweede generaal vroeg iedere jongen die door de eerste generaal naar hem was doorgestuurd, grondig het hemd van het lijf en er werd ons, zoals dat tegenwoordig zou worden genoemd, een test afgenomen. De secretaris noteerde alles.

Toen ik aan de beurt was bij de generaalse – ik was al redelijk behaard (een hoop van mijn klasgenoten waren nog zo kaal als een biggetje) en zonder meer flink geschapen –, smakte de generaalse-voedster prijzend met haar lippen en merkte op: zonde van een kanonnier met zo’n kanon! Ik begreep niet wat ze daarmee bedoelde en waarom het zonde van mij zou zijn, maar toen kneep ze al in mijn zak, maar ik vertikte het te piepen. Ze trok ruw mijn kin omhoog en keek in mijn ogen. Ik weerstond haar blik echter. Wacht maar, lieverd, ook jou breken ze, zei ze zacht en trok mijn voorhuid naar achteren en weer terug, tikte pijnlijk tegen mijn piemel, draaide me om en schoof haar vinger in mijn anus, haalde die eruit, gaf me een tik op mijn billen, waste haar handen, droogde ze af, draaide mij weer naar zich toe, waarna ik voelde hoe ze op mijn voorhoofd met het groene krijtje een driehoekje tekende.

Na de generaalse-voedster kwam ik bij de generaal-wisselwachter. Daar ging het vlot. Hij vroeg of ik een admiraal of een generaal wilde worden, en ik antwoordde dat ik het liefst boekhouder werd of koster. Hij lachte geamuseerd, want hij had besloten het als een goede grap te beschouwen, hij gaf me een kameraadschappelijke ram op de rug en sprak de overtuiging uit dat we elkaar zeker nog eens zouden weerzien bij de generale staf. Vervolgens werd ik doorgeserveerd naar de tweede generaal.

Voor het tafeltje waaraan de tweede generaal met zijn secretaris zat, ging het er allemaal merkbaar langzamer aan toe. Hier, drong het tot me door, speelde zich het belangrijkste af. Toen ik eindelijk aan de beurt was, keek de tweede generaal naar het driehoekje op mijn voorhoofd en anders dan ik zag hij dat er in dat driehoekje nog een streepje zat, een, zoals ik later hoorde, noodlottig streepje, en hij werd meteen alert en besteedde meer aandacht aan me. (Ik zag zelf dat streepje pas, toen ik het schoolgebouw verliet, voor de grote spiegel bij de centrale trap. Ik maakte mijn vinger nat om het driehoekje en het streepje weg te vegen, maar toen bewoog ik alleen maar voor de grap met mijn oren en stormde de straat op.)

De secretaris van de generaal vroeg naar mijn naam en bladerde in zijn paperassen, en toen hij mijn dossier had gevonden, liet hij dat aan de generaal zien, waarna beiden zich eroverheen bogen en ergens op wezen. Ik begreep dat het mijn school- en persoonsprofiel was, dat de rector aan de generaals ter beschikking had gesteld. Daar stond ik, met mijn handen gekruist voor mijn schaamdelen. De generaal hief zijn hoofd van de papieren, keek me aan en beval me mijn armen te strekken. Toen zei hij: Een kanjer! De secretaris schreef het op en ik mocht mijn armen weer laten zakken.

In de eerste ronde, de opwarmingsronde vroeg de secretaris een paar dingen aan me op het vlak van algemene ontwikkeling, hij stipte wat puntjes aan: het grootste meer in de Andes, wat is de Filippijnentrog en hoe diep is die? wat gebeurde er op 12 mei 1913 in Bombay? waarvan wordt in de papierfabriek te PráŸily handgeschept papier gemaakt? hoe hoog is de scheve toren van Pisa? het principe van de Kaplanturbine, wie was maarschalk Radetzky? En nadat ik correct en vlot antwoord had gegeven, gaf de generaal me deze taalkundige hersenbreker: een misdadiger komt in een gevangenis met twee deuren terecht, de ene leidt naar de vrijheid en de andere naar het schavot. De president besluit de misdadiger gratie te verlenen indien hij raadt welke deur naar de vrijheid leidt. Als hij die naar het schavot kiest, wordt hij direct terechtgesteld. Voor elke deur staat een cipier en de gevangene mag slechts één vraag stellen aan een van beiden. Wat moet hij vragen als hij weet dat de ene cipier altijd de waarheid spreekt en de ander altijd liegt, maar niet weet wie van de twee de waarheid spreekt en wie liegt?

Twee minuten stond ik daar na te denken en gaf toen antwoord. Maar het drong ook direct tot me door dat ik met dit correcte antwoord niet alleen voor de gevangene de deur naar de vrijheid zou openen in dat raadsel, maar tegelijkertijd ook voor mezelf die andere zou openen. Toen had ik er nog geen flauw idee van waar die deur op uit zou komen. En dat dit in werkelijkheid helemaal geen generaal was. Als ik nu zou zeggen dat hij de duivel was, zou ik er ook weer niet zo ver naast zitten.

Rustig maar, ik kom niet met een theologisch traktaat aanzetten. Natuurlijk was hij niet de duivel, althans niet in die zin zoals u, beste mensen, hem kent van geïllumineerde middeleeuwse manuscripten of uit sprookjes. Het was alleen dat ik op deze manier bij een duivels complot betrokken raakte. En als u voldoende geduld hebt, kunt u zelf bepalen wat er duivels aan was.

Maar u wilt waarschijnlijk ook weten wat mijn oplossing was voor het raadsel van de generaal. En wederom, vrees niet, ik zal u die niet onthouden. Ik geef u alleen nog even tijd om zelf achter het antwoord te komen. Mocht dat niet gebeuren, dan komt u het later wel te weten, in de loop van het verhaal. Net zoals ik er pas veel later achterkwam dat ik als enige van de school uitgekozen was. En van heel Brno (u hoort het goed), van alle scholen in Brno waren er maar drie geselecteerd. Daarbij heb ik het niet – dat spreekt voor zich – over de selectie voor een militaire academie. Daarvoor werden in Brno enkele honderden uitgekozen. Van onze school veertien. Uit mijn klas vier. De ouders werden daarna op school uitgenodigd en voor een voldongen feit gesteld. Hun zoons waren op dat moment al gebrand op een officierscarrière, ze rinkelden met denkbeeldige sporen en in hun natte dromen scheidden ze in plaats van zaad yperiet en andere strijdgassen uit. Binnen veertien dagen werden ze overgeplaatst naar de militaire school in Noord-Moravië. En ik, stomkop, was bijna jaloers op hen. Immers ik, de onbetwistbare ster van die militaire selectie, hij van wie de generaalse en nummer twee zo bijzonder gecharmeerd waren geweest (nu nog voel ik hoe zij me bewonderend tegen mijn snikkel tikte, en nu nog hoor ik: Bravo, bravo, jongen! toen ik het raadsel van de generaal oploste), kon nu op een houtje bijten. Lange tijd bleef het namelijk rustig om me heen en het leek erop dat het ook zo zou blijven.

Zo hebben we soms het gevoel dat de tijd tergend langzaam verstrijkt en dat het zelfs niet langer de allertraagste rivier is, maar een roerloze, met riet overwoekerde vijver. Dat gevoel behield ik gedurende de rest van mijn schooljaar. Uiteraard zat ik ernaast. Mijn lot was allang bezegeld en stond nu nog alleen maar ergens achter de deur op het juiste moment te wachten om binnen te kunnen komen. Omdat het geniepigste altijd even wacht voor het toeslaat.

Aanvankelijk dacht ik dat ook ik op een militaire school terecht zou komen. Natuurlijk voor maarschalken en generalissimi, omdat ik geen genoegen zou nemen met eentje voor gewone generaals. Wat goed genoeg was voor mijn klasgenoten, kon niet meer goed genoeg voor mij zijn. Ik was, dat was me direct wel duidelijk, voorbestemd voor de hoogste rangen. En dat klopte ook. Dat wat voor mij in het vat zat, was iets absoluuts, iets wat boven alles uitstak. Als u begrijpt wat ik bedoel. U begrijpt het niet. Geeft niet. Ook ik heb het tot het laatste moment (in mijn stomme ongeduld) niet begrepen.

Vertaling Edgar de Bruin





   <

TSL 50

   >