<       TSL 46 – REDACTIONEEL       >



Dit nummer is voor een groot gedeelte gewijd aan twee personen die een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in het Russische geestesleven in de tweede helft van de negentiende eeuw: de filosoof Vladimir Solovjov (1853-1900) en de schrijver Fjodor Dostojevski (1821-1881). De nadruk valt daarbij op de filosofische en religieuze problematiek in hun beider oeuvre.

De theoloog Wil van den Bercken belicht enkele aspecten van het bekende hoofdstuk ‘De grootinquisiteur’ uit Dostojevski’s laatste roman De gebroeders Karamazov. In een tweede, samen met Olga Kondrikova geschreven artikel, trekt hij een vergelijking tussen de grootinquisiteur en Solovjovs antichrist. Dostojevski’s ideeën over de Russische orthodoxie komen ook naar voren in artikelen van Katja Tolstaja en Nel Grillaert: in hun proefschrift valt daar nog veel meer over te lezen.

Solovjov staat al geruimte tijd in de belangstelling van de Nijmeegse filosofen. Evert van der Zweerde bespreekt Solovjovs opvattingen over de liefde, Manon de Courten Solovjovs stellingname ten opzichte van maatschappelijke problemen, zoals de hongersnood aan het begin van de jaren negentig en het antisemitisme. Hierbij wordt een vergelijking getrokken met Tolstojs standpunten en bemoeienissen. In de vertaling van een interview en een reeks parodistische gedichten komt ook een minder serieuze kant van Solovjovs persoonlijkheid naar voren.

De hedendaagse Slavische literaturen zijn in dit nummer vertegenwoordigd met een persiflage op de Russische maatschappij waarbij een achttiende-eeuws werk als voorbeeld wordt genomen, een introductie in het werk van de Poolse dichter Janusz Szuber en een drietal verhalen van de Tsjechische schrijver Jan Balabán.

Juni 2007



<       TSL 46       >