Jenny Stelleman



Van Leninprijs tot Russische Booker1



Het literaire bestel in Rusland heeft tijdens de perestrojka en met name na de val van de Sovjetunie door de introductie van de markteconomie een ware metamorfose doorgemaakt. De perestrojka kan misschien wel beschouwd worden als een soort voorbereidende fase, waarin door de gepropageerde ‘glasnost’ (openheid) en het tolerantere beleid zowel de schrijver als de lezer zich kon gaan instellen op de geheel nieuwe ontwikkelingen die zich na 1991 zouden voordoen.

Al in het begin van de perestrojka tekenden zich allerlei nieuwe tendensen af. Voor het eerst in de Sovjetgeschiedenis werd een schrijver, Sergej Zalygin, hoofdredacteur van het meest gerenommeerde literaire tijdschrift Novy mir (De nieuwe wereld), terwijl hij geen partijlid was, een unicum. Vele tijdschriften volgden dit voorbeeld. Langzamerhand werden in deze periode veel schrijvers gerehabiliteerd, zoals Goemiljov, Platonov, Achmatova, Charms, en nog vele anderen. Ook het werk van emigrantenschrijvers uit de eerste emigratiegolf (de twee eerste decennia van de twintigste eeuw), Zamjatin, Nabokov en uit de derde emigratiegolf (van dissidente auteurs tijdens het bewind van Brezjnev, onder wie Brodsky) verscheen nu, naast werk van (verboden) buitenlandse schrijvers en postmodernistische hedendaagse Russische schrijvers, zoals Prigov en Sorokin.

Vooral de drie laatste jaren van de perestrojka worden beschouwd als een grote literaire informatie ‘boom’. Met name na de jaren vijftig waren er naast de officiële (on)mogelijkheid om als lid van de Schrijversbond te publiceren (gosizdat) ook nog twee onofficiële manieren om dit te doen als het om werk ging dat de autoriteiten niet welgevallig was, namelijk sam- en tamizdat. Dat wil zeggen het zelf (sam) uitgeven, door middel van kopieën en het via via verspreiden van werk en het uitgeven in het buitenland (tam), waarmee Boris Pasternak met zijn Italiaanse uitgave van Dokter Zjivago de toon had gezet. Beide laatste mogelijkheden hadden onder Breznjev steevast geleid tot arrestatie, opsluiting in een psychiatrische inrichting, monddood maken, en tot gedwongen emigratie. Door het opheffen van steeds meer verboden tijdens het bewind van Gorbatsjov, culminerend in de officiële afschaffing van de censuur op 1 augustus 1990, en helemaal na het uiteenvallen van de Sovjetunie in 1991, werd dit allemaal snel historie.

Veel werk van al deze ooit verguisde schrijvers werd in de ‘dikke tijdschriften’ gedrukt, de oplages stegen in de perestrojkajaren spectaculair. Sommige als zeer conventioneel te boek staande tijdschriften, zoals Znamja (Het vaandel), ooit een orgaan van het Rode Leger, en Ogonjok (De waakvlam), die vroeger minder gelezen werden, werden nu gretig afgenomen omdat ze bijzonder en nooit gepubliceerd werk toegankelijk maakten. Het publiek had een buitengewone leeshonger en wilde nu een grote inhaalslag maken, wetend dat in Rusland op elk moment van de dag zaken zomaar teruggedraaid kunnen worden. Tezamen met de grote publicatiedrang resulteerde dit eind jaren tachtig en vooral begin jaren negentig in een enorm tekort aan papier. Elke redactie reageerde op haar eigen manier: sommige tijdschriften verminderden hun oplages of zelfs hun aantal nummers per jaar, andere combineerden meerdere nummers om papier te sparen. Dit stuitte op een storm van verontwaardiging en achterdocht. Men was ervan overtuigd dat de ‘glasnost’ zo weer monddood werd gemaakt. Uiteindelijk konden deze maatregelen worden weer teruggedraaid. Sommige literaire tijdschriften verklaarden zich in deze periode onafhankelijk en werden nu ook een platform voor allerlei politieke discussies.

Het grote bastion van de Centrale Schrijversbond dat alle aspecten van het literaire bestel decennialang domineerde, beleefde zijn laatste bijeenkomst in 1986. De Russische Schrijversbond werd in 1991 ontbonden. In de loop van de perestrojka werden steeds meer discussies gevoerd over de partij en de schrijver, over de rol van de schrijver, over de thema’s, over rehabilitaties, over de literaire canon, over de rol van de literaire kritiek et cetera. Viktor Jerofejevs Pominki po sovetskoj literature (Het begrafenismaal van de Sovjetliteratuur) opende de discussie over de erfenis van het socialistisch realisme en wat er in de toekomst op dit gebied van de literatuur te verwachten was. Al deze discussies gingen niet zonder slag of stoot, er waren altijd nog genoeg oudgedienden die hun kant van de zaak met vuur verdedigden.

Er hadden zich inmiddels twee grote partijen afgetekend die elkaar bestreden, de patriotten en de democraten. Daarnaast ontstonden andere, vaak tijdelijke, groeperingen van schrijvers, zoals ‘Aprel’ (April), die de perestrojka steunde en ‘De Club van onafhankelijke schrijvers’, die bij geen van de partijen wilde horen. Het zich verenigen in bonden of andere groepsvormen zat er goed in, vaak wilde men de faciliteiten (zoals een salaris en een pensioen) die de Schrijversbond had geboden niet echt loslaten.

Na 1991 verenigden de twee vijandelijke kampen zich in groeperingen die een bijna eensluidende naam hadden. De patriotten richtten ‘De Bond van schrijvers van Rusland’ op en de democraten ‘De Bond van Russische schrijvers’. Vanaf dat moment ontstond er een niet aflatende strijd om de ‘rechtmatige erfenis’ van deze Schrijversbond. Hierbij ging het niet zozeer om prestige en autoriteit, maar vooral om de materiële nalatenschap. De Schrijversbond had behalve veel geld ook heel veel onroerend goed. Hij bezat speciale ziekenhuizen, instituten, sanatoria, huizen, grond, schrijversdorpen, waarvan Peredelkino het meest bekend is. Kortom, de Schrijversbond was rijk, maar in de loop van de jaren negentig bleek dat de Bond veel verkocht had en de rest op mysterieuze wijze was ‘kwijtgeraakt’. De strijd om de erfenis liep door tot het einde van de jaren negentig, daarna verloren de groepen de energie om zich voor deze ‘fantasie’ nog in te zetten. Gek genoeg had de Schrijversbond juridisch gezien in 2002 nog steeds bestaansrecht.

Na 1992, toen de markt werd opengegooid en het principe van de geleide economie verlaten werd, was het ieder voor zich. De schrijver moest nu zorg dragen voor zijn inkomen, het uitgeven van zijn werk, en zichzelf leren profileren, of, beter, verkopen; de literaire kritiek moest leren op de markt te reageren en een werk op andere dan ideologische waarden te beoordelen. De staatsuitgeverijen bleven bestaan, soms met slecht management, of werden verkocht of hervormd. Daarnaast verschenen veel nieuwe privé-uitgeverijen en boekwinkels. In de jaren 1993/1994 werd de Russische boekenmarkt letterlijk overstroomd met vertalingen van sciencefiction, detectives, strips, occulte en religieuze literatuur uit het buitenland. Het lezerspubliek stortte zich op al deze boeken, die vroeger nooit voorhanden waren. Literaire werken van eigen bodem waren onverwacht minder in trek. De dikke tijdschriften hadden nu het nakijken. Ook zij moesten zichzelf nu financieren, maar hun oplagen zakten nog vele malen erger dan ze in het begin van de perestrojka gestegen waren. Alleen door flinke financiële injecties van een particulier fonds (het Soros Fonds), dat hiervoor speciaal was opgezet, konden niet alleen de tijdschriften het redden, maar ook de eveneens noodlijdende bibliotheken. Al gauw werd begrepen dat het zo niet langer kon, de tijdschriften moesten zich ook inhoudelijk meer aan de vraag aanpassen. Bovendien wordt er nu ook door Russische schrijvers snel gereageerd op de enorme vraag naar deze genres: Boris Akoenin kwam met zijn Fandorin-reeks, de detectiveschrijfsters Marinina en Dasjkova, zijn inmiddels razend populair geworden.

Nieuwe tijdschriften, kranten en uitgeverijen groeiden als paddestoelen uit de grond, sommige bleken eendagsvliegen, andere, zoals de uitgeverij Vagrius, hebben een solide bestaan opgebouwd. Moskou en St. Petersburg waren altijd de grote culturele centra, hier speelden de belangrijkste literaire gebeurtenissen zich altijd af, maar ook dit veranderde. Steden in de provincie ontwikkelden zich nu ook tot belangrijke centra en eigenden zich een grotere rol toe op het gebied van cultuur. Zo is Jekaterinburg vanaf de jaren negentig meer dan de twee hoofdsteden een platform voor modern theater, waar talentvolle theatermakers de kans krijgen zich te bewijzen.

Om dit korte en zeker niet volledige overzicht van veranderingen in het literaire veld te besluiten, kan nog toegevoegd worden dat het internet in 1994 in Rusland is geïnstalleerd en sinds 1996 enorm populair is en veel wordt gebruikt. Niet alleen zijn hier bijna alle academische uitgaven van de gehele klassieke Russische literatuur te vinden, een waar paradijs voor de Russofiel, maar ook heel veel werken van hedendaagse schrijvers. Meer dan elders in de wereld maken Russen gebruik van het net om hun eigen werk te publiceren, dat in veel gevallen kosteloos te downloaden of te raadplegen is. Nu het met de vrije meningsuiting sinds Poetin weer wat minder gesteld is, kunnen we wel stellen dat RoeNet (het Russische internet) de functie van de samizdat heeft overgenomen.

Op het gebied van de literaire prijzen is natuurlijk ook het een en ander veranderd. Chroesjstjov had ten tijde van de Dooi de Stalinprijs omgezet in de Leninprijs, maar meer dan een naamsverandering betekende dit niet. Een van de laatsten aan wie de Leninprijs (postuum) werd toegekend was de regisseur Andrej Tarkovski, in 1991. Nog altijd werden de literaire prijzen alleen van staatswege toegekend, waarbij een speciale commissie van de partij bepaalde wie, of beter gezegd welk lid van de Schrijversbond, daarvoor in aanmerking kwam. Nog altijd werd het criterium van het socialistisch realisme gehandhaafd. Tijdens de perestrojka begon de verschuiving en werden de staatsprijzen voor literatuur ook aan steeds meer politiek ‘controversiële’ schrijvers uitgereikt. In 1986 werd naast de twee officiële staatsprijzen voor literatuur (de staatsprijs van de USSR en die van de RSFSR) de eerste onafhankelijke, maar toen nog niet echt erkende Andrej Bjelyprijs uitgereikt aan de schrijver Andrej Bitov. De prijs was al in 1978 ingesteld door het samizdat-tijdschrift Tsjasy (De klok) in Leningrad. Hij was bedoeld als een grappig alternatief voor de gewichtige staatsprijzen. Deze prijs werd in 1987 officieel erkend en in dat jaar aan de dichter Gennadi Ajgi uitgereikt. Hij wordt inmiddels toegekend voor proza, poëzie en voor een belangrijke verdienste voor de literatuur. De prijs bestond en bestaat nog steeds uit één roebel, één fles wodka, en één appel. Hij wordt jaarlijks in december uitgereikt.

In 1992 werd op initiatief van het Engelse Booker-comité de jaarlijkse Bookerprijs in Rusland geïntroduceerd voor de beste Russische roman, en deze afficheert zich tegenwoordig als de oudste onafhankelijke literaire prijs. Een eer die eigenlijk de Andrej Bjelyprijs toevalt. In 1994 verscheen een aantal nieuwe literaire prijzen; sommige prijzen gelden alleen voor een bepaalde regio en voor een bepaald genre, andere voor meerdere categorieën. De meeste prijzen worden aan het eind van het jaar uitgereikt. Ik noem er een paar. De Anti-Bookerprijs profileert zich als ‘de echte Russische’ literaire prijs en wil een tegenwicht vormen tegen de buitenlandse Bookerprijs. De laatste kiest een boek dat uitgegeven is in het afgelopen jaar, de Anti-Bookerprijs wordt gegeven voor een werk van het lopende jaar. De prijs is ingesteld door de Nezavisimaja gazeta (De onafhankelijke krant). De winnaar wordt altijd bekendgemaakt op 21 december, de dag van de oprichting van de krant. De eerste prijs ging in 1995 naar de jonge prozaschrijver Aleksej Varlamov voor zijn verhaal Rozjdenie (De geboorte). In de loop der jaren kwamen er steeds meer categorieën bij: proza, drama, poëzie, beste literaire kritiek, de beste non-fictie (zoals essays en memoires). In 2000 werd de prijs voor het laatst uitgereikt.

Nog een variant op de Bookerprijs is de Maly Booker (de Kleine Booker), die ook maar een vijftal jaren heeft bestaan, van 1996 tot 2001. Deze prijs (drieduizend dollar) werd niet uitsluitend voor een literair werk gegeven, maar telkens uitgereikt voor een andere categorie, bijvoorbeeld een essay of een literair-wetenschappelijke bundel. De Narodny Booker, de Nationale Booker, is een publieksprijs die alleen werd uitgereikt toen de Russische Booker tien jaar bestond en het publiek via internet zijn stem kon uitbrengen.

Novaja Paljmira (de Nieuwe Palmira) is een prijs die alleen aan werken wordt toegekend die in St. Petersburg zijn gepubliceerd. De uitreiking vindt elk jaar plaats op zes juni, de geboortedag van Aleksander Poesjkin. Naast de ‘gewone’ Gospremija po literatoere (Staatsprijs voor Literatuur) is de Poesjkin Staatsprijs ingesteld door de president van Rusland op de tweehonderdste geboortedag van Poesjkin in 1999; deze is uitsluitend bestemd voor poëzie. Het tijdschrift Novy mir kent vanaf 1996 jaarlijks prijzen toe voor de beste werken die in dat jaar in het tijdschrift zelf gepubliceerd zijn.

In 1998 werd de eerste Aleksander Solzjenitsynprijs uitgereikt aan de filoloog Vladimir Toporov. De prijs wordt jaarlijks toegekend aan degene die een belangrijke bijdrage levert aan de Russische cultuur, bij uitzondering kan de prijs ook aan twee winnaars uitgereikt worden. Dit was het geval in 2003 toen de twee dichters Olga Sedakova en Joeri Koeblanovski de prijs kregen. In het algemeen zijn de kandidaten gelijkgestemde denkers, iemand als Vladimir Sorokin zal nooit in aanmerking kunnen en misschien ook niet willen komen voor deze prijs. De prijs wordt gefinancierd vanuit het Solzjenitsyn Fonds, dat Solzjenitsyn direct na zijn verbanning in 1974 heeft opgericht. Alle royalties van zijn De Goelag Archipel vormen de basis van dit fonds. Het fonds wordt ook gebruikt om slachtoffers van de kampen te helpen. In de eerste week van maart wordt de winnaar bekend gemaakt, in 2008 kreeg de prozaschrijver Boris Jekimov de prijs, die zelfs die van de Booker overtreft: vijfentwintigduizend dollar.

Vanaf 2000 hebben we nog de Natsionalny bestseller (de Nationale bestseller), de Boris Pasternakprijs, de prijs voor het beste debuut (Debjoet), en Bolsjaja kniga (Het grote boek), dit is echt alleen het topje van de ijsberg. Ieder jaar komen er ongelooflijk veel nieuwe prijzen voor literatuur bij. Ook steeds meer steden in de provincie hebben hun eigen prijzen, want elke burgemeester wil tegenwoordig zijn bijdrage aan de cultuur leveren.

Ondanks het feit dat de Aleksander Solzjenitsynprijs qua bedrag hoger is dan dat van de Russische Booker, wordt de laatste toch als de meest prestigieuze literaire prijs beschouwd. De eerste Russische Booker werd in 1992 uitgereikt aan Mark Charitonov voor zijn roman Linija soedby, ili Soendoetsjok Milasjevitsja. (De lijn van het lot of het koffertje van Milasjevitsj). Tot de andere finalisten behoorden Ljoedmila Petroesjevskaja en Vladimir Sorokin. Net zoals in Engeland ging de prijsuitreiking met veel glamour gepaard, iets waaraan de Russen toen nog niet gewend waren. De toen vijfenvijftigjarige winnaar voelde zich wat onwennig en zei droogjes dat hij de prijs van zestienduizend dollar ging gebruiken om nu eindelijk zijn werk te kunnen publiceren. Zijn roman was tot dan toe alleen in tijdschriftvorm verschenen, ander werk van hem was nooit gepubliceerd. Daarna is de prijs elk jaar uitgereikt aan onder anderen Vladimir Makanin, Ljoedmila Petroesjevskaja, Vasili Aksjonov en Ljoedmila Oelitskaja, om alleen die schrijvers te noemen van wie ook werk in Nederlandse vertaling verschenen is. In 2002 behoorde Vladimir Sorokin opnieuw tot de zes finalisten met zijn roman Ljod (IJs), maar won de prijs niet. Hij weigerde de geldprijs van 1000 dollar, die aan alle finalisten traditiegetrouw wordt toegekend.

Vanaf 1992 werd de Bookerprijs gesponsord door United Distillers & Vintners tezamen met Smirnoff. Na 1997 nam alleen het Smirnoff Fonds de sponsoring op zich. Vanaf 2002 ging deze over naar de maatschappelijke organisatie Otkrytaja Rossija (Open Rusland). De naam werd meteen veranderd in Booker- Otkrytaja Rossija. De bekende oliemagnaat van het YUKOS concern, M. Chodorkovski, was de voorzitter van deze organisatie. Na de aantijgingen tegen de oliemaatschappij en de geruchtmakende arrestatie van Chodorkovski in 2005, kreeg de prijs een nieuwe sponsor, de oliemaatschappij BP. Deze verhoogde de hoofdprijs naar twintigduizend dollar, de duizend dollar voor de andere vijf finalisten bleef onveranderd. Vanaf dit moment heet de prijs officieel Russki Boeker, de Russische Booker. Tot 2003 was het de gewoonte een commissie te benoemen die ongeveer vijfentwintig schrijvers en critici uitnodigde, die ieder twee voordrachten konden doen. Daarna werden de regels veranderd, nu kregen, net als in Engeland, uitgeverijen, redacties van tijdschriften, de grootste universiteiten en bibliotheken het recht om te nomineren. De jury bestaat uit vijf mensen die jaarlijks door het Booker-comité uit bekende schrijvers en cultuurdragers voor maar één termijn worden gekozen.

In 2007 werd een record aantal werken ingediend, namelijk achtenzeventig, slechts drieëndertig werden doorgelaten. Zevenendertig uitgeverijen, tien tijdschriften, zes universiteiten en dertien bibliotheken namen deel aan de nominatie. Het jaar 2008 overschrijdt dit aantal nog eens, nu zijn eenennegentig werken ingebracht en zesentachtig doorgelaten. Het principe van de longlist en de shortlist is ook hier van kracht. Aangezien de Russische Bookerprijs altijd in december wordt uitgereikt, en de winnaar voor dit jaar nog even op zich laat wachten, zal nu kort ingegaan worden op de schrijver Aleksander Ilitsjevski die hem vorig jaar kreeg voor zijn roman Matiss (Matisse). Deze roman was niet unaniem gekozen, er was nog een favoriet, Het einde van de naald (Konets igly), geschreven door Joeri Maletski. Dit verhaal beschrijft de laatste dagen van een oude vrouw. Een andere finalist die ook hoge ogen gooide was Aleks Tarn (pseudoniem van Aleksej Tarnovitski), die op komische en nogal ironische wijze ingaat op een probleem dat de Russen al jarenlang bezighoudt. Wat moet een dode Lenin nog steeds in het centrum van Moskou? Moet het mausoleum op het Rode Plein blijven staan of afgebroken worden, en moet Lenin nu niet eens een keer in de grond begraven worden? In zijn Oekrast Lenina (Lenin stelen) gaan vier oudere personages dit probleem ‘oplossen’. Net als in Matisse, speelt de handeling zich voornamelijk in Moskou af.

Aleksander Ilitsjevski is geboren in 1970 in Sumgajt in Azerbajdzjan. Hij studeerde wis- en natuurkunde in Moskou en werkte zeven jaar in wetenschappelijke instituten in het buitenland, eerst in Israël en daarna in Californië. In 1998 keerde hij terug naar Rusland en woont sindsdien in Moskou. Nogal onverwacht voor zichzelf, begon hij op zijn eenentwintigste met schrijven, zowel proza als poëzie. Hij schreef drie bundels gedichten en een aantal romans en verhalen. Alleen zijn prozawerk werd meermaals genomineerd. Hij kreeg in 2005 de Novy mirprijs voor zijn verhaal Vorobej (De mus). Zijn roman Aj-Petri werd in 2006 genomineerd. Matisse kwam voor het eerst in Novy mir uit en verscheen in hetzelfde jaar in boekvorm bij de uitgeverij Vremja (De tijd). Bij dezelfde uitgeverij werd Aj-Petri, dat alleen op het net stond, in 2007 gepubliceerd.

In alle romans van Ilitsjevski staat de reis van de held centraal. In de novelle Boetylka (De fles), volgen we de held, een mathematicus, op zijn reis door Cyprus vlak na de val van de Sovjetunie. In Aj-Petri reist een jonge en depressieve man uit Moskou nogal doelloos door de Krim. Hij is weggegaan om zelfmoord te plegen, maar eigenlijk overpeinst hij zijn verleden. Dit verleden komt steeds meer in het teken te staan van een nogal bizarre dood van zijn vriend, die in het bijzijn van de held door een witte herdershond is gedood. De herinnering hieraan plaagt de hoofdpersoon steeds meer, uiteindelijk overkomt hem bijna precies hetzelfde. Een herdershond van een vriendin vliegt hem naar de keel, het meisje redt hem echter. De roman eindigt met haar nogal onverklaarbare zelfmoord op de Aj-Petri berg.

Ondanks de toekenning van de Bookerprijs was niet iedereen gecharmeerd van de roman. Sommigen zeggen dat ze hem geeuwend hebben uitgelezen, en dat een gedegen plot ontbreekt. Andere roemen Ilitsjevski voor het feit dat hij met zijn ‘heftig realisme’ de metafysische vragen weer in de Russische literatuur brengt en daarmee het postmodernisme duidelijk afsluit. Bijna iedereen is het erover eens dat zijn roman niet gemakkelijk leesbaar is en dat zijn taalgebruik en zijn compacte manier van schrijven met dat van Andrej Platonov en Isaak Babel te vergelijken is.


Matisse is een nogal raadselachtige titel, de schilder zelf komt niet voor in het boek. Een aantal recensenten doet zijn uiterste best cryptische passages met de titel te verbinden. Zo zou het begin van de roman zich afspelen in een huis waar de schilder in 1911 een bezoek had gebracht. De auteur zelf geeft verschillende verklaringen, die elkaar overigens niet uitsluiten. In een interview zegt hij dat eigenlijk alle hoofdpersonages van het boek op zoek zijn naar het licht en de scheppende kleur van Matisses schilderijen, en dat dit een metafoor is voor alles wat ontbreekt. In een ander interview zegt hij dat de Matisse in zijn boek een ‘verzwijging is, die door zijn veelbetekenende afwezigheid de architectuur van het werk formeert’. De hoofdpersoon is een jonge man, een gewezen mathematicus, die volgens zijn omgeving en zichzelf een mislukkeling is. Toch heeft hij het voor de Russische standaard niet slecht gedaan: hij bezit een appartement en een auto. Op zijn vijfendertigste, als hij ‘het aardse leven al voor de helft doorlopen heeft’, besluit hij eindelijk aan een voortdurend knagend gevoel in zichzelf toe te geven en verkoopt hij huis en haard. Vervolgens sluit hij zich bij zijn volle verstand bij de daklozen aan, die hij vlak daarvoor nog geen blik waardig had gekeurd. De reis van de hoofdpersoon en de andere personages heeft duidelijk een mythische en ook metafysische component. Hij speelt zich voornamelijk in het onbekende ondergrondse van Moskou af, maar soms ook in andere delen van Rusland. Tegelijkertijd gaat die reis ook over Rusland, over het Russische landschap en in het bijzonder over de generatie van de jaren zeventig, waartoe Ilitsjevski zelf ook behoort. Zoals hij zelf zegt is hij slecht in het verzinnen van verhalen en alleen in staat die dingen te gebruiken die hij zelf heeft meegemaakt. Zijn personages zijn gebaseerd op mensen die hij kent. De roman is een symfonisch geheel, zo zegt hij, en is een poging om vast te stellen wat er met zijn generatie gebeurd is. De held, Koroljov (waarin we het Russische woord voor koning herkennen), is niet een gewone dakloze, die zonder onderkomen op de grens van het bestaan balanceert. Hij is vooral een zwerver die bewust kiest en allerlei grenzen opzoekt. Volgens de auteur is de dakloze/zwerver niet goed of slecht, maar gewoon zoals hij is: in feite een metafoor voor het Rusland na de perestrojka, dat zich in een voortdurende metafysische zoektocht bevindt.






1 Met dank aan Marina Konstantinova.

TSL 50

   >